aantal asielzoekers is ruimtelijk relevant

Aantal asielzoekers in bestemmingsplan in ruimtelijk relevantaantal asielzoekers

De raad van de gemeente Apeldoorn heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor het mogelijk maken van een AZC. Appellanten zijn van mening dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij geven onder meer aan dat er ten onrechte geen maximum in het bestemmingsplan is opgenomen voor het aantal te huisvesten asielzoekers. Zij vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat door de komst van de asielzoekers op de gekozen locatie.

De Afdeling overweegt onder meer: “Of voldoende draagvlak voor het plan bij de omwonenden bestaat is niet van doorslaggevende betekenis. Dat betekent niet dat het aspect draagvlak geen enkele rol speelt in de besluitvorming. Het streven naar draagvlak vormt een aspect dat zich vertaalt in de belangafweging die het bevoegd gezag bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voorziene AZC dient te maken. (…) De Afdeling stelt voorop dat de gebruiksmogelijkheden beperkt worden door de in het plan opgenomen bouwvlakken. De Afdeling is niet gebleken van wettelijke voorschriften met betrekking tot de omvang van de woonruimte van een asielzoeker. Dat betekent dat het plan zich niet verzet tegen opvang van meer dan 600 asielzoekers. Uit hetgeen de raad (…) ter zitting hebben verklaard, blijkt dat vooralsnog een opvang van meer dan 600 asielzoekers niet is beoogd. (…) De Afdeling gaat er vanuit dat de raad door een maximum van 600 asielzoekers niet te vermelden in het plan, met het plan meer mogelijk heeft gemaakt dan beoogd. Dit is in strijd met het in artikel 3:2 Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel. (…)”

Lees meer in uitspraak 20 november 2019, no. 201809013/1/R1.

Wat is nu ruimtelijk relevant en wat niet? Voor vragen bel 010 – 268 0689.

 

milieugevolgen aardgas ruimtelijk niet relevant

Milieugevolgen aardgas ruimtelijk niet relevant

De raad van de gemeente Smallingerland heeft een herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied” vastgesteld. De herziening heeft betrekking op gaswinning. De gemeente heeft de ambitie om de huidige energie-infrastructuur met aardgas te transformeren naar een infrastructuur met duurzame energiebronnen. Gelet op deze ambitie is het winnen van gas niet langer gewenst in de gemeente.

De minister voert in beroep aan dat het plan is ingegeven door de beleidsambities van de gemeente op het vlak van verduurzaming. In de toelichting staat dat de gemeente wil overschakelen op meer duurzame energiebronnen en het winnen van gas binnen haar grenzen als gevolg daarvan niet langer gewenst vindt. Het gaat volgens de minster dan om gemeentelijk energiebeleid. Een dergelijk energiebeleid is volgens de minister geen ruimtelijk beleid en kan daarom niet worden gerealiseerd met een bestemmingsplan.

De Afdeling oordeelt als volgt: “De Afdeling is van oordeel dat, voor zover hij met de verwezenlijking van de doelen van zijn energiebeleid bepaalde onderzoeksactiviteiten heeft uitgesloten, geen ruimtelijk relevant doel nastreeft. (…) De Afdeling stelt voorop dat het doel dat de raad nastreeft, te weten duurzaamheid, op zichzelf een milieuaspect betreft. Het gaat de raad in het kader van de verduurzaming echter niet om milieugevolgen van het verkennings- en opsporingsonderzoek dat hij in het plan heeft uitgesloten, maar om de milieugevolgen van het gebruik van aardgas door de samenleving. Dit gebruik wordt door de raad vanuit duurzaamheidsoverwegingen onwenselijk geacht. Het gebruik van aardgas als brandstof door de samenleving is als zodanig geen ruimtegebruik van de gronden in het plangebied. Voorzover de planregeling bepaalde onderzoeksactiviteiten in het plangebied uitsluit om de milieugevolgen van het gebruik van aardgas als brandstof door de samenleving te beperken, heeft deze dan ook niet tot doel het ruimtegebruik van de gronden in het plangebied of de invloed van dat ruimtegebruik op de omliggende gronden te regelen, zodat de planregeling in zoverre een ruimtelijk relevant doel ontbeert. (…)”

Lees meer in uitspraak ABRS 6 november 2019, no. 201807035/1/R3.  (milieugevolgen aardgas)

Q koorts is bij vaststelling bestemmingsplan ruimtelijk relevant

Q koorts is bij vaststelling bestemmingsplan een ruimtelijk relevant belang om mee te wegen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan mogen alleen ruimtelijk relevante aspecten worden meegenomen bij de besluitvorming. Dat gezondheid een mee te wegen belang is (ruimtelijk relevant) wordt nog eens bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2013, no. 201212079/1/A1.

De Afdeling overweegt: “(…) is bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in de uitbreiding van een (intensieve) veehouderij de mogelijke besmetting van dierziekten zoals Q koorts en vogelgriep vanwege nabijgelegen woningen een mee te wegen belang. De bestrijding van besmettelijke dierziekten vindt echter zijn regeling primair in andere regelgeving. Voorts kunnen aan de te verlenen omgevingsvergunningen voorschriften worden verbonden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. Hieruit volgt dat de mogelijke besmetting van dierziekten, zoals Q koorts een ruimtelijk relevant belang is (…)”.

Kamerverhuur woning onbeperkt mogelijk maken binnen bestemming ‘Wonen’ in strijd met goede ruimtelijke ordening

Kamerverhuur woning: Het onbeperkt mogelijk maken van kamerverhuur binnen bestemming ‘Wonen’ is in strijd met een goede ruimtelijke ordening

Appellant kan zich niet verenigen met de bestemming ‘Wonen’ die aan de gronden is toegekend in samenhang met de definities van ‘woonhuis’ en ‘woning’. Volgens hem is deze regeling in strijd met een goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldigheid, omdat deze kamerverhuur mogelijk maakt bij ieder woonhuis en geen beperking stelt aan het aantal kamers dat per woonhuis mag worden verhuurd.

De gemeente stelt dat ervoor gekozen is om de ruimtelijke afweging en regulering van kamerverhuur voortaan alleen nog te laten plaatsvinden via de gemeentelijke huisvestingsverordening.

De Afdeling overweegt: Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2011, in zaak no. 201006022/1/R1, kan het aantal bewoners van een pand dat voor kamerverhuur is bestemd ruimtelijk relevant, worden geacht voor en van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Hierbij zijn factoren als parkeerdruk en (geluid)overlast van belang. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012, in zaak nr. 201107961/1/A1, volgt dat een ruimtelijk relevant verschil bestaat tussen bewoning van een pand door studenten en door een gezin; de ruimtelijke uitstraling verschilt, reeds gelet op de leeftijdssamenstelling en het levensritme van de onderscheiden bewoners. (…)

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan gaat het om de beoordeling en afweging of een bestemming van die kamerbewoning toestaat dan wel uitsluit vanuit ruimtelijk oogpunt is aangewezen. Deze beoordeling en afweging is een andere dan de afweging die plaatsvindt bij het beoordelen van de vraag of in een concreet geval voor een woonruimte al dan niet een omzettingsvergunning op grond van de Huisvestingswet en – verordening kan worden verleend. (…)

Door, onder verwijzing naar de Huisvestingsverordening in de plantoelichting, in het plan kamerverhuur binnen de bestemming ‘Wonen’ zonder ruimtelijke afweging als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro in elke woning onbeperkt mogelijk te maken, wordt dan ook niet voldaan aan het in artikel 3.1 van de Wro neergelegde vereiste dat bij het bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen.”

Zie uitspraak 10 april 2013, no. 201202768/1/R4

 

Slachterij VNG-brochure – onderscheid tussen verwerken en bewerlen vlees

Slachterij VNG-brochure – Het onderscheid in planregels tussen het verwerken van vlees en het bewerken van slachtbijproducten is ruimtelijk relevant

In een bestemmingsplan mogen alleen ruimtelijk relevante aspecten worden geregeld. De wet geeft geen houvast voor de beantwoording van de vraag wat onder ‘een goede ruimtelijke ordening’ moet worden verstaan. Welke regels zijn nodig met het oog op een goede ruimtelijke ordening?

Bovengenoemd onderwerp komt aan de orde in een uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012, no. 201109903/1/R3. De gemeente heeft voor een slachterij een maatbestemming opgenomen in het bestemmingsplan: ‘Bedrijf – 1’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – vleesverwerking’. Verder is in de planregels een onderscheid gemaakt tussen de bewerking van slachtbijproducten en de verwerking van overig vlees. De eigenaar van het bedrijf is het hier niet mee eens en stelt in beroep dat het onderscheid ruimtelijk niet relevant is. Volgens hem brengt het op- en overslaan en het invriezen geen overlast met zich en voor zover er wel overlast is te verwachten, kan hiermee bij de vergunningverlening in het kader van de milieuwetgeving rekening worden gehouden.

De Afdeling overweegt:De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onderscheid tussen de verwerking van vlees en de bewerking van slachtbijproducten ruimtelijk relevant is. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat een inrichting voor de bewerking van slachtbijproducten in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van 2009 van de VNG in een zwaardere categorie is ingedeeld dan een inrichting voor de verwerking van vlees en dat de bewerking van slachtbijproducten in het bijzonder vanwege het geuraspect een grotere ruimtelijke uitstraling heeft. Het betoog van appellant dat bij de vergunningverlening in het kader van de milieuwetgeving rekening kan worden gehouden met geurhinder vanwege de beperking van slachtbijproducten gaat eraan voorbij dat de raad hierover bij de vaststelling van het plan een afweging dient te maken.”

omgevingsjurist

 

water bestemmingsplan – bouwregels met voorwaardelijke verplichting dat alleen gebouwd kan worden zonder hydrologische gevolgen zijn ruimtelijk relevant

Water bestemmingsplan – bouwregels in bestemmingsplan dat alleen gebouwd mag worden zonder dat er hydrologische gevolgen optreden, zijn ruimtelijk relevant.

Om woningen te kunnen bouwen is het belangrijk dat de watertoets wordt uitgevoerd en nadere onderzoeken naar de waterhuishouding indien nodig. Appellant betoogt dat de gevolgen van de woningbouw voor de waterhuishouding op zijn perceel onvoldoende zijn onderzocht. Verder bevat het plan volgens appellant geen garanties dat de waterafvoer afdoende zal worden geregeld en geen wateroverlast zal ontstaan.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat de waterhuishouding voldoende is onderzocht. De gemeente stelt de de initiatiefnemer verplicht is om zodanig te bouwen dat geen negatieve hydrologische gevolgen voor omliggende gronden zullen optreden.

De Afdeling overweegt: Het aanleggen van een waterberging dan wel andere maatregelen om negatieve hydrologische gevolgen voor omliggende gronden als gevolg van het bouwen te voorkomen, zijn in het plan niet verplicht gesteld. Nu uit het besluit blijkt dat de raad het met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan noodzakelijk acht dat de woningen worden gebouwd zonder dat dergelijke gevolgen optreden, heeft de raad de voorwaarde dat alleen mag worden gebouwd indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden, ten onrechte niet in de planregels opgenomen. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak ABRS 27 december 2012, no. 201109598/1/R3.

 

Paardenhouderij en bestemmingsplan en ruimtelijke relevantie

Paardenhouderij en bestemmingsplan en ruimtelijke relevantiepaardenhouderij en bestemmingsplan

Leeftijdsgrens voor paarden en pony’s is ruimtelijk relevant om een grens te stellen tussen een paardenfokkerij en een paardenhouderij

In de praktijk levert het gemaakte onderscheid tussen een paardenfokkerij en een paardenhouderij dikwijls problemen op. Dit komt omdat het fokken van paarden meestal als een agrarische activiteit wordt beschouwd in de zin van het bestemmingsplan. Het houden van paarden wordt echter niet als een dergelijke activiteit beschouwd. Dit levert dikwijls ongeloof en onbegrip op bij mensen die paarden willen houden in het buitengebied en om die reden een agrarisch perceel hebben gekocht.

Afhankelijk van de definitie die is opgenomen in het bestemmingsplan voor beide begrippen, heeft het onderscheid een nogal grijs gebied. Ook is de grens bijna nooit heel zwart-wit. Veel paardenfokkerijen houden ook paarden. En paardenhouderijen kunnen ook voor een deel paarden fokken.

Persoonlijk vind ik het onderscheid in planologisch opzicht meestal niet erg relevant. Ik denk dat in elk geval de vraag moet worden gesteld wat het planologische impact is van de paardenfokkerij of paardenhouderij in het gebied. Een paardenfokkerij trekt bijv. meestal ook extra verkeer aan van vrachtwagens die de paarden komen halen of brengen. Bij een paardenhouderij zullen er weer meer auto’s verwacht kunnen worden van de eigenaren van de gestalde paarden.

De Afdeling blijft vooral de door de VNG opgestelde Handreiking Paardenhouderij en Ruimtelijke ordening volgen. Zij vindt het standpunt “dat de ruimtelijke uitstraling van paardenfokkerijen verschilt van die van traditionele agrarische bedrijven, zoals paardenhouderijen, niet onredelijk”.

In dit geval had de gemeente vanwege het onderscheid in de planregels opgenomen dat voor een paardenfokkerij voor paarden een leeftijdgrens geldt van 3 jaar.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid het opnemen van een leeftijdsgrens voor paarden en pony’s ruimtelijk relevant kunnen achten om een grens te stellen tussen een paardenfokkerij en een paardenhouderij”. 

Zie uitspraak ABRS 22 augustus 2012, LJN: BX5251

omgevingsjurist

 

herkomst bedrijven regelen in bestemmingsplan?

Herkomst bedrijven regelen in bestemmingsplan?herkomst bedrijven

Het bestemmingsplan maakt voorzieningen, zoals horeca, een supermarkt, detailhandel, etc. mogelijk bij het voetbalstadion van Fortuna.

Planregels in bestemmingsplannen over de herkomst van bedrijven zijn alleen toegestaan, mits er een ruimtelijke relevante reden aan ten grondslag ligt. De Afdeling gebruikt hiervoor de volgende overweging: “De Wro biedt in beginsel geen grondslag voor een regeling in de planvoorschriften die slechts een specifieke groep van bedrijven toelaat die zich in niets anders onderscheidt van soortgelijke andere bedrijven dan in hun herkomstDe herkomst van bedrijven is immers in het algemeen bij het reguleren van gebruik van gronden voor bedrijfsdoeleinden in planologisch opzicht niet relevant. Een dergelijke bestemmingsregeling kan onder omstandigheden wel aanvaardbaar zijn indien zij betrekking heeft op bedrijven waarvan verplaatsing uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gewenst is”. 

In een uitspraak van 27 april 2011 (200907712/1/R3) over het bestemmingsplan voor het Fortuna stadion heeft de Afdeling zich hier (herkomst bedrijven) over uitgelaten. Een voorbeeld van planregel die werd gebruikt in het bestemmingsplan:

De voor ‘Gemengd – Stedelijk dienstenterrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel ten behoeve van de vestiging van één supermarkt met een minimale oppervlakte van 3.500 m2 winkelvloeroppervlak (…) met dien verstande dat minimaal 2.350 winkelvloeroppervlak moet bestaan uit de verplaatsing van (een) reeds elders in de gemeente gevestigde winkel(s) respectievelijk m2″.

Praktijktip: check de planregels in het bestemmingsplan op ruimtelijke relevantie. Ruimtelijk relevant zijn aspecten met betrekking tot verkeer, geluid, water, etc.