Bewoning recreatiewoning en onterechte dwangsom

Bewoning recreatiewoning en onterechte last onder dwangsombewoning recreatiewoning

Over de (permanente) bewoning van recreatiewoningen is veel te doen. In het algemeen kan gezegd worden dat bewoning permanente bewoning van recreatiewoningen niet is toegestaan vanwege strijd met het geldende bestemmingsplan. Ondanks dat worden er tal van huisjes op  vakantieparken gebruikt als woning, bijv. als noodoplossing bij scheiding, werkloosheid of bewoning wanneer men hoofdzakelijk in het buitenland woont. Ze voorzien dus in een ruime behoefte. De vraag is dan ook wat er zo erg aan is aan permanente bewoning (hoofdverblijf) van vakantiewoningen. Indien bijv. de toename van verkeer en/of parkeerproblemen kunnen worden opgelost zie ik niet zoveel verschil met een ‘normale’ woonwijk.

In het een uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018 komt iets soortgelijks aan de orde. De bewoner woont voor het overgrote deel in het buitenland, maar bewoont de woning als hij in Nederland is (1x per 6 weken). Volgens de gemeente wordt de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan gebruikt (hoofdverblijf). De gemeente heeft dan ook een last onder dwangsom opgelegd.

De Afdeling overweegt als volgt: “Niet in geschil is dat appellant ten tijde van de besluiten (…) in de Brp op het adres van de recreatiewoning stond ingeschreven. Evenmin is in geschil dat appellant zijn recreatiewoning voor hypotheekrenteaftrek in aanmerking heeft laten komen. Deze omstandigheden vormen weliswaar aanwijzingen voor een gebruik van de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan, maar de Afdeling is in dit geval van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat appellant in strijd handelt met het bestemmingsplan. Uit het door het college overgelegde inspectieformulier (…) blijkt dat er hoofdzakelijk telefonisch contact is geweest met appellant. Uit het formulier blijkt niet dat op het perceel controles zijn uitgevoerd naar de aanwezigheid van appellant. 

Lees verder in r.o. 3.2 van uitspraak ABRS 27 december 2018, no. 201801676/1/A1.