scouting bestemmingsplan en regulering activiteiten

Scouting bestemmingsplan en regulering activiteiten in planregelsscouting bestemmingsplan

Het bestemmingsplan in kwestie maakt ‘extensief recreatief medegebruik ten behoeve van scouting’ mogelijk, naast de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Deze bepaling zie je in steeds meer bestemmingsplannen voor het buitengebied terug. Bij veel agrariërs bestaat namelijk de behoefte (en vaak ook noodzaak) om naast agrarische inkomsten ook inkomsten uit recreatieve activiteiten, zoals boerengolf, te halen.

Scouting bestemmingsplan en beperken activiteiten – De buurman vreest dat het gebruik voor scoutingactiviteiten zal leiden tot een aantasting van zijn woongenot en de aanwezige natuurwaarden. Volgens hem heeft de raad ten onrechte niet onderzocht of behoefte bestaat aan het gebruik van gronden ten behoeve van scoutingactiviteiten en of dit gebruik zal leiden tot een onevenredige aantasting van de daar aanwezige natuurwaarden.

Volgens de gemeente is het gebruik van de bossen voor scoutingactiviteiten niet wezenlijk anders dan het gebruik van het bos door andere bezoekers en zijn er geen aanwijzingen dat het gebruik van dergelijke activiteiten tot een onevenredige aantasting van de in het bos aanwezige natuurwaarden zal leiden. Er mogen in het gebied alleen tenten worden gebruikt als kampeermiddel. Andere vormen van verblijfsrecreatie zijn niet toegestaan. Om die reden heeft de gemeente dit niet nader onderzocht. Verder heeft de gemeente op de zitting aangegeven het gebruik van kampvuren in het gebied via een privaatrechtelijke overeenkomst te zullen regelen.

De Afdeling overweegt dat de planregels onvoldoende voorzien in de aangegeven beperkingen door de gemeente. De planregels maken het namelijk mogelijk dat het terrein het gehele jaar kan worden gebruikt voor overnachtingen met tenten. “Enige vorm van regulering van tijd en omvang is mede gelet op de belangen van de omwonenden en de binnen de GHS te verwachten natuurwaarden naar het oordeel van de Afdeling aangewezen. Aan private afspraken tussen de scoutingvereniging en het gemeentebestuur kunnen door derden geen rechten worden ontleend.” Zie ABRS 15 februari 2012, no. 201005344/1/R3.

omgevingsjurist

Kleinschalig kamperen geen verblijfsrecreatie VNG-brochure

Kleinschalig kamperen geen verblijfsrecreatie ingevolge VNG-brochurekleinschalig kamperen

Een bestaande minicamping ligt op een afstand van 15 tot 20 meter van de bestemmingsgrens van een bedrijventerrein. De minicamping maakt onderdeel uit van een agrarisch bedrijf. Deze gronden hebben de bestemming ‘Agrarisch’. Op grond van een omgevingsvergunning (afwijken bestemmingsplan) mag de grond gebruikt worden voor kleinschalig kamperen van 1 april tot 1 november voor ten hoogste 25 standplaatsen.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat de minicamping niet behoeft te worden beschermd tegen omliggende bedrijvigheid. Volgens de gemeente zijn de richtafstanden van de VNG-brochure niet van toepassing, omdat de minicamping geen zelfstandig recreatiebedrijf is, maar een nevenfunctie van het agrarisch bedrijf.

Volgens de Afdeling heeft de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat in het onderhavige geval het kleinschalig kamperen niet hoeft te worden gelijkgesteld met verblijfsrecreatie als bedoeld in de VNG-brochure. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het kleinschalig kamperen gelet op de systematiek van het bestemmingsplan ‘Agrarisch Buitengebied’ ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf en voorts gelet op het aantal toegestane standplaatsen en de toegestane openingsduur van beperkte omvang is.

Het voorgaande betekent volgens de Afdeling echter niet dat de kampeeractiviteiten in het kader van een goede ruimtelijke ordening op geen enkele wijze bescherming behoeven tegen de gevolgen van de door het plan mogelijk gemaakte milieubelastende activiteiten. De Afdeling stelt vast dat de raad de gevolgen van de door het plan mogelijk gemaakte milieubelastende activiteiten voor de gebruikers en exploitanten van de minicamping, waaronder het mogelijk optreden van geluid- en stankhinder, ten onrechte niet heeft betrokken in zijn afweging of de vestiging van het bedrijventerrein, zoals dat door het plan mogelijk wordt gemaakt, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Dit getuigt, mede gelet op de geringe afstand tussen de minicamping en de door het plan mogelijk gemaakte milieubelastende activiteiten, niet van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van de voorbereiding van het plan. Zie verder ABRS 27 juni 2012, 201112199/1/R2.

omgevingsjurist