Uitbreiding intensieve veehouderij en gezondheid – jurisprudentie

Uitbreiding intensieve veehouderij en gezondheid – jurisprudentie

Er is de laatste tijd meer aandacht voor het onderwerp gezondheid in ruimtelijke planvorming, in het bijzonder de relatie gezondheid en intensieve veehouderij. Gezondheid kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening (aanvaardbaar woon- en leefklimaat) een af te wegen belang zijn met ruimtelijk relevantie. Deze uitspraak van 30 april 2014 laat zien hoe gezondheid kan doorwerken in het bestemmingsplan, bij de afweging of al dan niet uitbreidingen van intensieve veehouderij toe te staan.intensieve veehouderij

Voor een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied heeft de gemeente bij de besluitvorming of er al dan niet een uitbreidingsmogelijkheid moet worden opgenomen voor intensieve veehouderijen, een Gezondheidseffectscreening (GES) laten opstellen. In het GES wordt onder meer het volgende geadviseerd aan de gemeente:

  • houd pluimvee en varkens gescheiden
  • geen nieuwbouw van intensieve veehouderijen toestaan binnen 250 meter van kernen of lintbebouwing
  • gezondheidskundige beoordeling laten opstellen bij uitbreiding, omschakeling of vergroting bouwblok van intensieve veehouderij binnen 250 meter van een woning

De gemeente heeft de adviezen vertaald naar het bestemmingsplan door middel van de aanduiding ‘zone landschap, leefomgeving en gezondheid’. Binnen deze zone zijn geen uitbreidingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen. Volgens appellant is de volksgezondheid ruimtelijk niet relevant en heeft de gemeente het GES niet in de besluitvorming mogen betrekken.

De Afdeling overweegt als volgt: “(…) de mogelijke besmetting van dierziekten van nabij gelegen agrarische bedrijven is een mee te wegen belang bij de vaststelling van een bestemmingsplan, maar dat de bestrijding van besmettelijke dierziekten primair zijn regeling vindt in andere wetgeving en daarnaast aan een omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. De raad dient evenwel in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te onderzoeken of een plan niet zodanige risico’s voor de volksgezondheid meebrengt dat, gelet daarop, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat onvoldoende is gewaarborgd. In de GES is ook onderzocht wat de invloed is van het plan op onder meer de milieuaspecten fijn stof en geur, nu fijn stof en geur een effect kunnen hebben op de volksgezondheid. Gelet hierop heeft de raad in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de vaststelling van het plan in redelijkheid waarde kunnen hechten aan de resultaten van het GES.”