Bedrijfsmatige agrarische activiteiten bestemmingsplan

Bedrijfsmatige agrarische activiteiten bestemmingsplanbedrijfsmatige agrarische activiteiten

In een bestemmingsplan wordt vaak de volgende definitie opgenomen van ‘agrarisch bedrijf’: “een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren (…)”. 

In de praktijk is het best lastig vast te stellen wanneer daar nu sprake van is. Het kan een bedrijf in opbouw zijn of op de grens zitten van hobbymatige agrarische activiteiten. In deze zaak dat een handhavingszaak betreft, komt dit aspect aan de orde.

Appellant betoogt dat zijn buurman in strijd met het bestemmingsplan een agrarische bedrijfswoning gebruikt voor (burger)woondoeleinden. Appellant is eigenaar van agrarische gronden die grenzen aan de tuin van de woning. De gronden worden gebruikt als grasland en voor de teelt van gewassen. De gemeente heeft het verzoek om handhaving afgewezen. Volgens het college is zij niet bevoegd om handhavend op te treden omdat er geen sprake is van een strijdige situatie.

De Afdeling overweegt als volgt: “(…) Ter beoordeling staat derhalve de vraag of op het perceel een agrarisch bedrijf in de zin van (…) de planregels wordt geëxploiteerd. In geschil is evenmin dat in de planregels van het bestemmingsplan de eis van volwaardigheid niet is gesteld, zodat niet noodzakelijk is dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf in de zin van de planregels. Dat met de agrarische activiteiten geen volwaardig inkomen wordt gegenereerd, biedt daarom op zichzelf onvoldoende grond voor het oordeel dat geen sprake is van activiteiten met een bedrijfsmatig karakter. Ter beoordeling van de vraag of sprake is van bedrijfsmatige agrarische activiteiten dient het geheel van de zich ter zake doende feiten en omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Hierbij kunnen naast de inkomsten bijkomende gegevens gewicht in de schaal leggen, zoals onder meer het grondareaal, de veebezetting, de intentie waarmee de activiteiten worden ondernomen, de tijd die daaraan wordt besteed, en de al of niet agrarische herkomst van de betrokkene. Uit deze gegevens kan veelal worden afgeleid of de agrarische activiteiten een bedrijfsmatig dan wel een daarvan te onderscheiden hobbymatig karakter dragen. Lees meer in r.o. 6.2  van uitspraak ABRS 15 mei 2019, no. 201809479/1/A1.

Voor vragen of advies of er al dan niet sprake is van een agrarisch bedrijf, bel 010 – 268 0689!

 

ingebruikname gronden in planregel definiëren

Ingebruikname gronden in planregel bestemmingsplan definiëreningebruikname gronden

Uit deze uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2019 blijkt weer eens hoe belangrijk het is om gebruikte woorden in planregels van een bestemmingsplan goed te definiëren. Als gevolg van beroepsdeformatie gebruiken we vaak woorden die voor ons en collega’s vaak duidelijk zijn. Dat wil echter niet zeggen dat dit voor de buitenwereld ook zo is.

De raad van de gemeente Loon op Zand heeft een nieuw bestemmingsplan vastgesteld voor de beoogde uitbreiding van de Efteling. Het plangebied bestaat uit een attractiepark van de Efteling, verblijfsaccomodaties, een golfterrein, bos- en natuurgebied en agrarische percelen. Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding mogelijk van onder meer het attractiepark.

Appellanten vrezen onder meer een verslechtering van hun woon- en leefklimaat en een toename van de verkeersoverlast. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels over ingebruikname gronden:

De ingebruikname van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – voorwaardelijke verplichting zuidelijke ontsluiting en voldoende parkeervoorzieningen’ is uitsluitend toegestaan indien een geluidsonderzoek (…)”

Op de zitting is uitgelegd dat met de woorden ‘ingebruikname van de gronden’ is bedoeld het moment van ingebruikname – opstelling voor bezoekers – van de op de betreffende gronden te realiseren nieuwe attracties.

De voorzieningenrechter wijst erop “dat het woord ingebruikname van gronden in de planregels niet is gedefinieerd. Daarvan kan ook reeds sprake zijn op het moment, waarop een aanvang wordt gemaakt met de uitvoering van werken en werkzaamheden ter realisering van de aan de gronden toegekende bestemming. Voorts is artikel (…) opgenomen onder het kopje ‘specifieke gebruiksregels’ en is het woord bouwen daarin niet opgenomen. Aldus is onduidelijk hoe daaruit kan voortvloeien dat ook in het kader van de indiening van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangetoond dat op de betrokken beoordelingspunten aan de ter zake aangegeven geluidgrenswaarden, in combinatie met ter zake eventueel noodzakelijk te treffen maatregelen, wordt voldaan. (…).

Lees verder in r.o. 9 en 10 van deze uitspraak.

gebruiksregel bestemmingsplan niet in definitie opnemen

Gebruiksregel bestemmingsplan niet in definitie opnemengebruiksregel bestemmingsplan

Een gemeente heeft in een bestemmingsplan een definitie opgenomen van ‘bedrijfswoning’ (artikel 1.16):

een woning die een functionele binding heeft met een op hetzelfde perceel gelegen bedrijf, instelling of inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht van het bedrijf, de instelling of de inrichting. Naast een bedrijfswoning is een bestaand bedrijf toegelaten tot maximaal milieucategorie 3.1, of hiermee vergelijkbaar, als aangegeven in de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.”

De Afdeling zegt er het volgende over: “(…) Uit de SVBP 2012 volgt dat in hoofdstuk 1 van de planregels de begrippen worden verklaard die in de planregels voorkomen en een nadere beschrijving behoeven. In hoofdstuk 2 worden de bestemmingsregels opgenomen, waaronder specifieke gebruiksregels. De Afdeling stelt vast dat met de eerste zin van artikel 1.16 van de planregels (…) een omschrijving is gegeven van het begrip bedrijfswoning. De laatste zin van deze bepaling (…) betreft echter een gebruiksregel, die op grond van de SVBP2012 in de bestemmingsregels had moeten worden opgenomen. Derhalve heeft de raad in strijd met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling, in samenhang gelezen met artikel 1.2.6 van het Bro, zoals uitgewerkt in de SVBP 2012, een gebruiksregel opgenomen in de bedoelde begripsomschrijving. Het betoog slaagt.” Lees meer in uitspraak ABRS 19 september 2018, no. 201709944/1/R1, r.o. 3.3.

 

Tuincentrum en branchevreemde goederen bestemmingsplan

Tuincentrum en branchevreemde goederen:  vallen ook branchevreemde goederen onder de definitie van tuincentrum?

De casus die zich afspeelt in de uitspraak van ABRS 26 september 2012, no. 201107508/1/T1/R4 komt bijna in elke gemeente voor. Tuincentra zijn halve ‘Blokkers’ geworden. Naast de gebruikelijke tuinverwante producten, zoals bloemen, planten en potten, behoren tegenwoordig ook schalen, pannen en andere huishoudartikelen tot het assortiment van de wat grotere tuincentra.tuincentrum en branchevreemde goederen

Hoewel het voor de concurrentie in de binnenstad niet prettig is, is het de vraag is of dit in planologisch opzicht erg is. Met andere woorden, moet de gemeente zich hiermee bemoeien? 

Een exploitant van een tuincentrum stelt in beroep dat de definitie van ’tuincentrum’ in het bestemmingsplan te nauw is. Volgens hem komt in de definitie tot uitdrukking dat het gebruikelijke assortiment van zijn tuincentrum ook de verkoop behoort van kamerplanten en aanverwante artikelen zoals potten, trendartikelen en decoratieve artikelen voor in huis. Hij stelt verder dat de raad ten onrechte dierbenodigdheden aanduidt als branchevreemde goederen.

De definitie van tuincentrum in het bestemmingsplan luidt: 

een detailhandelsbedrijf met een al dan niet overdekte verkoopvloeroppervlakte, waar levende en niet-levende artikelen voor tuininrichting, tuindecoratie, planten en daaraan verwante artikelen ten verkoop worden aangeboden”.

Volgens de raad is de verkoop van niet-tuingerelateerde dierenspeciaalproducten, behoudens voorzover het een oppervlakte betreft van 150 m², niet toegestaan. Uitgangspunt is volgens de raad de Detailhandelsvisie van de gemeente. Hierin is opgenomen dat op perifere locaties, zoals het tuincentrum, alleen plek is voor branches die door hun aard (volumineus)  niet thuishoren in de binnenstad. Dierenspeciaalzaken zijn volgens de raad geschikt om zich in de binnenstad te vestigen.

De Afdeling overweegt over de kwestie tuincentrum en branchevreemde goederen: “Bij een tuincentrum moet in het algemeen worden gedacht aan de verkoop van artikelen die in directe relatie staan tot tuininrichting en               -onderhoud. Gelet hierop heeft de raad, in aansluiting op de Detailhandelsvisie, zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in tuincentra verkochte dierenbenodigdheden kunnen worden aangemerkt als branchevreemde goederen”. 

Naar mijn mening moet de gemeente zich niet langer met het assortiment van de detailhandel bemoeien. Het levert in de praktijk erg lastige situaties op. Ook voor de gemeente zelf. Zelf heb ik bij een gemeente meegemaakt hoe lastig het is voor bijv. handhavingsambtenaren. Zij moeten bij een verzoek om handhaving van de concurrentie controleren of een bepaald product al dan niet tot het gebruikelijke assortiment behoort: Pannen wel? Kerstslingers niet? Het is niet te doen.

 

Fokken paarden agrarisch bedrijf bestemmingsplan

Fokken paarden agrarisch bedrijf ingevolge bestemmingsplan?fokken paarden

Is het fokken en/of opfokken van paarden wel of geen agrarische activiteit? Dat is vaak de vraag die gesteld wordt bij een vestiging van een bedrijf dat paarden fokt en/of opfokt in het buitengebied van een gemeente. Dit is afhankelijk van de definitie die is opgenomen van ‘agrarisch bedrijf’ in het betreffende bestemmingsplan. Er zijn vele definities in omloop. De definitie die het vereiste herbergt van het voortbrengen van producten is het meest lastig.

Naar mijn mening wordt er in de praktijk helaas erg moeilijk gedaan door gemeenten bij de kwalificatie of er al dan niet sprake is van een agrarische activiteit. Ik doel met name op de planologische impact op de omgeving. Wat is het planologische verschil tussen paarden in de wei of koeien? Naar mijn mening is dat verschil er nauwelijks. Een ruimere definitie van ‘agrarisch bedrijf’ in het bestemmingsplan zal veel juridisch gepuzzel besparen. Waar veel mensen aan moeten wennen is dat het traditionele gebruik van weidegebied en agrarische bedrijven de laatste jaren is veranderd.

In een uitspraak van 12 september 2012, no. 201105535/1/A1 is een dergelijke discussie aan de orde. In dit geval had de initiatiefnemer een bouwaanvraag ingediend voor een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf. De gemeente had de bouwvergunning verleend. Appellant is het hiermee niet eens en stelt dat er geen sprake is van een volwaardig dan wel reëel agrarisch bedrijf.

De definitie in het bestemmingsplan van ‘agrarisch bedrijf’ luidt: “bedrijven, gericht op tuin- of akkerbouw, alsmede veehouderij en weidebedrijven, mits de exploitatie van deze bedrijven grotendeels is gebonden aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden”.

Uit het ABC-advies volgt dat de stoeterij beschikt over 2 KWPN-fokmerries, alsmede over 14 opfokpaarden in de leeftijd van 0,5 tot 2 jaar. Nu de bedrijfsvoering – aldus de Afdeling – is gericht op het fokken en opfokken van paarden, om deze vervolgens te verkopen aan derden, oefent wederpartij op het perceel een grondgebonden agrarisch bedrijf uit in de zin van de planvoorschriften.

Nu bovenstaande definitie niet de eis stelt dat er sprake moet zijn van het voortbrengen van producten kan ook voornoemde stoeterij onder de definitie van agrarisch bedrijf worden gebracht, ondanks het feit dat er merendeel opfokpaarden op het bedrijf gehuisvest zijn.

omgevingsjurist