bed and breakfast in de Provinciale Verordening Utrecht

bed and breakfast op artikel 6.2.3 van de Verordening 2009 Utrecht

Het bestemmingsplan in kwestie maakt op een voormalig agrarisch perceel verblijfsrecreatie mogelijk, vergaderactiviteiten en daaraan ondergeschikte horeca en landschaps- en natuurontwikkeling. Appellanten voeren aan dat het plan in strijd is met hoofdstuk 6 van de  Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009. Ze betogen primair dat het plan voorziet in nieuwvestiging van verblijfsrecreatie en subsidiair in uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatie. Volgens hen laat de Verordening 2009 een dergelijke uitbreiding alleen toe onder bepaalde voorwaarden. De raad heeft volgens hen niet onderbouwing dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.

De Afdeling overweegt: In hoofdstuk 6 van de Verordening 2009 zijn regels opgenomen voor bestemmingsplannen die voorzien in de nieuwvestiging of uitbreiding van verblijfsrecreatie. Op het perceel (…) te Groenekan wordt een bed & breakfast geëxploiteerd als nevenactiviteit  bij het agrarische bedrijf dat aldaar is gevestigd. Voor het oprichten van de bed & breakfast is een vrijstelling verleend op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In dit geval is dan ook geen sprake van een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwvestiging van verblijfsrecreatie. De gronden waarop verblijfsrecreatieve activiteiten mogelijk zijn gemaakt hebben evenwel een grotere oppervlakte van de gronden waarop de bestaande bed & breakfast mag worden geëxploiteerd. Het plan voorziet dan ook in een uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein. Dat in dit geval in verband met de functiewijziging van het perceel aan de voorwaarden van artikel 4.10, tweede lid, van de Verordening 2009 moet worden voldaan, laat onverlet dat het plan tevens moet voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in artikel 6.2.3 van de Verordening 2009. (…) In de plantoelichting moet worden onderbouwd dat het desbetreffende bedrijf onvoldoende ruimte heeft om het kwaliteitsniveau te optimaliseren en dat de uitbreiding niet leidt tot een onevenredige  aantasting van aanwezige waarden of de agrarische structuur. In de plantoelichting is een dergelijke onderbouwing evenwel niet opgenomen. Het plan is dan ook in strijd met artikel 6.2.3 van de Verordening 2009. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak 31 juli 2013, no. 201211685/1/R2