Toets aspect geluid in goede ruimtelijke ordening is ruimer dan Wet geluidhinder

Toets aspect geluid in goede ruimtelijke ordening is ruimer dan Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder

Deze uitspraak van 23 oktober 2013 laat weer eens zien dat het aspect geluid en een goede ruimtelijke ordening ruimer is dan de inhoud van deze wet en besluit.

Het bestemmingsplan in kwestie heeft als doel een bestaande legale situatie – woning met bijgebouw – als zodanig te bestemmen. Volgens appellanten kan ter plaatse van de woning geen goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd. Ze voeren in beroep aan dat het perceel binnen de geluidscontour van een spoorweg ligt en dat hier geen geluidsgevoelige bestemmingen mogen worden gebouwd.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bestaande woning op het perceel en dat op grond van de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder geen rekening hoeft te worden gehouden bij het bepalen van de geluidbelasting van de spoorweg en de nabijgelegen rondweg bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

Onder het voorheen geldende bestemmingsplan had het perceel een bedrijfsbestemming. De Afdeling stelt vast dat hier in planologische zin sprake is van nieuwvestiging. De raad stelt volgens de Afdeling terecht dat zowel de woning als de in de omgeving gelegen wegen en spoorlijn reeds feitelijk aanwezig zijn. Dit betekent dat ingevolge artikel 76, derde lid, Wgh en artikel 4.1, derde lid Bgh, de in de Wgh en het Bgh opgenomen geluidsnormen op deze situatie niet van toepassing zijn.

De raad heeft evenwel niet onderkend dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid niet uitsluitend wordt ingevuld door de Wgh en het Bgh. Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis: “Dat betekent dat ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodig kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidsbelastende activiteiten. Zoals reeds overwogen (…) is de op het perceel aanwezige woning niet in overeenstemming met een bouwvergunning opgericht en nimmer in een bestemmingsplan mogelijk gemaakt, zodat in planologische zin wordt voorzien in de nieuwvestiging van een woning. De raad had derhalve in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging moeten maken of vanwege de geluidhinder op het perceel een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, waarbij hij aandacht had moeten besteden aan de cumulatie van verkeerslawaai, spoorlawaai en het lawaai van de nabij het perceel gelegen bedrijven. Nu de raad heeft nagelaten een dergelijke afweging te maken, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.”

De Omgevingsjuristspecialist in geluid en een goede ruimtelijke ordeningbel 040 – 288 7775

Zie uitspraak ABRS 23 oktober 2013, no. 201301638/1/R1

Akoestisch onderzoek veehandelstransportbedrijf uitgaan van representatieve invulling van maximale mogelijkheden bestemmingsplan

Akoestisch onderzoek: bij berekening geluid (veehandelstransport)bedrijf uitgaan van representatieve invulling van maximale mogelijkheden bestemmingsplan

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de vestiging mogelijk van een veehandel- en transportbedrijf. In de directe omgeving liggen zowel burgerwoningen als bedrijven. De hoofdactiviteit van het bedrijf is transport. Daarnaast zullen er telkens gemiddeld 100 varkens in een stal worden gehuisvest in afwachting van transport.

Volgens appellant wordt er niet voldaan aan de aanbevolen richtafstand van 100 meter (aspect geluid) en heeft de gemeente onvoldoende gemotiveerd waarom van deze afstand kan worden afgeweken. De woning van appellant ligt op 67 meter van het bestemmingsvlak ‘Bedrijf’ dat het veehandelstransportbedrijf mogelijk maakt.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat de aanbevolen richtafstand van 100 meter niet haalbaar is, omdat binnen deze afstand reeds burgerwoningen staan. Voor de vraag of er ter plaatse van deze woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is, heeft de gemeente aansluiting gezocht bij de Handreiking Industrielawaai 1998. Voor de vraag of er kan worden voldaan aan de genoemde normen in de Handreiking heeft de gemeente akoestisch onderzoek laten opstellen. In het akoestische onderzoek is vermeld dat de piekgeluiden afkomstig zijn van optrekkende en afremmende vrachtwagens bij de poort en de weg nabij de oprit. Los van het aantal vrachtwagens dat de inrichting aandoet zal het piekgeluidniveau hetzelfde zijn.

De gemeente is van mening dat bij het bepalen van de piekgeluiden van de feitelijke bedrijfsvoering dient te worden uitgegaan en dat daarom is uitgegaan van de vrachtwagens van het bedrijf die een bronvermogen van 105 dB(A) hebben.

De Afdeling overweegt als volgt: “In het kader van het beoordelen van de gevolgen van een bestemmingsplan dient in dit geval evenwel te worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. In het deskundigenbericht is vermeld dat het bronvermogen van een gemiddelde vrachtwagen 108 dB(A) is. Nu de raad is zoverre niet is uitgegaan van een representatieve invulling van het plan en de gevolgen hiervan, is het bestreden besluit in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.”

Zie uitspraak ABRS 4 september 2013, no. 201202652/1/R3.