Reken- en meetvoorschrift geluid comfortbox woningen

Reken- en meetvoorschrift geluid en comfortbox woningenreken- en meetvoorschrift

Een voormalige kantoorgebouw wordt getransformeerd naar 80 woningen. Het bouwplan voorziet tevens in een zogeheten comfortbox in elke woning. De comfortbox is een kast waar via een rooster aan de buitenkant van de gevel en een te openen raam in de woning lucht van buiten via een tussenruimte in de comfortbox naar binnen kan en lucht van binnen naar buiten. Het rooster en het geluidsabsorberend materiaal in de comfortbox moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarden van de Wet geluidhinder. Het gaat in deze zaak om of het bouwplan voldoet aan de voorkeurswaarden van de Wet geluidhinder. Moet hierbij gekeken worden naar de gemiddelde geluidsbelasting of naar de hoogste geluidsbelasting op het gevelvlak met het raam in de comfortbox?

De Afdeling overweegt als volgt: “(…) De artikelen 44 en 82, eerste lid van de Wet geluidhinder bevatten voorkeurswaarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen. In artikel 2.2, tweede lid van het Reken- en meetvoorschrift staat dat indien de vaststelling van de geluidsbelasting in dB(A) vanwege een industrieterrein plaatsvindt ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting van de gevel van woningen, het immissiepunt zich op het punt van de gevel bevindt waar de hoogste geluidsbelasting optreedt. Gelet op de tekst van deze artikelen is het college er terecht vanuit gegaan dat niet moet worden gekeken naar de gemiddelde geluidsbelasting op het gevelvlak met het te openen raam. Dit wordt naar het oordeel van de Afdeling bevestigd door de toelichting van artikel 2.2 van het Reken- en meetvoorschrift (…). Daarin staat dat in het algemeen een hoogte van 5 m boven het maaiveld wordt aangehouden. Het equivalent geluidsniveau wordt echter op een andere hoogte bepaald, indien redelijkerwijs mag worden verwacht dat op die andere hoogte de geluidsbelasting hoger is dan de geluidsbelasting op 5 m boven maaiveld (…). Er moet daarom ook (…) worden gekeken naar het punt waar de geluidsbelasting het hoogst is.” Lees meer in r.o. 6.3 van uitspraak ABRS 11 augustus 2021, no. 202001449/1/R4.

Omgevingswet

Het Reken- en meetvoorschrift 2012 gaat op in de Omgevingsregeling.

bijgebouwen geluidgevoelig in zin van Wet geluidhinder en Activiteitenbesluit

Bijgebouwen geluidgevoeligbijgebouwen geluidgevoelig

Het bestemmingsplan in kwestie voorziet in een bedrijfsbestemming voor een paardenhouderij en ondergeschikte koetsenverhuur. Appellant woont naast het plangebied en stelt dat hij veel overlast ervaart van het bedrijf. Met name van de paarden en koetsen die langs zijn woning rijden om het terrein af te komen. Volgens hem is er sprake van een onaanvaardbare geluidhinder. Verder voert hij aan dat er in het uitgevoerde akoestisch onderzoek ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de geluidbelasting op de aanwezige bijgebouwen op zijn woonterrein.

De Afdeling overweegt: “Vaststaat dat op het gehele woonperceel de bestemming Wonen geldt. De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor wonen met de bijbehorende voorzieningen. Dit brengt met zich mee dat bestaande bijgebouwen – hoewel deze niet als zelfstandige woning mogen worden gebruikt – in juridisch-planologisch opzicht wel voor wonen mogen worden gebruikt. (…) Voor het begrip ‘woning’ als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit is slechts van belang is of in een gebouw op grond van het bestemmingsplan bewoning is toegestaan. Gelet op het voorgaande zijn de bestaande bijgebouwen daarom aan te merken als gevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit en als een gevoelige functie als bedoeld in de VNG-brochure.” Lees meer in r.o. 15 van uitspraak ABRS 15 december 2016, no. 201604017/1/R1. (bijgebouwen geluidgevoelig).

In een uitspraak van 27 september 2017, no. 201604017/3/R1 heeft de Afdeling zich opnieuw gebogen over deze zaak i.v.m. het reparatiebesluit. Ook weer een interessante zaak over geluidbelasting en een goed woon- en leefklimaat.

Meer weten over geluid en een goede ruimtelijke ordening?

omgevingsjurist

 

Let bij aftrek 5 dB Wet geluidhinder of er sprake is van 30 km wegen

Let bij aftrek 5 dB ingevolge Wet geluidhinder of er sprake is van 30 km wegen

30 km wegen – Het bestemmingsplan betreft onder meer een actualisatie het bestemmingsplan voor wijken en het openstellen van verbindingen tussen deze wijken. Appellanten stellen dat het openstellen van de dwarsverbindingen voor gemotoriseerd verkeer zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de wijken. Volgens hen leidt het plan tot onaanvaardbare geluidhinder en is ten onrechte een aftrek van 5 dB gehanteerd.

Artikel 110g Wet geluidhinder stelt de minister van Infrastructuur en milieu regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidbelasting van de gevels van woningen of van andere geluidgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidgevoelige terreinen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast.

Voor 30 km wegen geldt geen geluidzone, zodat er voor de raad geen verplichtingen gelden ingevolge de Wet geluidhinder. Wel blijft de verplichting over voor de raad om te onderzoeken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierin dient het aspect geluid ook te worden betrokken. De raad heeft hier onderzoek naar verricht. In het akoestisch onderzoek wordt aangegeven dat er voor wegen in het plangebied met een maximumsnelheid van 50 km/u een aftrek van 50 dB ingevolge artikel 110g Wgh is gehanteerd.

De Afdeling stelt vast “dat niet is uitgesloten dat deze aftrek in de praktijk niet volledig kan worden toegepast bij snelheden van 30 km/u of minder, omdat de geluidemissie bij deze snelheden meer wordt veroorzaakt door het motorgeluid en minder door het bandengeluid. De raad heeft niet toereikend gemotiveerd waarom in dit specifieke geval een aftrek van 5 dB mocht worden toegepast. Het betoog dat het akoestisch onderzoek in zoverre eveneens een omissie bevat, slaagt.” 

Toets aspect geluid in goede ruimtelijke ordening is ruimer dan Wet geluidhinder

Toets aspect geluid in goede ruimtelijke ordening is ruimer dan Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder

Deze uitspraak van 23 oktober 2013 laat weer eens zien dat het aspect geluid en een goede ruimtelijke ordening ruimer is dan de inhoud van deze wet en besluit.

Het bestemmingsplan in kwestie heeft als doel een bestaande legale situatie – woning met bijgebouw – als zodanig te bestemmen. Volgens appellanten kan ter plaatse van de woning geen goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd. Ze voeren in beroep aan dat het perceel binnen de geluidscontour van een spoorweg ligt en dat hier geen geluidsgevoelige bestemmingen mogen worden gebouwd.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bestaande woning op het perceel en dat op grond van de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder geen rekening hoeft te worden gehouden bij het bepalen van de geluidbelasting van de spoorweg en de nabijgelegen rondweg bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

Onder het voorheen geldende bestemmingsplan had het perceel een bedrijfsbestemming. De Afdeling stelt vast dat hier in planologische zin sprake is van nieuwvestiging. De raad stelt volgens de Afdeling terecht dat zowel de woning als de in de omgeving gelegen wegen en spoorlijn reeds feitelijk aanwezig zijn. Dit betekent dat ingevolge artikel 76, derde lid, Wgh en artikel 4.1, derde lid Bgh, de in de Wgh en het Bgh opgenomen geluidsnormen op deze situatie niet van toepassing zijn.

De raad heeft evenwel niet onderkend dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid niet uitsluitend wordt ingevuld door de Wgh en het Bgh. Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis: “Dat betekent dat ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodig kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidsbelastende activiteiten. Zoals reeds overwogen (…) is de op het perceel aanwezige woning niet in overeenstemming met een bouwvergunning opgericht en nimmer in een bestemmingsplan mogelijk gemaakt, zodat in planologische zin wordt voorzien in de nieuwvestiging van een woning. De raad had derhalve in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging moeten maken of vanwege de geluidhinder op het perceel een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, waarbij hij aandacht had moeten besteden aan de cumulatie van verkeerslawaai, spoorlawaai en het lawaai van de nabij het perceel gelegen bedrijven. Nu de raad heeft nagelaten een dergelijke afweging te maken, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.”

De Omgevingsjuristspecialist in geluid en een goede ruimtelijke ordeningbel 040 – 288 7775

Zie uitspraak ABRS 23 oktober 2013, no. 201301638/1/R1

30 km-zone en goede ruimtelijke ordening

30 km-zone en goede ruimtelijke ordening – Indien sprake is van een 30 km-zone wil dit nog niet zeggen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening30 km-zone en goede ruimtelijke ordening

Het blijft oppassen bij bestemmingsplannen waarin een 30 km-zone weg en woningen mogelijk worden gemaakt. Hierbij wordt vaak gedacht dat er geen akoestisch onderzoek nodig is, omdat op een dergelijke weg de Wet geluidhinder niet van toepassing is, en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Uit de uitspraak van 13 februari 2013 van de Afdeling blijkt dat er wel degelijk onderzoek nodig kan zijn voor 30 km-wegen.

De Afdeling overweegt: “Dat hoewel de Wet geluidhinder daartoe niet verplicht, ook in het geval een 30 km-zone is ingesteld, moet worden nagegaan of de geluidbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daargelaten of voor de Van Poelgeestlaan en Vronkenlaan reeds een verkeersbesluit is genomen om de wegen als 30 km-zone in te richten, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich, gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek, niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op voornoemde wegen bij een rijsnelheid van 30 km/uur tot een zodanige afname van de geluidbelasting zal leiden op de nieuwbouw (…) dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal worden overschreden, dan wel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht. Dat de geluidbelasting blijft onder de maximale ontheffingswaarde op grond van de Wet geluidhinder, doet hier niet aan af.”

Zie uitspraak ABRS 13 februari 2013, no. 201004275/1/R4.

omgevingsjurist

Beroep besluit hogere grenswaarden geluid in kader van Wet geluidhinder en relativiteitsbeginsel artikel 1.9 Crisis- en herstelwet

Beroep besluit hogere grenswaarden geluid in kader van Wet geluidhinder en relativiteitsbeginsel Crisis-en herstelwet. beroep besluit hogere grenswaarden

Het college van b&w heeft een besluit tot het vaststellen van hogere waarden genomen in verband met de vaststelling van een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan in kwestie maakt de bouw van een appartementengebouw met 17 appartementen mogelijk.

Een omwonende betoogt in beroep dat het college ten onrechte hogere grenswaarden heeft vastgesteld voor het appartementencomplex. Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 83, tweede lid van de Wet geluidhinder niet strekt tot de bescherming van de belangen van appellant en dat artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet daarom in de weg staat aan de vernietiging van het bestreden besluit.

De Afdeling overweegtDe regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting – na het zo mogelijk treffen van maatregelen – bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. De regeling strekt daarmee (…) tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. Niet in geschil is dat appellant, die woont tegenover het te bouwen appartementencomplex waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld, niet woonachtig zal zijn in het appartementencomplex. (…) Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van appellant. 

Zie uitspraak ABRS 20 februari 2013, no. 201208285/1/R3.

omgevingsjurist

Geluidzonebeheerplan – Geen wettelijke verplichting voor gemeente om bij vaststelling bestemmingsplan geluidzonebeheerplan vast te stellen

Geluidzonebeheerplan – Geen wettelijke verplichting voor gemeente om bij vaststelling bestemmingsplan geluidzonebeheerplan vast te stellen

De gemeente heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor de wijziging van een geluidszone rond een industrieterrein. Appellant stelt in beroep dat de gemeente ten onrechte geen geluidreductieplan heeft vastgesteld. Volgens hem is de gemeente daartoe verplicht, omdat de cumulatieve geluidbelasting vanwege de bedrijven op het  gezoneerde industrieterrein de waarde van 50 dB(A) buiten de geluidszone overschrijdt.

Wettelijk kader Op grond van artikel 67, eerste lid van de Wet geluidhinder stelt het college van b&w, indien de geluidbelasting buiten een bestaande zone vanwege een industrieterrein de waarde van 50 dB(A) overschrijdt of op een of meer plaatsen binnen de zone of op de zonegrens de geluidbelasting hoger is dan de ten hoogste toegestane geluidbelasting, voor het betreffende industrieterrein een geluidreductieplan vast.

De Afdeling overweegt: “Vaststaat dat geen geluidreductieplan is vastgesteld. Blijkens de MvT (…) is met artikel 67 van de Wgh beoogd om bij een vergunningaanvraag voor een bedrijf op een akoestisch vol industrieterrein ruimte te bieden om aan dat bedrijf wel een vergunning te kunnen verlenen of de bestaande vergunning te kunnen wijzigen, wanneer de gemeente voor een akoestisch vol industrieterrein een realistisch plan maakt om de overschrijding van de grenswaarden binnen een bepaalde periode teniet te doen. Hieruit volgt dat een geluidreductieplan bedoeld is om onder omstandigheden vergunningverlening mogelijk te maken. Er bestaat geen wettelijke verplichting om in het kader van een bestemmingsplan een geluidreductieplan op te stellen. Ook anderszins bestaat daartoe vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid geen aanleiding. Het betoog faalt.”

Zie uitspraak ABRS 12 december 2012, LJN: BY5893

omgevingsjurist

Verkeerslawaai en het belang van juiste verkeerscijfers voor bestemmingsplan

Verkeerslawaai en het belang van juiste verkeerscijfers voor bestemmingsplanverkeerslawaai

Het college van b&w van de gemeente heeft hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van een aantal woning vanwege verkeerslawaai. Deze hogere waarden zijn vastgesteld voor een bestemmingsplan.

Appellanten stellen in beroep dat in het akoestische onderzoek is uitgegaan van een te laag aantal verkeersbewegingen op de voorziene verbindingsweg, omdat geen rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen die leiden tot een toename van het verkeer op die weg. Volgens hen is de gemeente ook ten onrechte uitgegaan dat de maximumsnelheid op de toekomstige weg 50 km per uur zal bedragen. Op deze weg zal waarschijnlijk een hogere maximumsnelheid gaan gelden.

Helaas voor de gemeente is in het akoestische rapport geen zicht geboden in de verkeerscijfers die in het rapport zijn gehanteerd. Verder stelt de gemeente dat voor de weg een maximumsnelheid van 50 km per uur zal gaan gelden, omdat de weg binnen de bebouwde kom komt te liggen.

De Afdeling vindt de onderbouwing inzake verkeerslawaai te mager: “Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat de maximale snelheid op de nieuwe verbindingsweg 50 km per uur zal gaan bedragen. Nog daargelaten de vraag of deze weg zal liggen binnen de bebouwde kom als bedoeld in de verkeerswetgeving, acht de Afdeling niet uitgesloten dat op deze weg een hogere maximumsnelheid zal gaan gelden, gelet op het beoogde gebruik als doorgaande weg voor (vracht)verkeer en gezien de wijze waarop deze weg zal worden ingericht. Daarbij is tevens van belang dat in het Inspraak- en overlegrapport van het bestemmingsplan is uitgegaan van een maximale snelheid van meer dan 50 km per uur. Gelet op het vorenstaande is onduidelijk of het akoestisch onderzoek op dit punt is gebaseerd op de juiste uitgangspunten.”

Zie verder de uitspraak ABRS 7 november 2012, no. 201108759/1/R3.

omgevingsjurist 

parkeerterrein vrachtwagens en geluidseffecten woon- en leefklimaat

Parkeerterrein vrachtwagens – vrachtwagenparkeerplaats kan voor geluidsoverlast zorgen bij omwonenden

De gemeente had in een bestemmingsplan een parkeerterrein voor vrachtwagens aangewezen. Het terrein ligt op een afstand van 30 meter van een bestaande woning. Een omwonende stelt in beroep onder meer dat de vrachtwagenparkeerplaats een aantasting is van zijn woongenot (verslechtering aanvaardbaar woon- en leefklimaat).

Volgens de Afdeling heeft de raad ten onrechte niet onderzocht wat de geluidseffecten zijn van in werking zijnde koelaggregaten die zich op geparkeerde vrachtwagens kunnen bevinden op de woning van appellant. 

De raad had alleen een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Volgens de Afdeling kan uit de Wet geluidhinder niet zonder meer worden afgeleid dat ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Zie voor de details r.o. 1.3 e.v. van uitspraak ABRS 24 oktober 2012, no. 201113444/1/R3.

Maak na het akoestische onderzoek een onderbouwing in het kader van een goede ruimtelijke ordening. 

Vragen?

parkeerterrein vrachtwagens

gemeentelijk beleid plattelandswoning 5 redenen

Gemeentelijk beleid plattelandswoning: 5 redenen  voor gemeentelijk beleidgemeentelijke beleid plattelandswoning

De wet regelt 2 belangrijke zaken:

  • het planologisch regime wordt bepalend voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijk gebruik;
  • voormalige agrarische bedrijfswoningen worden niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.
Volgens de MvT bij het voorstel is het nadeel van de functiemenging in het buitengebied dat agrarische functies en burgerfuncties elkaar in de weg zitten vanwege milieuregelgeving. Dit komt met name omdat in diverse milieuwetgeving het feitelijk gebruik van gronden en opstallen bepalend is voor de mate van milieubescherming, ongeacht of dat gebruik in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
<
Ik denk dat bijna iedereen wel zo’n situatie kent. Een boer in ruste heeft zijn agrarische bedrijf overgedragen aan zijn zoon. De bijbehorende bedrijfswoning heeft hij verkocht aan iemand uit de stad die graag van de rust op het platteland wil genieten. Deze nieuwe bewoner klaagt al snel over stank van de boerderij en dient bij de gemeente een verzoek om handhaving in.
<
In mijn praktijk heb ik schrijnende gevallen voorbij zien komen. Voormalige agrarische bedrijfswoningen die door de makelaar op het internet of in een glanzende brochure worden aangeboden. De bijbehorende tekst vermeldt meestal niet dat er nog een agrarische bestemming geldt voor het perceel. De directe gevolgen zijn vaak erg triest: fikse ruzies tussen agrariër en nieuwe bewoner, slapeloze nachten, een onverkoopbare woning, het agrarische bedrijf dat niet kan uitbreiden, etc.
<
Voor dit soort gevallen kan het wetsvoorstel een oplossing bieden. Het wetsvoorstel gaat in op een 3-tal milieuaspecten:
  • geurhinder
  • geluidhinder
  • fijn stof (luchtkwaliteit).
Deze aspecten zijn geregeld in de Wet geurhinder en veehouderij, Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Het wetsvoorstel zorgt voor aanpassing van voornoemde wetgeving, in die zin dat niet langer het feitelijk gebruik van toepassing is van de voormalige agrarische bedrijfswoning, maar het planologische gebruik:
Aan de Wet geluidhinder wordt de volgende definitie toegevoegd die relevant is voor de plattelandswoning:
  • Woning
    Gebouw of een gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in art. 3.38 van de Wro, of indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van de Wabo of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in art. 1.1 van laatstgenoemde wet.
Aan de Wet geurhinder en veehouderij wordt onder meer het volgende toegevoegd aan:
  • Geurgevoelig object
    Toegevoegd wordt: ‘waarbij onder ‘gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf’ wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in art. 3.1 van de Wro, (…), of, indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in art. 1.1 van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of verblijf.
  • Aan art. 2 wordt het volgende toegevoegd:
    ‘In afwijking van het eerste lid is art. 1.1a van de Wabo van overeenkomstige toepassing op het nemen van een beslissing als bedoeld in dat lid. De eerste volzin is niet van toepassing op gevallen als bedoeld in art. 3, tweede lid, voor zover het een geurgevoelig object betreft dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, en art. 14, tweede lid.
Aan de Wabo wordt het volgende artikel toegevoegd:
  • Art. 1.1a:
    1. Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden, wordt met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald;2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder landbouwinrichting verstaan: Inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten, zijnde het telen of kweken van landbouwgewassen of het fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren, dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht.
  • Art. 2.14, toevoeging van lid 7: ‘bij de toepassing van het eerste lid worden gronden en bouwwerken in de omgeving van de inrichting in aanmerking genomen overeenkomstig het bestemmingsplan, de beheersverordening, of, indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning.
Aan de Wet milieubeheer wordt het volgende toegevoegd:
  • Geluidgevoelig object: bij amvb als zodanig aangewezen gebouw of  terrein dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, waarvan wat betreft de bestemming wordt uitgegaan van het gebruik dat is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in art. 3.1 van de Wro, (…), of, indien met toepassing van 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning. 
Voor de gemeente is het mogelijk om de woning in het bestemmingsplan aan te duiden als plattelandswoning. Dit houdt in dat de voormalige agrarische bedrijfswoning weliswaar gebruikt mag worden voor burgerbewoning, maar dat de woning niet langer beschermd wordt tegen negatieve milieueffecten van het bijbehorende agrarische bedrijf inzake geur, fijn stof en geluid.
Let op: Het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening blijft een rol spelen bij de plattelandswoning
Hoewel door aanpassing van de hiervoor genoemde wetgeving voormalige agrarische bedrijfswoningen niet langer beschermd worden tegen negatieve milieugevolgen ten aanzien geur, geluid en fijn stof, kan het wel zijn dat er nog wel andere negatieve milieugevolgen een rol kunnen spelen bij het bestemmen van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning.
Vanuit het aspect ‘een goede ruimtelijke ordening’ kan het onwenselijk zijn om een voormalige agrarische bedrijfswoning te bestemmen als plattelandswoning. Vanwege de negatieve milieugevolgen van het naastgelegen agrarische bedrijf kan het zo zijn dat er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Bijv. kan het intensieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een rol spelen, of geluidsoverlast dat zorgt dat er geen sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5 redenen voor de gemeente om beleid vast te stellen over de plattelandswoning
  • duidelijkheid scheppen wanneer er sprake is van een plattelandswoning;
  • in welke delen van het buitengebied kunnen voormalige agrarische bedrijfswoningen worden bestemd als plattelandswoning; bijv. niet in gebieden met intensieve veeteelt of in landbouwontwikkelingsgebieden;
  • ontwikkeling van het naastgelegen agrarische bedrijf; uitbreiding van bedrijfsactiviteiten binnen afzienbare termijn?
  • gezondheidsaspecten;
  • karakter en leefbaarheid van het gebied.
Vanuit het aspect een goede ruimtelijke ordening kan het voor een gemeente onwenselijk zijn om extra burgerbewoning toe te staan nabij agrarische bedrijven in bepaalde gebieden van het buitengebied. Verder geeft beleid extra zekerheid voor bewoners en potentiële kopers van bedrijfswoningen om te weten of de gemeente al dan niet meewerkt aan de planologische omzetting naar plattelandswoning.