Aantal bewoners kamerverhuur ruimtelijk relevant voor woon-en leefklimaat omgeving

Aantal bewoners kamerverhuur is ruimtelijk relevant voor woon- en leefklimaat voor omgeving

Kamerverhuur – Met name voor studentensteden is deze uitspraak van belang.  In centrumgebieden zijn van oudsher vaak al veel woningen studenten woonachtig. Het is dan voor de gemeente lastig om een onderscheid te maken in bestemmingsplannen in de definitie van ‘Wonen’ tussen studentenbewoning, meergezinswoningen of eengezinswoningen. Een strak onderscheid zorgt er namelijk voor dat er geen mix meer mogelijk is tussen studentenwoningen en eengezinswoningen, etc.

Met name oudere bewoners in binnensteden ergeren zich nogal eens aan de overlast die studenten veroorzaken. (Zelf nooit jong geweest?). In onderhavige uitspraak komt een bestemmingsplan aan de orde waar iets soortgelijks speelt. Appellant voert aan dat met de in het bestemmingsplan opgenomen definitie van wonen geen onderscheid wordt gemaakt in de vorm van bewoning, zoals eengezinswoningen, meergezinswoningen of kamerbewoning of kamerverhuur.

Om de vorm van bewoning zoveel mogelijk vrij te laten heeft de gemeente een ruime definitie opgenomen in het bestemmingsplan. De Afdeling zegt hierover het volgende:

Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006, in zaak nr. 200600355/1/, kan het aantal bewoners van een pand dat voor kamerverhuur is bestemd ruimtelijk relevant worden geacht voor en van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Hierbij zijn factoren als parkeerdruk en (geluid)hinder van belang. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012, in zaak no. 201107961/1/A1, volgt dat een ruimtelijk relevant verschil bestaat tussen bewoning van een pand door studenten en door een gezin; de ruimtelijke uitstraling verschilt, reeds gelet op de leeftijdssamenstelling en het levensritme van de onderscheiden bewoners. Zie verder r.o. 3.5. van uitspraak ABRS 23 oktober 2013, no. 201302567/1/R6

Kamerverhuur woning onbeperkt mogelijk maken binnen bestemming ‘Wonen’ in strijd met goede ruimtelijke ordening

Kamerverhuur woning: Het onbeperkt mogelijk maken van kamerverhuur binnen bestemming ‘Wonen’ is in strijd met een goede ruimtelijke ordening

Appellant kan zich niet verenigen met de bestemming ‘Wonen’ die aan de gronden is toegekend in samenhang met de definities van ‘woonhuis’ en ‘woning’. Volgens hem is deze regeling in strijd met een goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldigheid, omdat deze kamerverhuur mogelijk maakt bij ieder woonhuis en geen beperking stelt aan het aantal kamers dat per woonhuis mag worden verhuurd.

De gemeente stelt dat ervoor gekozen is om de ruimtelijke afweging en regulering van kamerverhuur voortaan alleen nog te laten plaatsvinden via de gemeentelijke huisvestingsverordening.

De Afdeling overweegt: Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2011, in zaak no. 201006022/1/R1, kan het aantal bewoners van een pand dat voor kamerverhuur is bestemd ruimtelijk relevant, worden geacht voor en van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Hierbij zijn factoren als parkeerdruk en (geluid)overlast van belang. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012, in zaak nr. 201107961/1/A1, volgt dat een ruimtelijk relevant verschil bestaat tussen bewoning van een pand door studenten en door een gezin; de ruimtelijke uitstraling verschilt, reeds gelet op de leeftijdssamenstelling en het levensritme van de onderscheiden bewoners. (…)

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan gaat het om de beoordeling en afweging of een bestemming van die kamerbewoning toestaat dan wel uitsluit vanuit ruimtelijk oogpunt is aangewezen. Deze beoordeling en afweging is een andere dan de afweging die plaatsvindt bij het beoordelen van de vraag of in een concreet geval voor een woonruimte al dan niet een omzettingsvergunning op grond van de Huisvestingswet en – verordening kan worden verleend. (…)

Door, onder verwijzing naar de Huisvestingsverordening in de plantoelichting, in het plan kamerverhuur binnen de bestemming ‘Wonen’ zonder ruimtelijke afweging als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro in elke woning onbeperkt mogelijk te maken, wordt dan ook niet voldaan aan het in artikel 3.1 van de Wro neergelegde vereiste dat bij het bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen.”

Zie uitspraak 10 april 2013, no. 201202768/1/R4