Gemeenteambtenaren overvragen bij aanvraag omgevingsvergunning

Gemeenteambtenaren overvragen bij aanvragen omgevingsvergunning en bestemmingsplan

Bij aanvragen om omgevingsvergunning of bij een wijziging van een bestemmingsplan worden door gemeenten (lees: ook omgevingsdiensten) allerlei onderzoeken gevraagd van initiatiefnemers van plannen. Op zich is daar niets mis mee als men blijft nadenken. Helaas is dat in de praktijk niet (meer) zo.

gemeenteambtenaren

Aan de hand van afvinklijstjes worden de aanvragen afgewerkt. Archeologisch onderzoek, flora- en faunaonderzoek, akoestisch onderzoek, etc. Je kunt het zo gek niet bedenken of er is een onderzoek nodig volgens de gemeente. In de praktijk merk ik dat het zowel bij mezelf als bij de initiatiefnemer van een plan grote ergernis oproept. De kosten lopen onnodig hoog op terwijl je van te voren al de uitkomst van het onderzoek weet. Een klein bosje op het terrein waar al een flora- en faunaonderzoek voor opgesteld moet worden. Of een oude schuur die gesloopt moet worden. Ja, we moeten uitsluiten dat er een vleermuis in zit. Wat de oplossing is? Denk na! Wat voor impact heeft het plan op de omgeving, het milieu, verkeersaantrekkende werking, etc. Tussen plannen zitten grote verschillen qua impact op de omgeving en het milieu. Ik denk dat iedereen wel begrijpt dat voor een nieuwe woonwijk in een weiland of bij een natuurgebied meer onderzoek nodig is. Dat hoeft echter niet bij alle plannen. Of zoals de Raad van State aangeeft in een uitspraak van 15 juli 2020, no. 201906127/1/R4: “Deze beperkte afwijking van het bestemmingsplan brengt met zich dat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan minder uitvoerig behoeft te worden gemotiveerd dan wanneer sprake zou zijn van een grote afwijking van het bestemmingsplan.”

De meeste ambtenaren durven echter niet van het afvinklijstje af te wijken. Gemeenteambtenaren zijn bang om verantwoordelijkheid te dragen. Liever indekken dan lef tonen. Met veel krampachtigheid wordt deze manier van handelen in stand gehouden. Met als gevolg onnodig lange (planologische) procedures, ergernissen over en weer, chagrijn en onnodige kosten voor de initiatiefnemer. Een systeem dat voor niemand prettig is. Ook niet voor ambtenaren. Daar verandert de aanstaande Omgevingswet niets aan!

water bestemmingsplan – bouwregels met voorwaardelijke verplichting dat alleen gebouwd kan worden zonder hydrologische gevolgen zijn ruimtelijk relevant

Water bestemmingsplan – bouwregels in bestemmingsplan dat alleen gebouwd mag worden zonder dat er hydrologische gevolgen optreden, zijn ruimtelijk relevant.

Om woningen te kunnen bouwen is het belangrijk dat de watertoets wordt uitgevoerd en nadere onderzoeken naar de waterhuishouding indien nodig. Appellant betoogt dat de gevolgen van de woningbouw voor de waterhuishouding op zijn perceel onvoldoende zijn onderzocht. Verder bevat het plan volgens appellant geen garanties dat de waterafvoer afdoende zal worden geregeld en geen wateroverlast zal ontstaan.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat de waterhuishouding voldoende is onderzocht. De gemeente stelt de de initiatiefnemer verplicht is om zodanig te bouwen dat geen negatieve hydrologische gevolgen voor omliggende gronden zullen optreden.

De Afdeling overweegt: Het aanleggen van een waterberging dan wel andere maatregelen om negatieve hydrologische gevolgen voor omliggende gronden als gevolg van het bouwen te voorkomen, zijn in het plan niet verplicht gesteld. Nu uit het besluit blijkt dat de raad het met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan noodzakelijk acht dat de woningen worden gebouwd zonder dat dergelijke gevolgen optreden, heeft de raad de voorwaarde dat alleen mag worden gebouwd indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden, ten onrechte niet in de planregels opgenomen. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak ABRS 27 december 2012, no. 201109598/1/R3.

 

Concreet bouwplan indienen tijdens actualisatie bestemmingsplan

Concreet bouwplan indienen tijdens actualisatie bestemmingsplanconcreet bouwplan

Veel gemeenten zijn druk bezig met het actualiseren van oude bestemmingsplannen. Dit moet vóór 1 juli 2013 gebeuren. Lukt dit niet voor deze datum, dan kan de gemeente geen bouwleges meer heffen voor bouwaanvragen in het betreffende plangebied.

Tijdens de actualisatie neemt de gemeente meestal geen nieuwe bouwinitiatieven of concrete bouwplannen mee in het nieuwe bestemmingsplan. De gemeente neemt vaak de huidige situatie van bouwwerken en gronden over in het plangebied. Omdat de planologische situatie nagenoeg hetzelfde blijft, hoeven er ook geen uitgebreide (milieu)onderzoeken plaats te vinden. Dit scheelt tijd en geld voor de gemeente en zo kan 1 juli 2013 gehaald worden. Vanuit het belang van de gemeente bezien is dat te begrijpen.

Voor nieuwe, concrete (bouw)plannen in een gebied waar de gemeente bezig is met de actualisatie van het bestemmingsplan, worden meestal aparte planologische procedures gevoerd. Bijv. door middel van een ‘postzegelplan’ (klein bestemmingsplan) of via een omgevingsvergunning. Dit is voor veel mensen teleurstellend en onbegrijpelijk. Immers, waarom moet er nu een aparte procedure worden gevoerd, terwijl er al een bestemmingsplanprocedure bezig is voor het gebied waar het project in valt.

De Raad van State kijkt de laatste tijd kritisch naar deze praktijk. De gemeente heeft veel beleidsvrijheid bij het al dan niet vaststellen van bestemmingsplannen en welke bestemmingen ze al dan niet opneemt. Als de gemeente bij de rechter laat zien dat er diverse belangen zijn afgewogen en het ook goed heeft gemotiveerd, dan legt de initiatiefnemer het meestal af tegen de gemeente en heeft het nakijken. Toch is dat niet in alle gevallen zo:

  • de besluitvorming over het (bouw)project hoeft niet te zijn afgerond: eist de gemeente dit, dan moet je hiermee niet akkoord gaan.
  • het (bouw)project hoeft niet (altijd) te worden vergezeld door een ruimtelijke onderbouwing. Dit hangt uiteraard af van het soort project. Voor een project dat naar verwachting grote milieugevolgen zal hebben, zal extra onderzoek moeten plaatsvinden. Voor plannen met weinig planologisch impact zal dit niet het geval zijn.
Concreet bouwplan: conclusie voor de praktijk
Uit de jurisprudentie blijkt dat de gemeente besluitvorming voer niet-concrete plannen tijdens de actualisatie van een bestemmingsplan, kan doorschuiven naar een later tijdstip. Concrete (bouw)initiatieven kan de gemeente tijdens de actualisatie van een bestemmingsplan echter niet zo maar opzij leggen en moet de gemeente meenemen in de besluitvorming. Ik verwijs hierbij naar onderstaande uitspraken.

Op gemeente berust onderzoeksplicht van bouwplan

De Raad van State heeft al meerdere keren aangegeven in uitspraken dat bij nieuwe bestemmingsplannen (actualisatieplannen) de onderzoeksplicht berust bij de gemeente en niet bij de initiatiefnemer van een concreet bouwplan. Dit komt omdat de gemeente zelf het initiatief neemt voor het nieuwe bestemmingsplan in verband met de actualisatieplicht, en de vaststelling ervan een zogenaamd ambtshalve genomen besluit betreft:
Nu de vaststelling van het bestemmingsplan in dit geval een ambtshalve genomen besluit betreft, berust de onderzoeksplicht ingevolge artikel 3:2 van de Awb primair op het gemeentebestuur”.
Ga dus niet zo maar akkoord met een ‘nee’ van de gemeente of de drempels die de gemeente opwerpt in verband met aan te leveren onderzoek.

Op verzoek van gemeente wel concrete gegevens aanleveren

Toch wil dit niet zeggen, dat u als initiatiefnemer van het (bouw)project achterover kunt leunen. In een uitspraak van 22 augustus 2012, no. 201012316/1/R4 maakt de Afdeling nog eens duidelijk dat weliswaar op de gemeente primair de onderzoeksplicht berust bij ambtshalve genomen besluiten, maar dat in dit geval aan de initiatiefnemer (een professionele partij) evenwel mocht worden verlangd dat zij concrete gegevens voor de door haar gewenste invulling zou aandragen naar aanleiding waarvan de benodigde onderzoeken konden worden verricht.
omgevingsjurist

Onlosmakelijke samenhang omgevingsvergunning

Onlosmakelijke samenhang omgevingsvergunningonlosmakelijke samenhang

Deze uitspraak van 12 oktober 2011 betreft een handhavingszaak. De gemeente had een kinderdagverblijf aangeschreven om de verbouwing van fysioruimte naar kinderdagverblijf ongedaan te maken. De volgende werkzaamheden moesten ongedaan worden gemaakt:

  • het dempen van het zwembad met zandpakket
  • het maken van een vloer
  • het realiseren van een verdiepingsvloer
  • het plaatsen van een vluchttrap aan de buitenzijde van het gebouw
  • het aanbrengen van diverse gevelwijzigingen in de voorgevel en de rechterzijgevel
  • het maken van scheidingswanden op de vloeren
De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat het college van b&w niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen het dempen van het zwembad met een zandpakket en het maken van scheidingswanden op de vloeren. Het college tekende hiertegen beroep aan.
Volgens de Afdeling terecht: “Het college draagt terecht voor dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat tussen de verschillende genoemde werkzaamheden een onlosmakelijke samenhang bestaat, nu deze werkzaamheden deel uitmaken van één samenhangend, aanvankelijk vergund bouwplan en derhalve voor de bevoegdheid tot handhaving van het college als één geheel dienen te worden beschouwd. Daarbij is van belang dat het bouwplan als geheel, dat diende ten behoeven van het omvormen van een fysioruimte naar een kinderdagverblijf, niet kon worden gerealiseerd zonder het dempen van het zwembad met een zandpakket.
De Afdeling sluit hierbij aan bij haar jurisprudentie met betrekking tot de aanvraag om bouwvergunning, waarin is bepaald dat splitsing van een bouwplan dat uit verschillende onderdelen bestaat, waaronder mogelijk op zichzelf beschouwd niet-vergunningplichtige onderdelen, in beginsel niet mogelijk is en dit als één geheel dient te worden beschouwd. 
Het kan alleen worden gesplitst indien het bestaat uit onderdelen die in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden, hetgeen naar het oordeel van de Afdeling het geval is.”
omgevingsjurist