Plattelandswoning en woon- en leefklimaat

Plattelandswoning en woon- en leefklimaatplattelandswoning

Via een wijzigingsplan wordt een bestaande bedrijfswoning planologisch gewijzigd naar een plattelandswoning. De eigenaar van een nabij gelegen agrarisch bedrijf vreest door deze wijziging in zijn bedrijfsvoering te worden benadeeld. Het stallen van vee vindt op zeer korte afstand van de woning plaats. Volgens appellant kunnen zijn bedrijfsactiviteiten leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van de beoogde plattelandswoning. In 2018 heeft hij een melding gedaan op grond van de Wet milieubeheer voor zijn activiteiten. Volgens appellant heeft de gemeente onterecht zijn huidige bedrijfsactiviteiten niet meegewogen in de besluitvorming.

De Afdeling overweegt het volgende in r.o. 4.2: “Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet plattelandswoningen dat met de figuur van de plattelandswoning is beoogd om niet het feitelijk gebruik van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning, maar de planologische status ervan bepalend te laten zijn voor de bescherming van de bewoners ervan tegen milieuhinder. Indien een (voormalige) agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als plattelandswoning maakt deze in planologisch opzicht nog steeds deel uit van de betreffende agrarische inrichting en wordt deze niet beschermd tegen de milieu-emissie ervan. De exploitatie van de inrichting wordt op deze manier niet belemmerd door het gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning als reguliere woning. Dat betekent echter niet zonder meer dat ter plaatse van de woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Afdeling is van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderzocht of bij de planologische aanwijzing van de woning als plattelandswoning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu (…)”. Lees meer in uitspraak ABRS 17 november 2021, no. 202005652/1/R4.

Plattelandswoning en Omgevingswet

Het is de bedoeling om de huidige regelgeving over de plattelandswoning voort te zetten onder de Omgevingswet. In elk geval via het tijdelijk deel van het omgevingsplan voor de gemeente (via de Bruidsschat). Lees meer…

cumulatieve geluidbelasting en woon- en leefklimaat

Cumulatieve geluidbelasting in kader van (goed) woon- en leefklimaatcumulatieve geluidbelasting

In de praktijk zorgt het nogal eens voor verwarring. Geluid dat onderzocht dient te worden op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) en geluid dat onderzocht dient te worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening, in het bijzonder een goed woon- en leefklimaat. In de meeste gevallen wordt er door akoestische adviesbureus prima onderzoek gedaan naar de geluidbelasting ingevolge de Wgh. Jammer genoeg onvoldoende naar het ‘restputje’ van geluid in het kader van een goed woon- en leefklimaat.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt onder meer de doortrekking mogelijk van de tramlijn vanuit Amstelveen naar Uithoorn. Appellanten vrezen als gevolg hiervan geluidsoverlast. Ze hebben een second opinion uit laten voeren met betrekking tot het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd namens de gemeente.

In beroep stellen appellanten onder meer dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de cumulatieve effecten van het geluid als gevolg van de trambaan en het vliegverkeer van Schiphol. Zij stellen dat dit in het kader van een goede ruimtelijke ordening ten onrechte niet is uitgevoerd.

De Afdeling overweegt als volgt: “De Afdeling stelt vast dat geen akoestisch onderzoek is verricht naar de gecumuleerde geluidbelasting van het geluid van de tramlijn en het geluid van het vliegverkeer. De Afdeling stelt voorop dat in dit geval op grond van de Wgh geen verplichting bestaat tot het verrichten van een onderzoek naar de cumulatieve effecten van het geluid van de tramlijn en het geluid van het vliegverkeer. Artikel 110f van de Wgh is alleen van toepassing als voor een woning of ander geluidgevoelig object een hogere waarde wordt vastgesteld en daarnaast sprake is van meerdere geluidzones, waarbij de voorkeursgrenswaarde door minstens twee geluidbronnen wordt overschreden. Daarvan is bij de woningen van appellanten geen sprake (…). 

Niettemin kunnen zich ook buiten de gevallen waarin de Wgh voorschrijft onderzoek te verrichten naar de cumulatieve geluidbelasting, gevallen voordoen waarin rekening moet worden gehouden met een negatieve invloed van cumulatieve geluidbelasting op het woon- en leefklimaat ter plaatse van bepaalde woningen. Teneinde een goede afweging te maken in het kader van een goede ruimtelijke ordening bestond in het onderhavige geval aanleiding daartoe. Daarbij betrekt de Afdeling dat de woningen van appellanten binnen de zogenaamde 20 Ke-contour liggen. Voorts is van belang dat het plan verschillende functies toelaat en leidt tot een toename van verkeer. Gelet op het vorenstaande is de cumulatie ten onrechte niet onderzocht en afgewogen (…).”

Lees meer in r.o. 10 en verder van uitspraak ABRS 17 juli 2019, no. 201803709/1/R1.

Bel voor meer informatie over cumulatieve geluidbelasting in kader van woon- en leefklimaat met 010 – 268 0689 of mail naar info@omgevingsjurist.nl.

 

Geluidhinder transformatorstation zonnepark

Geluidhinder transformatorstation Zonnepark en aanvaardbaar woon- en leefklimaatgeluidhinder transformatorstation

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een zonnepark. Het gebied is ongeveer 7,7 hectare groot en grenst aan een bestaand bedrijventerrein.

De aanvraag heeft betrekking op 26.500 zonnepanelen en is in strijd met het bestemmingsplan. De zonnepanelen hebben een hoogte van 1,75 m boven het maaiveld.

Geluidhinder transformatorstation? Het perceel van appellant grenst aan het beoogde zonnepark. Hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Volgens hem is er ten onrechte geen akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidhinder ten gevolge van de transformatorstations en is volgens hem onduidelijk of voldaan wordt aan de geluidscontouren uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Volgens de gemeente zijn de transformatoren vergelijkbaar met transformatoren in woonwijken. Voor dergelijke transformatoren kan volgens de gemeente de VNG-brochure worden toegepast. Hierbij geldt een richtafstand van 30 meter. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is de afstand van een transformatorstation tot de dichtstbijzijnde woning 130 meter.

De Afdeling overweegt als volgt: “(…) Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat tussen partijen niet in geschil is dat is voldaan aan de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de transformatorstations van het zonnepark zodanig veel geluidsoverlast zullen veroorzaken dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het college heeft (…) terecht geen aanknopingspunten gezien voor een verdergaand onderzoek naar de door hem gestelde geluidhinder. Daarbij heeft het college van belang kunnen achten dat het geluid van de transformatoren gering is, dat de transformatoren zelden hoorbaar zijn op meer dan enkele meters afstand en dat de gestelde overlast in ieder geval nooit in de avond- en nachturen zal optreden als geen elektriciteit wordt gewonnen. Het betoog faalt.” [geluidhinder transformator stations].

Lees meer in uitspraak ABRS 8 mei 2019, no. 201809430/1/A1.

Buitenterras gelijkgesteld aan binnenterrein geluid

Buitenterras gelijkgesteld aan binnenterrein vanwege geluidbuitenterras

  • APV
  • woon- en leefklimaat omwonenden

De gemeente Arnhem heeft geweigerd om aan een horecaonderneming een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een buitenterras aan de achterzijde van het pand.

De reden voor de weigering is dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijzig nadelig wordt beïnvloed. Aan de achterzijde is een appartementencomplex gelegen dat rechtstreeks grenst aan het terras. Volgens de gemeente moeten de bewoners van appartementen in de binnenstad weliswaar rekening houden met enige mate van overlast, maar omdat het gaat om een binnenterrein zorgen pratende mensen op het terras voor meer overlast dan het geval is bij een terras in de open ruimte.

Het terras is aan drie zijden omsloten door bebouwing, te weten aan twee lange en een korte zijde. In bezwaar heeft de burgemeester hieraan toegevoegd dat uit onderzoek blijkt dat de geluidwaarde op 70 dB(A) komt te liggen, terwijl de maximaal toegestane geluidbelasting 50 dB(A) is. Er is sprake van een ontoelaatbare overschrijding van de geluidwaarden, aldus de gemeente.

De Afdeling overweegt: “De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester het terras terecht heeft gelijkgesteld aan een binnenterrein. Het terras is aan drie zijden, waaronder de twee lange zijden, omsloten door bebouwing. Hierdoor kan het geluid minder goed weg dan bij een open ruimte het geval is. Verder grenst het appartementencomplex (…) direct aan het terras. (…) Gelet op de klachten van de bewoners van het appartementencomplex over geluidoverlast en de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde onderzoeken, (…) heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat de exploitatie van het terras leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefklimaat van de naaste omgeving”.

Zie verder uitspraak ABRS 13 maart 2019, no. 201805896/1/A3.

Voor planregels of advies over het regelen van geluid, bel 010 – 268 0689 of mail.

Geluidsoverlast dakterras moeilijk aan te tonen

Geluidsoverlast dakterras moeilijk aan te tonengeluidsoverlast dakterras

  • geluidsoverlast dakterras
  • aanvaardbaar woon- en leefklimaat
  • contactgeluid
  • stemgeluid

Met name in binnensteden van grote steden zijn dakterrassen geliefd bij bewoners. Op een zomerse dag gebruik maken van het dakterras is dan ook erg populair. Het is echter ook een bron van burenruzies. Stemgeluid, contactgeluid of harde muziek kunnen leiden tot ergernissen. Uit deze uitspraak blijkt ook weer eens hoe moeilijk het is om aan te tonen in een stedelijke omgeving dat er sprake is van onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.

De gemeente Amsterdam heeft een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een dakterras op de achterzijde van het dak. Het dakterras bestaat uit houten planken en wordt afgeschermd met een hekwerk van 1 meter hoog. Het dakterras is in strijd met het geldende bestemmingsplan.

De onderbuurman is niet blij met het terras vanwege contactgeluid en stemgeluid. Hij vreest dan ook een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Het dakterras is volgens hem boven zijn slaapkamer voorzien.

De Afdeling overweegt als volgt: “Niet onaannemelijk is immers dat enige geluidhinder in zijn woning kan optreden. De enkele omstandigheid dat hinder optreedt, betekent echter nog niet dat voor het dakterras niet in redelijkheid een omgevingsvergunning kon worden verleend. (…) Enige hinder is immers inherent aan wonen in een stedelijke omgeving. Van belang is bij het gebruik van het dakterras nog een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Voor de beoordeling daarvan maakt het niet uit of de ruimte in de woning van appellant die direct onder het dakterras ligt, in gebruik is als slaapkamer of als keuken. Het betreft immers beide vertrekken met een verblijfsfunctie. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat van onaanvaardbare geluidhinder in dit geval geen sprake is. 

Aan het door appellant overgelegde rapport (…) komt niet de betekenis toe die hij daaraan toegekend wil zien. In het rapport staat dat de geluidwerendheid van het houten dak van appellant laag is (…). Het algemeen bestuur heeft er bij de toetsing vanuit mogen gaan dat het dak van appellant voldoet aan de eisen die het Bouwbesluit stelt. (…). Lees verder in r.o. 6 van uitspraak ABRS 6 maart 2019, no. 201800833/1/A1.

Kamerverhuur studenten en woon- en leefklimaat omwonenden

Kamerverhuur studenten en woon- en leefklimaat omwonendenkamerverhuur studenten

De gemeente heeft een omgevingsvergunning verleend voor een ander gebruik voor 4 panden, te weten kamerverhuur aan studenten. Het gaat daarbij om de verhuur van 14 kamers met gedeelde voorzieningen. De achterbuurman heeft bezwaar tegen de verlening van de omgevingsvergunning omdat hij vreest voor overlast van kamerverhuur aan studenten. Het leidt volgens hem tot een aantasting van het karakter van de wijk vanwege een andere verhouding tussen gezinnen en kamerbewoners.

Het college van B&W voert aan dat in dit geval kon worden volstaan met een inventarisatie van de bestaande en de te verwachten concentratie van kamerverhuur in een straal van 50 meter rond de panden.

De Afdeling overweegt als volgt: Verandering karakter wijk door kamerverhuur studenten?Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank de uitgevoerde inventarisatie in dit geval onvoldoende inzichtelijk en te beperkt geacht. (…) De Afdeling acht op dit punt verder van belang dat partij in de procedure over het verlenen van de omgevingsvergunning heeft aangevoerd dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast door overlast van kamerbewoners in de omgeving van zijn woning. Hiervoor heeft het college een inventarisatie in een straal van 50 meter rond de panden in beginsel voldoende kunnen achten. Partij heeft echter ook aangevoerd dat sprake is van een oververtegenwoordiging van kamerbewoners in de wijk, waardoor ter plaatse een onevenredige toename van bepaalde leeftijdsgroepen. Dit laatste betoog heeft niet alleen betrekking op de directe overlast die partij stelt te ondervinden als gevolg van de verlening van de omgevingsvergunning, maar heeft eveneens betrekking op een volgens hem ongewenste verandering van het karakter van de wijk, (…). Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bij het maken van zijn inventarisatie en bij de vraag of de gevraagde omgevingsvergunning kon worden verleend niet had mogen voorbij gaan aan de door partij gegeven opsomming van panden in deze straten waar volgens hem reeds sprake is van kamerverhuur. Het betoog van het college faalt. 

Ruimtelijk relevant verschil tussen huishouden en studenten, ondanks zelfde aantal bewoners Zoals het college terecht heeft aangevoerd hoeft het bij kamerbewoning niet zonder meer te gaan om een groter aantal bewoners per pand dan in de situatie waarin een pand wordt bewoond door een gezin. (..) Dit neemt echter niet weg dat er een ruimtelijk relevant verschil bestaat tussen het gebruik van een pand voor kamerverhuur en de bewoning van een pand door één huishouden, omdat dit van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Lees meer in r.o. 11.1 van uitspraak ABRS 18 juli 2018, no. 201701425/ 1/A1.

Kampeerterrein niet geluidgevoelig wel bescherming tegen geluid

Kampeerterrein niet geluidgevoelig wel bescherming tegen geluidkampeerterrein

Het bestemmingsplan in kwestie maakt een nieuwe entree mogelijk naar het achterliggende natuurgebied. Verder voorziet het plan in recreatieve voorzieningen, horeca, educatiemogelijkheden, kleinschalige verblijfsrecreatie, parkeervoorzieningen en een uitkijktoren. Appellanten exploiteren een camping en een recreatieoord aan weerszijden van de voorziene natuurpoort. Zij stellen onder meer dat het plan leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Zie verder r.o. 4 van de uitspraak.

De Afdeling overweegt het volgende: “Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (…) bevat de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening 1998 geen bindende voorwaarden en heeft deze primair tot doel overheden een hulpmiddel te bieden bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai in het kader van de vergunningverlening en (in sommige gevallen) het stellen van nadere eisen. Voor de beoordeling van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat hoefde de Handreiking dan ook niet betrokken te worden bij de voorbereiding van het bestreden besluit. (…)

De planregels bevatten voor het kampeerterrein alleen een minimumafstand van 12 m tussen de in het plan mogelijk gemaakte terrassen en de openbare weg en een minimumafstand van 10 m tussen de horecagebouwen en de bestemmingsgrenzen. (…) Dat een kampeerterrein volgens de raad geen geluidgevoelig object is als bedoeld in de milieuwetgeving, betekent (…) niet dat de kampeerplaatsen in het geheel geen bescherming tegen geluidhinder toekomen. Gezien het feit dat onder andere nachtverblijf is toegestaan, is sprake van een situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven op het kampeerterrein. In het kader van een goede ruimtelijke ordening komt daarom aan de gebruikers van het als zodanig bestemde parkeerterrein, waar stilte, rust, donkerheid en privacy kernwaarden zijn, een zekere mate van bescherming tegen geluidhinder toe.” Zie verder r.o. 4.5 in uitspraak ABRS 8 november 2017, no. 201609544/1/R2. 

Vragen over geluid in relatie tot woon- en leefklimaat? Lees meer

omgevingsjurist

Laagfrequent geluid bij treinen onderzoeken

Laagfrequent geluid bij treinen onderzoeken – aanvaardbaar woon- en leefklimaatlaagfrequent geluid

Het bestemmingsplan in kwestie heeft betrekking op de spoorlijn Roodeschool – Eemshaven. De bestaande spoorlijn wordt geschikt gemaakt voor personenvervoer, de spoorlijn wordt verlengd en er komt een nieuw treinstation.  Een tweetal agrariërs vrezen als gevolg van deze ontwikkelingen ernstige geluidsoverlast bij hun bedrijfswoningen.

Aangevoerd wordt dat onder meer de geluidbelasting als gevolg van de nieuwe halte niet is onderzocht. Op dit nieuwe station zullen treinen halteren. Het geluid afkomstig van deze halterende treinen zal leiden tot ernstige geluidhinder bij de bedrijfswoningen. Hierbij wordt erop gewezen dat de afstand tussen de bedrijfswoning en de halte slechts 60 meter bedraagt, in plaats van de 100 meter richtafstand ingevolge de VNG-brochure. Gelet hierop had volgens appellant akoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Verder wordt verwezen naar de hinder als gevolg van laagfrequent geluid als gevolg van halterende treinen.

De Raad van State overweegt als volgt: “In het deskundigenbericht staat dat het nieuwe station niet meer omvat dan een perron met een wachtvoorziening en een voorplein met enkele parkeerplaatsen en een fietsenstalling, zodat waarschijnlijk volstaan kan worden met een kleinere afstand dan de in de VNG-brochure gestelde afstand van 100 meter. Om met zekerheid te kunnen bepalen dat een afstand van 60 meter voldoende is, en het nieuwe station vanwege het aspect geluid ruimtelijk aanvaardbaar is, had een beschouwing van de geluidaspecten van het nieuwe station in de rede gelegen. Het deskundigenbericht vermeldt verder dat in de woning van appellant vanwege de halterende treinen laagfrequent geluid kan optreden waarmee in de VNG-brochure geen rekening is gehouden en dat nader onderzoek zal moeten uitwijzen in welke mate dit laagfrequent geluid in de woning van appellant optreedt. (…)”.

Zie verder r.o. 16.2 e.v. van uitspraak ABRS 19 juli 2017, no. 201600845/1/R3.

Vragen over laagfrequent geluid en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij woningen?

omgevingsjurist

 

Evenementen bestemmingsplan en reguleren geluidsoverlast

Evenementen bestemmingsplan en reguleren geluidsoverlast

De raad van de gemeente Apeldoorn heeft een nieuw bestemmingsplan vastgesteld voor een park waar regelmatig evenementen worden gehouden. Appellanten betogen dat de raad ten onrechte evenementen heeft toegewezen in het gehele park. Volgens hen leidt het vele aantal evenementen tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en had het aantal had moeten worden beperkt in verband met geluidsoverlast.

Het maximum aantal evenementen is volgens de raad overgenomen uit de vastgestelde notitie “Geluid en evenementen”. Daarin is ook de geluidgrens van 75 dB(A) opgenomen. Eveneens is in die notitie de eindtijd voor evenementen opgenomen van 22.00 uur. Volgens de raad zijn daarmee de geluidgrens en de eindtijd voldoende gewaarborgd.

De Afdeling oordeelt als volgt: “De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat een beoordeling heeft plaatsgevonden van de te verwachten geluidbelasting en de te verwachten parkeer- en verkeersdruk ten gevolge van de toegestane evenementen (…) op basis van de maximale mogelijkheden van het plan. (…) Zo heeft de raad niet afgewogen of de in het plan opgenomen maximale bezoekersaantallen en aantallen evenementen per jaar kunnen leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Evenmin heeft de raad zich ervan rekenschap gegeven dat het plan er niet aan in de weg staat dat evenementen, vanwege het ontbreken van een begintijd en nu het begrip dag niet is gedefinieerd, alsmede de op-en afbouw daarvan ook in de nachtelijke uren kunnen plaatsvinden. (…).”

Zie uitspraak ABRS 19 augustus 2015, no. 201501339/1/R2.

Vragen over evenementen en het bestemmingsplan?

Aantal bewoners kamerverhuur ruimtelijk relevant voor woon-en leefklimaat omgeving

Aantal bewoners kamerverhuur is ruimtelijk relevant voor woon- en leefklimaat voor omgeving

Kamerverhuur – Met name voor studentensteden is deze uitspraak van belang.  In centrumgebieden zijn van oudsher vaak al veel woningen studenten woonachtig. Het is dan voor de gemeente lastig om een onderscheid te maken in bestemmingsplannen in de definitie van ‘Wonen’ tussen studentenbewoning, meergezinswoningen of eengezinswoningen. Een strak onderscheid zorgt er namelijk voor dat er geen mix meer mogelijk is tussen studentenwoningen en eengezinswoningen, etc.

Met name oudere bewoners in binnensteden ergeren zich nogal eens aan de overlast die studenten veroorzaken. (Zelf nooit jong geweest?). In onderhavige uitspraak komt een bestemmingsplan aan de orde waar iets soortgelijks speelt. Appellant voert aan dat met de in het bestemmingsplan opgenomen definitie van wonen geen onderscheid wordt gemaakt in de vorm van bewoning, zoals eengezinswoningen, meergezinswoningen of kamerbewoning of kamerverhuur.

Om de vorm van bewoning zoveel mogelijk vrij te laten heeft de gemeente een ruime definitie opgenomen in het bestemmingsplan. De Afdeling zegt hierover het volgende:

Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006, in zaak nr. 200600355/1/, kan het aantal bewoners van een pand dat voor kamerverhuur is bestemd ruimtelijk relevant worden geacht voor en van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Hierbij zijn factoren als parkeerdruk en (geluid)hinder van belang. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012, in zaak no. 201107961/1/A1, volgt dat een ruimtelijk relevant verschil bestaat tussen bewoning van een pand door studenten en door een gezin; de ruimtelijke uitstraling verschilt, reeds gelet op de leeftijdssamenstelling en het levensritme van de onderscheiden bewoners. Zie verder r.o. 3.5. van uitspraak ABRS 23 oktober 2013, no. 201302567/1/R6