Vormvrije mer – bij twijfel of project al dan niet de drempelwaarde overschrijdt van categorieën van onderdeel D van bijlage Besluit m.e.r. altijd een vormvrije m.e.r.-beoordeling op

Vormvrije mer – Neem bij twijfel of project al dan niet de drempelwaarde overschrijdt van categorieën van onderdeel D van bijlage Besluit m.e.r. altijd een vormvrije m.e.r-beoordeling op

Hoewel er al veel jurisprudentie is verschenen over de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn er nog steeds initiatiefnemers van projecten die denken dat indien een project onder de drempelwaarde blijft, zoals is omschreven in onderdeel D, dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt.

Het Besluit m.e.r. is beslissend: bij D-lijst-gevallen bestaat er een m.e.r.-beoordelingsplicht. Dat wil zeggen dat er eerst beoordeeld moet worden of een MER noodzakelijk is. Getoetst moet worden aan Bijlage III van de m.e.r.-richtlijn:

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële project.

Het is vooral belangrijk om niet te strak de grenzen te hanteren. Gebruik hierbij ook het gezonde verstand: welk impact heeft of kan het project hebben op het milieu? Vooral belangrijk is om aandacht aan deze toets te geven. Laat het vooral niet achterwege.

Een uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013, no. 201108360/1/A4 laat dit weer eens zien:

Uit het besluit van 6 juni 2011 volgt dat de drempelwaarde van categorie 47 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. De inrichting waarvoor vergunning is verleend, is aan te merken als een project als bedoeld in bijlage II van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, (…) Daarom dient gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 15 oktober 2009 (…), te worden gekeken naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport, hoewel de drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet worden overschreden. Factoren die in bijlage III worden genoemd zijn onder meer de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor onder meer gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of die door die wetgeving worden beschermd (…), en de orde van grootte van het effect van het project. 

Uit het besluit van 6 juni 2011 blijkt niet dat het college naar deze of andere factoren van bijlage III heeft gekeken, die in dit geval mogelijk aanleiding zouden kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport. (…).

 

 

vormvrije mer -Afdeling laat rechtsgevolgen in stand

Vormvrije mer – Als voor een besluit ten onrechte geen vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd, kan het besluit in stand blijven als alsnog goed wordt gemotiveerd waarom geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt

Het college van b&w heeft een Wm-revisievergunning verleend voor een varkenshouderij, akkerbouwbedrijf en rundveehouderij. Appellant stelt in beroep dat een m.e.r.-beoordeling had moeten worden uitgevoerd.

De Afdeling overweegt:Anders dan appellant ter zitting heeft gesteld moet voor het toetsen aan de drempelwaarden, worden uitgegaan van de toename van het aantal vergunde dieren. Omdat de toename van het vergunde aantal dieren de drempelwaarden van categorie D14 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (oud) niet overschrijdt, hoefde geen MER te worden opgesteld. 

De inrichting is aan te merken als een project als bedoeld in bijlage III van de M.e.r.-richtlijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…), moet het bevoegd gezag (…) kijken naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de M.e.r.-richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER, ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden. Uit de vergunning blijkt dat het college heeft beoordeeld of de in categorie D14 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (oud) genoemde drempelwaarden worden overschreden. Uit de vergunning blijkt niet dat het college andere factoren als bedoeld in bijlage III van de M.e.r.-richtlijn die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER, bij de beoordeling heeft betrokken. Daarom is niet goed gemotiveerd waarom geen MER opgesteld hoeft te worden. Het college heeft de vergunning in strijd met artikel 3:46 Awb onvoldoende gemotiveerd. 

De Afdeling laat desondanks de rechtsgevolgen in stand. Voor de motivering ervan wordt verwezen naar r.o. 3.7 van uitspraak

ABRS 6 februari 2013, no. 201107379/1/A4.

 

 

Stedelijk ontwikkelingsproject – zijn er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn

Stedelijk ontwikkelingsproject – Belangrijk bij binnenstedelijke herontwikkeling – Van belang bij stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 in Besluit m.e.r., onderdeel D, is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie 11.2 bepaald dat de m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden gevolgd in het kader van een plan dat voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, indien het betreft een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied dat 2000 of meer woningen omvat, dan wel een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. 

Ter beantwoording van de vraag of de herontwikkeling van het centrum de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject betreft, overweegt de Afdeling als volgt:

“Volgens de geschiedenis van totstandkoming van onderdeel D, categorie 11.2 (…) kan het bij een stedelijk ontwikkelingsproject gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Zie uitspraak ABRS 9 januari 2013, no. 201108126/1/R2

Vormvrije mer beoordeling bij activiteit die voorkomt in bijlage D van Besluit m.e.r.

Vormvrije mer beoordeling – Voer altijd bij een voorgenomen activiteit die voorkomt in bijlage D van het Besluit m.e.r. een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit

Deze bericht is met name gericht aan gemeenten. Ik zie dikwijls uitspraken voorbij komen waaruit blijkt dat de gemeente er alles aan doet om maar geen milieueffectrapport op te stellen. Bij een overheidsorgaan vind ik dit vreemd overkomen. Het komt over alsof bij de gemeente niet het belang van het milieu voorop staat. De gemeente gedraagt zich op deze manier als een projectontwikkelaar.

Vormvrije mer- Voer bij activiteiten die voorkomen in bijlage D van het Besluit m.e.r. altijd een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit. Mocht je van mening zijn dat er geen MER benodigd is, motiveer dan tenminste waarom. Dikwijls blijft een motivering geheel achterwege. Ik vind dit onbegrijpelijk.

In een uitspraak van 19 december 2012, no. 201112785/1/R4 komt het voornoemde aan de orde in combinatie met een wijzigingsplan. Het wijzigingsplan maakt de verplaatsing van een agrarisch bedrijf mogelijk en een uitbreiding van het bedrijf. Appellant betoogt dat in de in het plan voorziene situatie tenminste 200 melkkoeien kunnen worden gehouden. Gelet hierop had volgens hem een milieueffectrapportage-beoordeling moeten worden gemaakt.

Op grond van categorie 14, kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangewezen de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het fokken, mesten of houden van dieren in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan de in kolom 2 aangegeven aantallen. Voor melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar geeft kolom 2 een aantal van 200 aan. In kolom 3 zijn als plannen onder meer aangewezen de plannen als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen a en b van de Wro.

In artikel 8 van het bestemmingsplan wordt geen beperking gesteld aan het te bebouwen oppervlak. De maatschap heeft de wens om het agrarische bedrijf te laten uitgroeien tot een bedrijf met ongeveer 200 melkkoeien. Het houden van een groter aantal melkkoeien of een omschakeling naar andere diersoorten is op grond van de planvoorschriften dan ook mogelijk. 

De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat ten onrechte geen m.e.r.-beoordeling is verricht.

 

 

 

MER en bestemmingsplan

MER en bestemmingsplan – Kijk bij controle of activiteit al dan niet drempelwaarden overschrijdt naar de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan

In een uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012, no. 201109052/1/R2 wordt weer eens duidelijk dat de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan erg belangrijk zijn bij het bepalen of de voorgenomen activiteit de drempelwaarden al dan niet zullen overschrijden.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt zandwinning mogelijk en voorziet in de realisatie van een nieuwe ontsluitingsweg. Na de beëindiging van de zandwinning zal de locatie worden ontwikkeld tot natuur- en recreatiegebied. Het plangebied heeft een omvang van 36 hectare.

Appellanten betogen dat de raad ten onrechte geen milieueffectrapport heeft gemaakt.

Wettelijk kader MER en bestemmingsplan  Op grond van onderdeel C, categorie 16.1, van de bijlage van het Besluit m.e.r., is het maken van een MER verplicht ten aanzien van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een winplaats van 100 hectare of meer, of op een aantal winplaatsen die tezamen 100 hectare of meer omvatten en die in elkaars nabijheid liggen. In kolom 3 is als MER-plichtig plan bij deze activiteit onder meer het bestemmingsplan aangewezen.

De Afdeling overweegt:Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat het plan niet de drempelwaarde overschrijdt zoals genoemd in categorie 16.1 voor zover dat betreft een winplaats van 100 hectare of meer. Naar het oordeel van de Afdeling moet echter tevens worden gekeken naar de drempelwaarde voor zover dat betreft een aantal winplaatsen die in elkaars nabijheid liggen. Hiertoe wordt overwogen dat ten zuiden van het gebied een bestaande ontgronding in uitvoering is, en dat deze ontgronding op een afstand van slechts ongeveer 40 meter van het plangebied plaatsvindt. Uit het deskundigenbericht blijkt dat het gehele ontgrondingenproject een oppervlakte heeft van 65 hectare. De beide ontgrondingslocaties (…) omvatten tezamen een totale oppervlakte van 101 hectare. Hiermee wordt de in categorie 16.1 opgenomen drempelwaarde voor het maken van een MER overschreden. 

(…) Gelet hierop dient ook voor de locatie (…) te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden en niet slechts van de oppervlakte van gronden waar uiteindelijk de recreatieplas zal worden gerealiseerd.”

Zie voor details r.o. 3.4.2 e.v.

 

Bestemmingsplan en MER: ondanks dat drempelwaarden niet worden overschreden kan er toch een milieueffectrapport nodig zijn – categorie 14 onderdeel D Besluit m.e.r.

Bestemmingsplan en MER – ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden, kan er toch een milieueffectrapport nodig zijn.

Het is inmiddels vaste jurisprudentie en toch gaat het in de praktijk nog regelmatig mis.  De gemeente laat een onverplichte m.e.r.-beoordeling achterwege, omdat er gedacht wordt dat bij het niet overschrijden van de aangegeven drempelwaarden, er geen MER nodig is. Hierbij nog eens de standaardoverweging van de Afdeling:

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 september 2011 in zaak no. 201004411/1/M2, dient het bevoegd gezag, gelet op eerder genoemd arrest van het Hof van Justitie, gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de mer-richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport, ondanks dat de drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet worden overschreden. In deze bijlage zijn kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect als omstandigheden genoemd waarmee het bevoegd gezag rekening dient te houden bij de beoordeling of een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat het college naar deze of naar andere factoren van bijlage III heeft gekeken, dit in dit geval aanleiding zouden kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.”

Ik verwijs hierbij naar de tips in het artikel ‘Trap niet in de valkuil bij m.e.r.-beoordeling!’

omgevingsjurist

 

Stedelijk ontwikkelingsproject MER wanneer is sprake van een aaneengesloten gebied

Stedelijk ontwikkelingsproject MER – Woningbouwprojecten staan sinds 1 april 2011 niet langer in lijst C van de bijlagen van het Besluit m.e.r. Ze zijn verhuisd naar bijlage D, en ondergebracht in de categorie 11.2: stedelijk ontwikkelingsproject. stedelijk ontwikkelingsproject MER

Wanneer kan daar sprake van zijn?

  • aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen;
  • oppervlakte van 100 hectare of meer
  • of een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 200.000 m²
  • bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen, etc. of een combinatie daarvan.
In kolom 2 staat onder meer dat er bij woningen sprake moet zijn van een ‘aaneengesloten gebied’.
Volgens de Afdeling kan onder omstandigheden ook voldaan zijn aan het daarin gestelde vereiste indien de gebieden die deel uitmaken van één woningbouwproject niet direct aaneensluiten, maar een zodanige geografische samenhang vormen dat de milieu-effecten van dit project worden gebundeld en elkaar versterken. De omstandigheid dat in verscheidene van de door appellant en andere genoemde stukken de ontwikkelingen in het plangebied en in het gebied (…) als een integrale gebiedsontwikkeling worden gezien, leidt niet tot dit oordeel. Ook als moet worden aangenomen dat de woningbouw in het plangebied en in het gebied (…) als één woningbouwproject moet worden aangemerkt, is niet aannemelijk gemaakt dat de milieu-effecten als gevolg van de ontwikkelingen in beide gebieden elkaar zullen versterken. Dat beide gebieden onder meer ontsloten zullen worden door de N50 en het station Kampen-Zuid is daarvoor niet voldoende, nu het plangebied niet alleen door de A50 wordt ontsloten, maar ook door de andere wegen (…).
Gelet op het voorgaande maken de ontwikkelingen in het plangebied en de ontwikkelingen in (…) geen deel uit van een woningbouwproject voor een aaneengesloten gebied in de zin van het Besluit m.e.r. dat voorziet in de mogelijke bouw van 2000 of meer woningen. Er is derhalve geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.”.
Uit deze uitspraak blijkt weer eens dat er bij de afweging of beoordeling of er al dan niet een MER moet worden gemaakt niet de definities van integrale gebiedsontwikkeling of stadsproject van andere beleidsstukken moet worden gevolgd. Bij de beoordeling of een activiteit al dan niet effecten voor het milieu heeft moet een geheel eigen afweging worden gemaakt. Hierbij moet de milieu-effectbeoordeling voorop staan. In deze casus had de gemeente een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt en geconcludeerd dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu had.