Gemeente moet gevolgen proefboringen gas in beeld brengen voor bestemmingsplan

Gevolgen van gasboringen in beeld brengen voor bestemmingsplan

Gaswinning en gasboringen zijn de laatste tijd nogal in het nieuws geweest. Scheuren in huizen als gevolg van aardbevingen zijn vervelende gevolgen. Het lijkt dus logisch dat de gemeente vooraf goed in beeld brengt wat de gevolgen kunnen zijn voor de omgeving en de bewoners. Het is wel belangrijk dat het om ‘ruimtelijk relevante‘ aspecten gaat. Een mogelijke aardbeving als gevolg van bodemdaling lijkt me ruimtelijk relevant en dient dus tot de onderzoekspunten geschaard te worden.

Een gemeente in Noord-Holland heeft een bestemmingsplan opgesteld om proefboringen naar een ondergronds aardgasveld mogelijk te maken. Indien blijkt dat aardgas in een winbare hoeveelheid aanwezig is, dan zal de locatie worden ontwikkeld tot een productielocatie. De gemeente heeft dit via een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan. Hierbij is aangegeven dat in dat geval de voor gaswinning relevante milieuaspecten uitvoering zullen worden behandeld.

De Raad van State is het hier niet mee eens en constateert dat niet inzichtelijk is wat de effecten zullen zijn van een permanente gaswinningsinstallatie met betrekking tot milieuaspecten als geluid, risico op bodemdaling, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

Zie voor de uitspraak ABRS 4 december 2013, no. 201303074/1/R1.

 

Flexibel bestemmingsplan en milieu: wat te onderzoeken?

Flexibel bestemmingsplan en milieu: wat te onderzoeken?

Vanwege de voortdurende crisis is er meer behoefte aan flexibiliteit in bestemmingsplannen. Verschillende websites en vakbladen besteden er aandacht aan: ‘Flexibele bestemmingsplannen stimuleren gebiedsontwikkeling’ aldus de boodschap op de website van Platvorm 31

Er zijn verschillende instrumenten om flexibiliteit in een bestemmingsplan te brengen: voorlopige bestemmingen, uitwerkingsplichten, wijzigingsbevoegdheden, afwijkingsmogelijkheden en de mogelijkheid om nadere eisen te stellen.

In dit blog besteed ik aandacht aan de wijzigingsbevoegdheid. Een wijzigingsplan scheelt meestal tijd – het plan hoeft niet langs de raad – en het plan voldoet aan de behoefte van de markt om flexibel te kunnen inspelen op de veranderende behoefte aan bijv. verschillende functies in een plangebied.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening bezien zijn er echter wel onzekerheden. Welke milieuonderzoeken dienen er bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan te worden uitgevoerd als de invulling van het plangebied nog onzeker is?

De wijzigingsbevoegdheid in het kort

Artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening biedt de mogelijkheid om flexibiliteit in een bestemmingsplan te brengen. Onder meer wordt in dit artikel de mogelijkheid genoemd om om in een plan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen. Op grond van de wijzigingsbevoegdheid kan het college van b&w – met inachtneming van de voorwaarden bij de wijzigingsregels – een wijzigingsplan opstellen.

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient afd. 3.4 van de Awb te worden gevolgd.

 

Grenzen aan flexibiliteit

In de eerste plaats moet een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan worden begrensd. Een wijzigingsplan mag namelijk niet leiden tot een ingrijpende verandering van de bestemming.

Een tweede aandachtspunt is dat de voorschriften in de wijzigingsbevoegdheid ‘een voldoende objectieve begrenzing‘ moeten geven. Dit heeft te maken met het rechtszekerheidsbeginsel. Vooraf moet voldoende duidelijk zijn waar het gebruik maken van die bevoegdheid tot kan leiden.

Een derde belangrijk aandachtspunt is dat de wijzigingsbevoegdheid in het plan moet voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. De standaardoverweging in uitspraken van de Afdeling luidt:

Met de vaststelling van een wijzigingsbevoegdheid mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming in beginsel als een gegeven worden beschouwd. Dit brengt met zich dat de raad reeds bij de vaststelling van het plan moet hebben afgewogen of de situatie die kan ontstaan door de toepassing van deze bevoegdheid planologisch aanvaardbaar is.”

Er moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening vooraf voldoende inzicht bestaan in de gevolgen van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, onder andere ten aanzien van:

  • geluidsbelasting op de directe omgeving;
  • cumulatieve geurbelasting op woningen;
  • financiële uitvoerbaarheid;
  • externe veiligheid: verantwoording groepsrisico, etc.

Onderzoeken niet doorschuiven tot aan fase wijzigingsplan

Dit betekent in de praktijk dat de uit te voeren onderzoeken niet kunnen worden doorgeschoven tot aan de fase van het op te stellen wijzigingsplan. Dit houdt ook in dat de gemeente niet klakkeloos de wijzigingsbevoegdheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan kan overnemen zonder enig onderzoek, zoals blijkt uit de hieronder genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 september 2013.

Zie ABRS 4 september 2013, no. 201211995/1/R4

Zie ABRS 3 juli 2013, no. 201209115/1/R3

omgevingsjurist

Bodemverontreiniging bestemmingsplan op voorhand aantonen dat er geen bodemverontreiniging is

Bodemverontreiniging bestemmingsplan

Bij voorbereiding bestemmingsplan op voorhand aantonen dat er geen bodemverontreiniging aanwezig is in plangebied.

In de toelichting van een bestemmingsplan heeft de gemeente opgenomen dat er bodemonderzoek is uitgevoerd en dat waar nodig sanering zal plaatsvinden. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

De Afdeling overweegt:“De Afdeling stelt voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigende locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat zoals de raad terecht stelt, bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik laat onverlet dat de raad het plan met de daarin opgenomen bestemmingen niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. 

Bodemrapporten ter inzage leggen. “Om te kunnen beoordelen of zodanige belemmering zich voordoet, zijn de aan het plan ten grondslag liggende bodemonderzoeken van belang, zodat deze op het plan betrekking hebbende stukken zijn die op de voet van artikel 3:11 van de Awb met het ontwerp ter inzage hadden moeten worden gelegd. 

Praktijktip: afhankelijk van de bouwlocatie, bijv. een weiland in het buitengebied of een binnenstedelijke locatie is het raadzaam om in elk geval een quickscan uit te laten voeren. Ook is het natuurlijk het verleden van de locatie van belang. Zijn er nog oude bodemrapporten te traceren? Neem alle informatie op in de toelichting van het bestemmingsplan en concludeer op basis hiervan of het op voorhand aannemelijk is of er enige bodemverontreiniging is te verwachten.

Uitspraak ABRS 31 oktober 2012, no. 201107107/1/R4.