Hoogte windturbines vastleggen in natuurvergunning

Hoogte windturbines vastleggen in natuurvergunninghoogte windturbines

Het college van GS heeft een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming verleend voor de bouw van 3 windturbines. De realisatie van het windpark leidt tot stikstofdepositie. Op 370 meter van de planlocatie ligt een Natura-2000 gebied. Tegen het besluit van GS is beroep ingesteld. In een eerdere uitspraak heeft de Afdeling de verleende omgevingsvergunningen en het bestemmingsplan vernietigd.

In de uitspraak geeft de Afdeling onder meer het volgende aan: “De Afdeling volgt appellant (…) in hun betoog dat de hoogte van de windturbines wel gevolgen zou kunnen hebben voor de beoordeling van de cumulatieve effecten op het punt van aanvaringsslachtoffers. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de Wnb-vergunning betrekking heeft op de realisatie van windturbines met een tiphoogte van 185 meter, een rotordiameter van 120 meter en een ashoogte van 125 meter. De Afdeling stelt vast dat in de onderzoeken wel van deze hoogten is uitgegaan, maar dat die hoogte niet is vermeld in de aanvraag en ook niet is vastgelegd in de verleende vergunning. Omdat de hoogte van de windturbines, anders dan bij de funderingen, invloed kan hebben op de mogelijke effecten als gevolg van het project, was het in dit geval nodig om de omvang van het project te borgen in het besluit. Gelet hierop is het besluit in zoverre in strijd met de rechtszekerheid.

Rechtszekerheid is een belangrijk beginsel in het Nederlandse recht. In het omgevingsrecht lijkt de werking van dit beginsel steeds meer af te vlakken door vage bepalingen en open begrippen. Niet alles is op voorhand vast te leggen, maar in vergunningen is rechtszekerheid erg belangrijk. Zowel voor de vergunninghouder als voor omwonenden. In het omgevingsplan zal het aantal open begrippen in planregels alleen maar toenemen. De eerder bekritiseerde methode van ‘beschrijving in hoofdlijnen’ uit het bestemmingsplan lijkt weer terug te keren in het omgevingsplan. Het is voor de praktijk heel lastig om daar mee om te gaan. Die methode hoort ook niet thuis in omgevingsplannen. In beleid is het prima om wat open einden te hebben en het globaal te houden. In besluiten en omgevingsplannen niet.

 

 

Persoonsgebonden overgangsrecht bestemmingsplan

Persoonsgebonden overgangsrecht bestemmingsplanpersoonsgebonden overgangsrecht

In een bestemmingsplan had de gemeente persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen voor bewoners van recreatiewoningen. 

De volgende rechtsoverweging in de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2012, LJN: BW8171 is hierbij interessant:

Indien de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan het bestaande gebruik niet als zodanig bestemt, maar een andere bestemming in het belang van een goede ruimtelijke ordening aanwezig acht, hij dient te kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar wordt gerealiseerd. De raad heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt dat het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning binnen de planperiode zal worden beëindigd. Het plan is dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

De Afdeling begrijpt het door de raad toegevoegde artikel 17.3 zo dat de raad heeft beoogd het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning onder persoonsgebonden overgangsrecht alleen is toegestaan in gevallen waarin het gebruik reeds in strijd was met het voorgaande plan. Nu daarvan geen sprake is, aangezien het gebruik van de woningen voor permanente bewoning in het voorgaande plan als zodanig was bestemd, is het plan tevens in strijd met die bepaling. De Afdeling oordeelt dat het plan is vastgesteld met het rechtszekerheidsbeginsel en met artikel 3.2.3 van het Bro.”