provinciale verordening regels hebben ook betrekking op inhoud van een wijzigingsplan

Provinciale verordening regels hebben ook betrekking op een wijzigingsplan 

Een wijzigingsplan voorziet in een uitbreiding van een agrarisch bouwvlak. Het college van b&w heeft hierbij gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan buitengebied. Het college van GS stelt in beroep dat het wijzigingsplan in strijd is met de provinciale omgevingsverordening. Volgens het college van b&w kan de toetsing van het wijzigingsplan aan de provinciale omgevingsverordening niet meer aan de orde zijn, omdat het moederplan deze bevoegdheid tot wijziging mogelijk maakt en onherroepelijk is.

De Afdeling overweegt: “Het betoog van het college van b&w betoogt dat geen ruimte bestaat voor toetsing van het wijzigingsplan aan de omgevingsverordening omdat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming in beginsel als gegeven mag worden beschouwd, kan niet worden gevolgd. Nog daargelaten dat het een uitgangspunt betreft dat slechts in beginsel geldt, te meer nu het gaat om een bevoegdheid tot wijziging van een bestemmingsplan en niet om een plicht, kan dit uitgangspunt er niet aan afdoen dat aan een wijzigingsbevoegheid geen toepassing mag worden gegeven in strijd met de toepasselijke wettelijke bepalingen (…). Indien het standpunt van het college van b&w dat dit uitgangspunt met zich brengt dat een wijzigingsplan niet getoetst moet worden aan de omgevingsverordening wel zou worden gevolgd, zou bovendien in wezen geen betekenis toekomen aan de hiervoor weergegeven vaste jurisprudentie dat regels uit een verordening die betrekking hebben op bestemmingsplannen ook betrekking hebben op wijzigingsplannen.” Zie verder r.o. 4.5

Uitspraak ABRS 28 augustus 2013, no. 201211695/1/R4

 

bed and breakfast in de Provinciale Verordening Utrecht

bed and breakfast op artikel 6.2.3 van de Verordening 2009 Utrecht

Het bestemmingsplan in kwestie maakt op een voormalig agrarisch perceel verblijfsrecreatie mogelijk, vergaderactiviteiten en daaraan ondergeschikte horeca en landschaps- en natuurontwikkeling. Appellanten voeren aan dat het plan in strijd is met hoofdstuk 6 van de  Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009. Ze betogen primair dat het plan voorziet in nieuwvestiging van verblijfsrecreatie en subsidiair in uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatie. Volgens hen laat de Verordening 2009 een dergelijke uitbreiding alleen toe onder bepaalde voorwaarden. De raad heeft volgens hen niet onderbouwing dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.

De Afdeling overweegt: In hoofdstuk 6 van de Verordening 2009 zijn regels opgenomen voor bestemmingsplannen die voorzien in de nieuwvestiging of uitbreiding van verblijfsrecreatie. Op het perceel (…) te Groenekan wordt een bed & breakfast geëxploiteerd als nevenactiviteit  bij het agrarische bedrijf dat aldaar is gevestigd. Voor het oprichten van de bed & breakfast is een vrijstelling verleend op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In dit geval is dan ook geen sprake van een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwvestiging van verblijfsrecreatie. De gronden waarop verblijfsrecreatieve activiteiten mogelijk zijn gemaakt hebben evenwel een grotere oppervlakte van de gronden waarop de bestaande bed & breakfast mag worden geëxploiteerd. Het plan voorziet dan ook in een uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein. Dat in dit geval in verband met de functiewijziging van het perceel aan de voorwaarden van artikel 4.10, tweede lid, van de Verordening 2009 moet worden voldaan, laat onverlet dat het plan tevens moet voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in artikel 6.2.3 van de Verordening 2009. (…) In de plantoelichting moet worden onderbouwd dat het desbetreffende bedrijf onvoldoende ruimte heeft om het kwaliteitsniveau te optimaliseren en dat de uitbreiding niet leidt tot een onevenredige  aantasting van aanwezige waarden of de agrarische structuur. In de plantoelichting is een dergelijke onderbouwing evenwel niet opgenomen. Het plan is dan ook in strijd met artikel 6.2.3 van de Verordening 2009. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak 31 juli 2013, no. 201211685/1/R2

 

Landschappelijke inpassing Verordening ruimte Noord Brabant 2011 – landschappelijke inpassing borgen in planregels bestemmingsplan

bestemmingsplan en Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 – landschappelijke inpassing borgen in planregels van bestemmingsplan

Met een bestemmingsplan wordt de verplaatsing van een intensieve veehouderij mogelijk gemaakt. Appellanten betogen dat in het plan ten onrechte niet is verzekerd dat 0,5 hectare van het bouwvlak moet worden aangewend voor landschappelijke inpassing. Zij achten het plan in strijd met de Verordening 2011 van de provincie.

In artikel 9.5 van deze verordening zijn tijdelijke regels opgesteld voor de verplaatsing van een intensieve veehouderij. Voor deze verplaatsing kan de provincie een ontheffing verlenen. In sub d van het tweede lid van artikel 9.5 staat vermeld dat de aanvraag om ontheffing een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop wordt verzekerd dat ten minste 20% van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing.

Het college van GS heeft vervolgens aan het ontheffingsbesluit een voorschrift verbonden dat binnen het bouwvlak minimaal 0,5 hectare moet worden aangewend voor de landschappelijke inpassing. De gemeente heeft via een privaatrechtelijke overeenkomst met de initiatiefnemer verzekerd dat 0,5 hectare zal worden gebruikt voor de landschappelijke inpassing.

De Afdeling overweegt:Gezien het bepaalde in artikel 9.5, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening 2011 en gelet op het aan de ontheffing verbonden voorschrift over de landschappelijke inpassing, moet het er naar het oordeel van de Afdeling voor worden gehouden dat de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan. Gelet hierop heeft de raad en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat het gebruik van het bouwvlak conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden. Het betoog slaag.”

Noot MH:

De achterliggende bedoeling van de eis van landschappelijke inpassing is ongetwijfeld goed. Ik denk dat niemand tegen een goede landschappelijk inpassing is. Uit de praktijk weet ik inmiddels uit eigen ervaring hoe ‘ontzettend moeilijk de provincie kan doen’ over de landschappelijke inpassing. Op perceelniveau wordt ambtelijk gediscussieerd over welke bomen moeten worden aangeplant, welke bedragen er mee gemoeid moeten zijn, etc. Het kan tot zeer veel frustratie leiden bij zowel gemeente als aanvrager.

Mijn tip voor de praktijk: besef dat de landschappelijke inpassing het nieuwe stokpaardje is van de Provincie Brabant bij ruimtelijke ontwikkelingen. Neem op voorhand een kwalitatief goede landschapsarchitect in de arm die een professioneel landschapsplan met kaart kan opstellen. Je koopt hier geloofwaardigheid mee en het proces kun je hiermee versnellen. Het lijkt in eerste instantie weggegooid geld, maar dat is het achteraf zeer zeker niet. Het levert namelijk tijdswinst op voor je project.

Zie uitspraak ABRS 22 mei 2013, LJN: CA0653

bedrijfswoning op bedrijventerrein en actualisatie bestemmingsplan

Bedrijfswoning op bedrijventerrein

Bestaande bedrijfswoningen op een bedrijventerrein en actualisatie bestemmingsplan versus de provinciale verordening ruimte

In de meeste provinciale verordeningen Ruime worden geen nieuwe bedrijfswoningen meer toestaan op bedrijventerreinen. Bij de actualisatie van een dergelijk bestemmingsplan worden meestal de bestaande bedrijfswoningen aangeduid op de verbeelding (plankaart).

In de casus die speelt in een uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013, no. 201109106/1/T1/R3 heeft de gemeente wel de mogelijkheid opgenomen om nieuwe bedrijfswoningen te realiseren. De raad heeft naar voren gebracht dat in afwijking van het provinciaal beleid op de betreffende percelen van het bedrijventerrein per bedrijf één bedrijfswoning is toegestaan. De gemeente geeft aan zich bewust te zijn van de nadelen van bedrijfswoningen op een bedrijventerrein, maar ziet geen mogelijkheid om de bestaande rechten van de eigenaren van de bedrijfspercelen aan te tasten. Volgens de gemeente waren in het vorige bestemmingsplan bedrijfswoningen toegestaan. Het aantasten van bestaande rechten leidt mogelijk tot (ongewenste) planschadeclaims. Verder vindt de gemeente dat het nieuwe plan een actualiseringsdoelstelling heeft, waarbij de geldende bestemmingsplannen als uitgangspunt dienen.

De Afdeling is het hier niet mee eens: Met de stellingen dat in het vorige bestemmingsplan was voorzien in bouwmogelijkheden voor nieuwe bedrijfswoningen en dat mogelijk planschade kan optreden indien die bouwmogelijkheden in dit plan niet meer worden opgenomen, heeft de raad niet verantwoord dat het toestaan van nieuwe bedrijfswoningen op de betreffende gronden niet leidt tot oneigenlijk ruimtegebruik van het bedrijventerrein. De Afdeling ziet daarom aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan de verantwoordingsplicht, die is neergelegd in (…) de Verordening ruimte”.

Les uit deze uitspraak: motiveer in de toelichting goed waarom de bestaande bedrijfswoningen en bouwmogelijkheden voor bedrijfswoningen wederom worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Weliswaar een ‘open deur’, maar uit deze uitspraak blijkt dat de motiveringsplicht zwaar weegt en dat het niet voldoende is om aan te geven dat de bestaande rechten van eigenaren bij niet opname van de bedrijfswoningen in het nieuwe bestemmingsplan worden aangetast.

Regels provinciale verordening ruimte ook van toepassing op wijzigingsplan

Regels provinciale verordening ruimte ook van toepassing op wijzigingsplan

Het is vaste jurisprudentie ‘dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van een nieuwe bestemming binnen het gebied waar de wijzigingsbevoegdheid betrekking op heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden’.

Op het tijdstip dat het college van b&w het wijzigingsplan vaststelden was een nieuw provinciale verordening in werking getreden. Moet de gemeente nu rekening houden met de regels in een provinciale verordening bij het vaststellen van een wijzigingsplan?

De Afdeling overweegt: “Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen brengt een redelijke uitleg van artikel 4.1, eerste lid van de Wro met zich dat regels uit een verordening (…) die betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan, ook betrekking hebben op de inhoud van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro. De omstandigheid dat het in deze om toepassing van een wijzigingsbevoegdheid uit een op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) tot stand gekomen plan gaat, doet hier niet aan af.”

Zie uitspraak ABRS 20 maart 2013, 201200119/1/R3