Mantelzorgwoningen benadelen bedrijven

Mantelzorgwoningen kunnen bedrijven benadelenmantelzorgwoningen

De raad van de gemeente Heusden heeft een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein vastgesteld. Het grootste gedeelte van de gronden heeft hierin de bestemming Bedrijf, met bijbehorende milieucategorieën. Voor een aantal percelen is de voorheen geldende agrarische en bedrijfsbestemming gewijzigd naar Wonen.

De belangenstichting van de ondernemers ter plaatse heeft beroep in gesteld. Zij vreest onder meer dat de bedrijven in het plangebied in hun bedrijfsactiviteiten zullen worden beperkt door onder meer vergunningsvrije bouwmogelijkheden in de achtertuinen van woningen op percelen met de bestemming Wonen. Zij stelt onder meer dat de raad aan de gronden van tuinen van de woningen de bestemming Tuin toekent. In elk geval een bestemming die het niet mogelijk maakt dat op die gronden vergunningvrij mantelzorgwoningen worden opgericht. De stichting vreest dat het oprichten van mantelzorgwoningen in de nabijheid van bedrijven beperkend zal zijn voor de bedrijven.

Volgens de raad is het ook met een tuinbestemming mogelijk om vergunningvrij mantelzorgwoningen op te richten.

De Afdeling overweegt als volgt: “De gronden achter de betreffende woningen, die in het plan ook een woonbestemming hebben, liggen in het achtererfgebied van de percelen. Voor zover een bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg voldoet aan de eisen van artikel 2, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor, zijn de bouw en het gebruik van dit bouwwerk (…) vergunningvrij en worden de bouw en het gebruik van dit bouwwerk niet getoetst aan het bestemmingsplan. De bouwregels en het gebruiksverbod (…) sluiten daarom niet uit dat op deze gronden een mantelzorgwoning wordt gebouwd. De gronden achter de woningen (…) grenzen aan de bedrijfskavels. De Afdeling acht het daarom aannemelijk dat mantelzorgwoningen kunnen worden opgericht die komen te liggen binnen de richtafstanden zoals die zijn genoemd in de VNG-brochure en dat die woningen als gevoelig object de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven kunnen belemmeren. De raad heeft dit niet onderzocht en moet dit alsnog doen. (…)

De raad kan bezien of voor de tuinen, althans dat deel van de tuinen waar de richtafstanden worden overschreden, een zodanige bestemming met doeleindenomschrijving kan worden opgenomen, dat de gronden niet als erf mogen worden gebruikt. Ook kan worden bezien of het opnemen van maatwerkvoorschriften kan bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening ter plaatse, zonder dat de omliggende bedrijven in hun toegestane bedrijfsvoering worden belemmerd. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak ABRS 2 augustus 2017, no. 201606046/1/R2

omgevingsjurist

Archeologie en vergunningvrij bouwen

Archeologie en vergunningvrij bouwen – Planregel in bestemmingsplan die op gronden met bestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ aangeeft dat vergunningvrije bouwwerken niet zijn toegestaan in strijd met Besluit omgevingsrecht (Bor)

Volgens de verbeelding (plankaart) geldt voor het gebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’. Op grond van een planregel bij deze bestemming staat aangegeven dat ‘op deze gronden geen bouwwerken, als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het Bor mogen worden gebouwd’.

De Afdeling overweegt: “Nu ingevolge artikel 2.3, tweede lid van het Bor voor de in artikel 2 van bijlage II vermelde categorieën gevallen geldt dat, voor zover wordt voldaan aan de in die bepaling gestelde eisen, bouwwerken zijn uitgezonderd van de vergunningplicht voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, en van de vergunningplicht voor de activiteit gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, kunnen zodanige bouwwerken niet worden getoetst aan het bestemmingsplan. Deze bouwwerken zijn, anders dan in zoverre in de bestreden planregel is bepaald, ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor vergunningvrij. De door appellant bedoelde planregel is daarmee, voor zover daarin artikel 2 van bijlage II bij het Bor is opgenomen, strijdig met hetgeen in zoverre in het Bor is bepaald.”

Zie uitspraak ABRS 15 mei 2013, no. 201112663/1/R2. r.o. 9.4 e.v.