Geluidwerende voorzieningen woning uitgesloten

Geluidwerende voorzieningen woning uitgeslotengeluidwerende voorzieningen

Het college van B&W heeft een woning binnen de gemeente uitgesloten voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Appellant heeft hier tegen bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld.

De gevel van de woning wordt belast door het wegverkeerslawaai. Door het college is onderzocht of de woning in aanmerking komt voor geluidwerende voorzieningen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in de woning de daarvoor geldende geluidnorm uit de Wet geluidhinder van 43 dB niet wordt overschreden. Appellant stelt dat er zonder voorzieningen niet aan de vereiste binnenwaarde van 43 dB kan worden voldaan.

Het onderzoeksbureau heeft voor iedere beschouwde ruimte in de woning een geluidbijdrage aan het totale binnenniveau berekend voor de kieren en de naden. Daarbij is een kierdichtingskwaliteit/kierdichtingsterm van 24,3 dB per strekkende meter gehanteerd. Overeenkomstig de Handreiking gevelisolatie en saneringssubsidie (…) dient een kierdichtingsterm van bijv. 25 of 30 dB te worden aangehouden indien in de bestaande constructie geen kierdichting is aan te brengen. Vastgesteld is dat er geen kierdichting aanwezig is op de aanslag en bij de dorpel van de stolpdeuren in slaapkamer 2. Kierdichting is hier volgens het deskundigenbericht echter wel aan te brengen. Omdat voor de stolpdeuren in de gevel van slaapkamer 2 kierdichting is aan te brengen, waardoor volgens de Handreiking in ieder geval een kierdichtingsterm hoger dan 25 dB kan worden aangehouden, is de door het bureau gehanteerde kierdichtingsterm van 24,3 dB niet onderschat.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of in het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapport van een kierdichting in slaapkamer 2 mocht worden uitgegaan. Appellant stelt dat dit niet mogelijk is en dat daarom bij de berekening van de binnenwaarde een lagere kierdichtingsterm van 20 dB had moeten worden aangehouden.

Volgens het deskundigenbericht is in de constructie zoals aangetroffen kierdichting aan te brengen. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde uit de Handreiking voor het aanhouden van een hogere kierdichtingsterm dan 25 dB voldaan. Dat het aanbrengen van een duurzame kierdichting voor een particulier niet mogelijk is, volgt naar het oordeel van de Afdeling niet uit het deskundigenbericht en heeft ook het contra-advies niet aannemelijk gemaakt. Lees meer in r.o. 4.2 van uitspraak ABRS 30 mei 2018, no. 201704713/1/R2.

Akoestisch onderzoek nodig? Of een 2nd opinion? Bel 010-2680689 voor meer informatie of mail.

maatwerkvoorschrift Activiteitenbesluit en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Maatwerkvoorschrift Activiteitenbesluit en aanvaardbaar woon- en leefklimaatmaatwerkvoorschrift activiteitenbesluit

Casus Bij een vestiging van een nieuwe discotheek zullen omwonenden in de regel bezwaren hebben tegen te verwachten geluidsoverlast. In de casus die in Amsterdam afspeelt was dit ook het geval. Uit deze casus blijkt weer eens hoe belangrijk het is om bijv. in het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke bepaling vast te leggen dat aan de geluidnormen moet worden voldaan (in verband met een goed w00n- en leefklimaat).

De gemeente stelt zich op het standpunt dat het plan geen onaanvaardbare geluidhinder met zich brengt. De gemeente geeft aan dat aan de geluidnormen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) kan worden voldaan. Volgens het akoestische onderzoeken zullen de geluidnormen van artikel 2.17 van het Barim op de gevel van het in aanbouw zijnde appartementencomplex worden overschreden. Om die reden dienen er geluidwerende voorzieningen te worden getroffen. Na het treffen van de beoogde voorzieningen zal de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de geluidnormen van art. 2.17 van het Barim voldoen.

De Afdeling overweegt over maatwerkvoorschrift Activiteitenbesluit dat “gelet op het voorgaande de gemeente aannemelijk heeft mogen achten dat bij het treffen van de voorgestelde maatregelen de toegelaten discotheek aan de geluidnormen van art. 2.17 van het Barim kan voldoen. Voorts heeft de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er bij het voldoen aan de normen van art. 2.17 van het Barim sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat niet op enigerlei wijze is uitgesloten dat de gemeente toepassing zal geven aan art. 2.20 van het Barim, op grond waarvan het bevoegd gezag, in afwijking van de geluidnormen van art. 2.17 bij maatwerkvoorschrift hogere waarden kan vaststellen. Dit klemt temeer, nu Bedrijf X ter zitting heeft verklaard dat zij weliswaar bereid is de voorgestelde geluidisolerende maatregelen te treffen, maar dat zij zal bezien in hoeverre een aanvraag voor het vaststellen van maatwerkvoorschriften om af te wijken van de geluidnormen van art. 2.17 van het Barim, een goedkoper en efficiënter alternatief is.

Het vaststellen van hogere waarden bij maatwerkvoorschrift krachtens  art. 2.20 van het Barim betekent evenwel niet zonder meer dat nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden is gegarandeerd. Bij de beoordeling of alsdan sprake is van een goed woon- en leefklimaat dienen alle omgevingsfactoren te worden betrokken. Hierbij speel onder meer een rol dat in de notitie is vermeld dat het energetisch gemiddeld muziekniveau in de toegelaten discotheek 100 dB(A) bedraagt en ter zitting is gebleken dat de afstand van de toegelaten discotheek tot de dichtstbijzijnde woningen 25 meter is.

Gelet hierop heeft de gemeente zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre geen onevenredige geluidhinder voor de omwonenden met zich brengt, zonder dat hij ofwel de toepassing van de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschriften hogere waarden vast te stellen op enigerlei heeft uitgesloten, ofwel heeft gemotiveerd dat in het licht van alle omgevingsfactoren met het vaststellen van hogere waarden bij maatwerkvoorschrift krachtens art. 2.20 van het Barim nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden is gegarandeerd.” Zie ABRS 11 april 2012, no. 201005158/1/T1/R2, r.o. 2.4.6.

omgevingsjurist