Ruimtelijke relevantie Planregel met maximaal aantal nachten in recreatieverblijf

Ruimtelijke relevantie Planregel met maximum aantal nachten in recreatieverblijf

De gemeente heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor een recreatiepark. In de planregels van het bestemmingsplan is een zogenaamde gebruiksdagenregeling opgenomen. In artikel 1 van het bestemmingsplan is de volgende definitie opgenomen van hoofdverblijf: “een gebouw of een deel van een gebouw dat:

  • of door eenzelfde persoon of huishouden gebruikt wordt als woonruimte voor permanente bewoning;
  • of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar bij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten, met dien verstande dat van een gebruik als hoofdwoonverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het  zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is, of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdwoonverblijf kan worden beschikt. 

Verder is er een planregel opgenomen dat onder gebruik in strijd met de bestemming in ieder geval wordt begrepen permanente bewoning c.q. het gebruik als hoofdwoonverblijf, las nader omschreven bij de begrippen in artikel 1.

De eigenaar van het recreatiepark kan zich niet vinden in voorgaande definitie en stelt in beroep dat het bestaande gebruik van het recreatiepark door de gebruiksdagenregeling onredelijk wordt beperkt, nu de kavels zowel in het zomer- als in het winterseizoen worden gebruikt.

De Afdeling overweegt: “Uit de voormelde planregels volgt dat de persoon die niet aannemelijk kan maken dat hij elders over een hoofdwoonverblijf kan beschikken, wordt geacht te handelen in strijd met het bestemmingsplan indien hij buiten het zomerseizoen meer dan 70 maal nachtverblijf houdt op het recreatiepark. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op de bewijslastverdeling in het kader van de handhaving van het plan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) hoort een dergelijke bepaling niet thuis in een bestemmingsplan. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen appellant heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat artikel 1, lid 1.43, van de planregels, voor zover het betreft de zinsnede ‘met dien verstande dat van een gebruik als hoofdwoonverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdwoonverblijf kan worden beschikt’, is vastgesteld in strijd met artikel 3.1 van de Wro. Het betoog slaagt. 

Zie uitspraak ABRS 7 augustus 2013, no. 201206868/1/R2.

Overgangsrecht bestemmingsplan onderzoek doen naar verleden recreatiewoning

Overgangsrecht bestemmingsplan: Voor vraag of beroep kan worden gedaan op gebruiksovergangsrecht is niet bepalend of eveneens beroep kan worden gedaan op het bouwovergangsrecht – gemeente moet onderzoek doen naar gebruik in verleden van recreatiewoning

Appellanten hebben bezwaar tegen de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied, omdat volgens hen ten onrechte geen woonbestemming aan hun perceel is toegekend. Het perceel heeft de bestemming ‘Agrarisch’ gekregen, evenals in het oude bestemmingsplan. Ze voeren aan dat de recreatiewoning sinds lange tijd permanent wordt bewoond, zodat de raad dit feitelijke gebruik als zodanig in het plan had moeten bestemmen. Verder geven ze aan dat het gemeentebestuur op de hoogte was van het feitelijke gebruik.

De gemeente geeft aan dat het toevoegen van nieuwe burgerwoningen aan het buitengebied niet wenselijk is.

De Afdeling overweegt: “Voor de vraag of een beroep kan worden op het gebruiksovergangsrecht is niet bepalend of eveneens een beroep op het bouwovergangsrecht mogelijk is. De raad had derhalve (…) dienen te onderzoeken of het gebruik was beschermd op grond van het overgangsrecht zoals opgenomen in artikel (…) van de planregels van het thans voorliggende plan, wederom onder de werking van het overgangsrecht zou zijn gebracht. Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand gebruik kan onder omstandigheden aanvaardbaar zijn. Hiervoor is in gevallen als het onderhavige in ieder geval vereist dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat dit gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. De raad had te meer aanleiding moeten zien nader onderzoek te verrichten nu uit de gemeentelijke basisadministratie, dat de raad als uitgangspunt heeft gehanteerd voor het bepalen of sprake is van gebruik dat is toegestaan op grond van het overgangsrecht, blijkt dat sinds 8 oktober 1999 personen staan ingeschreven op het adres. Niet gebleken is dat in de periode van 8 oktober 1999 tot 11 oktober 2007 – de datum waarop volgens de raad het gebruik is begonnen – de recreatiewoning niet in gebruik was voor permanente bewoning. Nu de raad niet heeft onderzocht of het bestaande gebruik was toegestaan op grond van het overgangsrecht, heeft de raad in zoverre bij de voorbereiding van het plan niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten. Gelet op het vorenstaande is het plan in zoverre niet voldoende zorgvuldig voorbereid. Het betoog slaag.”

Zie uitspraak ABRS 17 juli 2013, no. 201206446/1/R2