Langdurig gebruik recreatiewoning ten onrechte onder persoonsgebonden overgangsrecht gebracht in nieuw bestemmingsplan

Langdurig gebruik recreatiewoning ten onrechte onder persoonsgebonden overgangsrecht gebracht in nieuw bestemmingsplan

Op Terschelling is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor een vakantiepark met kampeerterreinen en recreatiewoningen. Eén van de bewoners in het park is het niet eens met het feit dat de gemeente het recreatie gebruik van zijn woning onder persoonsgebonden overgangsrecht heeft gebracht. Hij stelt dat de woning als sinds 1957 in gebruik is als recreatiewoning, met instemming van het college van b&w. Hij verwijst hierbij naar een brief uit 1957.

De raad stelt dat het gebruik als recreatiewoning in strijd is met het ‘oude bestemmingsplan’ en dat niet van belang is of het gebruik als recreatiewoning door het overgangsrecht van vorige plannen wordt beschermd, nu vaststaat dat het feitelijk hoofdgebruik van appellant elders is. Voor zover het gebruik als recreatiewoning onder het overgangsrecht van vorige plannen is toegestaan, is dit inmiddels uitgewerkt, aldus de raad.

In het vorige bestemmingsplan had het perceel de bestemming ‘Eengezinshuizen klasse B’. Het gebruik als recreatiewoning viel onder het algemene overgangsrecht van dat plan. De Afdeling volgt de raad niet in diens stellingen omtrent het overgangsrecht in deze situatie. De enkele omstandigheid dat lastig is vast te stellen of, wanneer en hoelang een woning als recreatiewoning wordt gebruikt, betekent immers niet dat dit gebruik reeds daarom niet door het overgangsrecht zou kunnen worden beschermd. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat, nu het gebruik onder het overgangsrecht van het vorige plan was toegestaan, dit overgangsrecht inmiddels zou zijn uitgewerkt. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad de stelling van appellant dat de woning sinds 1957 ononderbroken als recreatiewoning wordt gebruikt niet heeft bestreden. Verder is niet gebleken dat de raad de brief van het college van burgemeester en wethouders van (…) 1957 bij de besluitvorming heeft betrokken. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond.”

Zie uitspraak ABRS 19 juni 2013, no. 201207667/1/R4

Recreatiewoning permanent wonen – voldoende inzichtelijk maken

Recreatiewoning permanent wonen – gemeente heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt of recreatiewoningen in park al dan niet permanent bewoond worden

De gemeente heeft voor een bungalow park een nieuw bestemmingsplan gemaakt. De raad geeft op de zitting aan dat ze gepoogd hebben om zowel met de belangen van de permanente bewoners als met de belangen van degenen die hun recreatiewoning alleen recreatief gebruiken, rekening  te houden.

Op grond van het oude bestemmingsplan werd tot een strijdig gebruik met de bestemming ‘Recreatie’ in elk geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor permanente bewoning, anders dan bij de complexen De Bremerberg en de Boschberg, mits bij deze parken het aantal permanent bewoonde recreatiewoningen het percentage van 15 niet overschrijdt. Met andere woorden: voor genoemde parken was het bij recht toegestaan deze te gebruiken voor permanente bewoning (15%-regeling).

In het nieuwe bestemmingsplan heeft de gemeente dit recht niet overgenomen. Het gebruik voor permanente bewoning is voor beide bungalowparken niet als zodanig bestemd, uitgezonderd van het algemene overgangsrecht en voor die recreatiewoningen waar ten tijde van de publicatie van het ontwerpplan op 8 maart 2011 een of meer personen als woonachtig stonden ingeschreven in de gba, onder een persoonsgebonden overgangsrecht gebracht.

Volgens de Afdeling heeft de gemeente niet onderzocht welke recreatiewoningen op bungalowpark De Boschberg legaal krachtens de 15%-regeling worden gebruikt voor permanente bewoning en welke illegaal voor permanente bewoning worden gebruikt, en dat dit niet meer goed te achterhalen is:

Artikel 3.2.3 van het Bor biedt echter niet de mogelijkheid persoonsgebonden overgangsrecht voor een of meer natuurlijke personen op te nemen in gevallen waarin het gebruik in het vorige plan dienovereenkomstig was bestemd. Het had voorts op de weg van de raad gelegen om te bezien of voor de gevallen waarin een recreatiepark op bungalowpark De Boschberg of De Bremerberg permanent werd bewoond in het plan een dienovereenkomstige bestemming of een zogenaamde uitsterfregeling had kunnen worden opgenomen. Een uitsterfregeling houdt in dat de desbetreffende woningen als recreatiewoningen worden bestemd, maar dat in afwijking van het verbod van permanente bewoning, permanente bewoning van deze woningen wordt toegestaan, met dien verstande dat op het moment dat de permanente bewoning van de desbetreffende woningen eindigt, dit gebruik niet langer is toegestaan.

Nu met het plan het bestaande gebruik voor permanente bewoning krachtens de 15%-regeling onder persoonsgebonden overgangsrecht is gebracht, en de raad evenmin inzichtelijk heeft gemaakt of voor de desbetreffende woningen het gebruik voor permanente bewoning als zodanig zou kunnen worden bestemd dan wel een uitsterfregeling als hiervoor genoemd had kunnen worden opgenomen, geeft hetgeen appellanten hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3.2.3 van het Bro en niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Deze betogen slagen.”

Zie uitspraak ABRS 15 mei 2013, no. 201201261/1/R2