planmer uitgaan van de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan

Planmer – Bij het beoordelen van de milieueffecten in een plan-MER moet worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan

Uit deze uitspraak van 5 december 2012, no. 201109053/1/R2 blijkt weer eens hoe belangrijk het is dat het onderzoek dat in het plan-MER is verricht gebaseerd is op de maximale planologische mogelijkheden van het  bestemmingsplan. Met andere woorden: kijk goed of het MER is afgestemd op het bestemmingsplan.

Wat was het geval?

In een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied had de gemeente een plan-MER laten opstellen. In dit MER is onderzocht wat de gevolgen zijn voor het milieu als gevolg van de in het plan geboden ontwikkelingsruimte voor intensieve veehouderijen. In het MER is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. De bestaande situatie bestaat kortweg uit de vergunde milieusituatie in 2009. Bij de toekomstige situatie is rekening gehouden met een groeiscenario van 10%.

De planregels in het bestemmingsplan maken de vestiging van een intensieve veehouderij met een maximale omvang van 1 hectare mogelijk op alle agrarische bouwvlakken, met uitzondering van de agrarische bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’. Verder is de uitbreiding van een intensieve veehouderij mogelijk tot 1 hectare, voorzover een bedrijf die omvang nog niet heeft.

In de planregels is echter geen maximum opgenomen voor wat betreft het aantal intensieve veehouderijen dat zich mag vestigen in het plangebied, noch een maximum ten aanzien van de omvang van de toegestane bedrijfsactiviteiten van intensieve veehouderijen in het gebied, zodat het plan ruime mogelijkheden biedt voor de vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen. Het aantal keren dat van de wijzigingsbevoegdheid voor verschillende locaties gebruik kan worden gemaakt, is niet beperkt. De planregels bieden daarmee meer uitbreidingsmogelijkheden dan de maximale uitbreidingsmogelijkheden van 10% waarvan is uitgegaan in het plan-MER.

De raad heeft aangegeven dat is uitgegaan van een reële groei van de sector, wat volgens de raad niet betekent dat alle agrarische bouwvlakken door intensieve veehouderijen in gebruik genomen zullen worden, noch dat de wijzigingsbevoegdheden maximaal zullen worden benut.  Hieruit volgt volgens de Afdeling dat bij de beoordeling van de milieueffecten in het plan-MER, waaronder geurhinder en de effecten van het plan op de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura-2000 gebieden, niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het plan. De raad heeft dit miskend, zodat de raad zich ten onrechte bij de vaststelling van het plan op het plan-MER heeft gebaseerd.

De stelling van de raad dat bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor de vestiging of uitbreiding van een intensieve veehouderij een nadere beoordeling van de milieueffecten zal worden verricht, ontslaat de raad niet van zijn verplichting om bij de vaststelling van het plan te beoordelen of het plan in beginsel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening gelet op de maximale mogelijkheden van het plan.”

 

Bestemmingsplan en MER: ondanks dat drempelwaarden niet worden overschreden kan er toch een milieueffectrapport nodig zijn – categorie 14 onderdeel D Besluit m.e.r.

Bestemmingsplan en MER – ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden, kan er toch een milieueffectrapport nodig zijn.

Het is inmiddels vaste jurisprudentie en toch gaat het in de praktijk nog regelmatig mis.  De gemeente laat een onverplichte m.e.r.-beoordeling achterwege, omdat er gedacht wordt dat bij het niet overschrijden van de aangegeven drempelwaarden, er geen MER nodig is. Hierbij nog eens de standaardoverweging van de Afdeling:

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 september 2011 in zaak no. 201004411/1/M2, dient het bevoegd gezag, gelet op eerder genoemd arrest van het Hof van Justitie, gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de mer-richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport, ondanks dat de drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet worden overschreden. In deze bijlage zijn kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect als omstandigheden genoemd waarmee het bevoegd gezag rekening dient te houden bij de beoordeling of een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat het college naar deze of naar andere factoren van bijlage III heeft gekeken, dit in dit geval aanleiding zouden kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.”

Ik verwijs hierbij naar de tips in het artikel ‘Trap niet in de valkuil bij m.e.r.-beoordeling!’

omgevingsjurist

 

Stedelijk ontwikkelingsproject MER wanneer is sprake van een aaneengesloten gebied

Stedelijk ontwikkelingsproject MER – Woningbouwprojecten staan sinds 1 april 2011 niet langer in lijst C van de bijlagen van het Besluit m.e.r. Ze zijn verhuisd naar bijlage D, en ondergebracht in de categorie 11.2: stedelijk ontwikkelingsproject. stedelijk ontwikkelingsproject MER

Wanneer kan daar sprake van zijn?

  • aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen;
  • oppervlakte van 100 hectare of meer
  • of een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 200.000 m²
  • bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen, etc. of een combinatie daarvan.
In kolom 2 staat onder meer dat er bij woningen sprake moet zijn van een ‘aaneengesloten gebied’.
Volgens de Afdeling kan onder omstandigheden ook voldaan zijn aan het daarin gestelde vereiste indien de gebieden die deel uitmaken van één woningbouwproject niet direct aaneensluiten, maar een zodanige geografische samenhang vormen dat de milieu-effecten van dit project worden gebundeld en elkaar versterken. De omstandigheid dat in verscheidene van de door appellant en andere genoemde stukken de ontwikkelingen in het plangebied en in het gebied (…) als een integrale gebiedsontwikkeling worden gezien, leidt niet tot dit oordeel. Ook als moet worden aangenomen dat de woningbouw in het plangebied en in het gebied (…) als één woningbouwproject moet worden aangemerkt, is niet aannemelijk gemaakt dat de milieu-effecten als gevolg van de ontwikkelingen in beide gebieden elkaar zullen versterken. Dat beide gebieden onder meer ontsloten zullen worden door de N50 en het station Kampen-Zuid is daarvoor niet voldoende, nu het plangebied niet alleen door de A50 wordt ontsloten, maar ook door de andere wegen (…).
Gelet op het voorgaande maken de ontwikkelingen in het plangebied en de ontwikkelingen in (…) geen deel uit van een woningbouwproject voor een aaneengesloten gebied in de zin van het Besluit m.e.r. dat voorziet in de mogelijke bouw van 2000 of meer woningen. Er is derhalve geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.”.
Uit deze uitspraak blijkt weer eens dat er bij de afweging of beoordeling of er al dan niet een MER moet worden gemaakt niet de definities van integrale gebiedsontwikkeling of stadsproject van andere beleidsstukken moet worden gevolgd. Bij de beoordeling of een activiteit al dan niet effecten voor het milieu heeft moet een geheel eigen afweging worden gemaakt. Hierbij moet de milieu-effectbeoordeling voorop staan. In deze casus had de gemeente een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt en geconcludeerd dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu had.

MER uitgaan van maximale planologische mogelijkheden bestemmingsplan

MER – Bij de beoordeling van milieueffecten in een milieueffectrapport (MER) moet volgens vaste jurisprudentie worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden die een bestemmingsplan biedt. 

In dit geval had de gemeente de oprichting van een biovergistingsinstallatie die met een wijzigingsplan mogelijk kon worden gemaakt, niet meegenomen in het onderzoek ingevolge het MER. Volgens de gemeente is deze ontwikkeling nog dusdanig onzeker dat de mogelijke effecten hiervan in het MER niet zijn beoordeeld, maar dat indien van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, alsnog onderzoek zal worden gedaan naar de milieueffecten daarvan. Met andere woorden, de gemeente heeft het onderzoek naar de milieugevolgen vanwege de wijzigingsbevoegheden doorgeschoven naar de toekomst.

De Afdeling overweegt: “Bij de beoordeling van de milieueffecten in een milieueffectrapport dient te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt. Dat ten behoeve van een eventueel wijzigingsplan alsnog onderzoek zal worden gedaan naar de milieueffecten van de daarin voorziene ruimtelijke ontwikkeling, maakt dat niet anders. (…) Dat het bestemmingsplan de biovergistingsinstallatie mogelijk maakt en niet is gebleken dat dit slechts een theoretische mogelijkheid betreft, is het MER met betrekking tot dit wijzigingsgebied ten onrechte niet gebaseerd op de maximale planologische mogelijkheden van het plan en zijn de mogelijke milieueffecten van het plan in  zoverre onvoldoende onderzocht in het MER.”

Leermoment voor de praktijk:

  • de maximale planologische mogelijkheden van een bestemmingsplan moeten worden onderzocht (inclusief alle wijzigingsbevoegdheden) bij de beoordeling van milieueffecten.

MER samenhangende activiteiten klinker- en cementproductie en kalksteenwinning

MER samenhangende activiteiten – Het college van GS van de provincie heeft een milieuvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor klinker- en cementproductie. Voornoemd college heeft eerder een vergunning verleend als bedoeld in de Ontgrondingenwet voor het winnen van kalksteen. Verder is nog een vergunning verleend voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de winning van kalksteen.

Appellant voert aan dat ten onrechte niet één MER is opgesteld ter zake van de activiteiten waarop de milieuvergunning, de ontgrondingsvergunning en de grondwatervergunning betrekking hebben. Volgens haar hadden op grond van artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer de milieugevolgen van alle activiteiten die door deze vergunningen worden toegestaan gezamenlijk moeten worden beoordeeld.

Het college voert aan dat de milieueffecten van de ontgronding in het MER klinker- en cementproductie zijn beschreven en in voldoende samenhang zijn beoordeeld. Het onttrekken van het grondwater is behandeld in het MER kalksteenwinning, aldus het college.

De Afdeling overweegt: “Nu de bij het bestreden besluit verleende vergunning voor de klinker- en cementproductie en de ontgrondingsvergunning besluiten zijn waarvan bij de voorbereiding een MER moet worden gemaakt en afd. 3.4 van de Awb moet worden toegepast, is de vraag of de klinker- en cementproductie en de kalksteenwinning met elkaar samenhangende activiteiten zijn als bedoeld in artikel 14.5 van de Wet milieubeheer. De tekst van de wet geeft daarover geen uitsluitsel. (…)

Gelet op het feit dat bij het bestreden besluit vergunningen als bedoeld in de Wet milieubeheer zijn verleend voor zowel de klinker- als cementproductie als het winnen van kalksteen, dat deze activiteiten in elkaars nabijheid plaatsvinden en dat kalksteen wordt gewonnen ten behoeve van de klinker- en cementproductie, zijn de klinker- en cementproductie en de kalksteenwinning met elkaar samenhangende activiteiten als bedoeld in artikel 14.5 van de Wet milieubeheer.

Ter zake van de activiteiten zijn twee besluiten genomen, bij de voorbereiding waarvan op grond van het Besluit milieueffectrapportage 1994 een MER moet worden gemaakt en op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, zodat ter voorbereiding van die besluiten één milieueffectrapport had moet worden gemaakt. “

Zie uitspraak ABRS 29 augustus 2012, no. 201001848/1/T1/A4

 

Definitie MER en definitie in bestemmingsplan

Definitie MER en definitie in bestemmingsplandefinitie MER

Bij het bepalen of voor een project een MER opgesteld moet worden (of m.e.r.-beoordelingsplichtig is), is het eerst relevant om te kijken of het beoogde project een activiteit is als bedoeld in bijlage onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. Indien een project niet valt onder een categorie dan is geen MER vereist of geldt er geen m.e.r.-beoordelingsplicht.

Deze activiteiten staan genoemd in kolom 1.

Casus In deze casus ging het om een vergroting van een agrarisch bouwperceel van 1,8 ha naar 4,3 ha voor een uitbreiding van een melkveehouderij. Dit werd mogelijk gemaakt met een wijzigingsplan. De verzoeker om de voorlopige voorziening in deze zaak, betoogt dat er voorafgaand aan de vaststelling van het plan ten onrechte geen MER is gemaakt, terwijl het plan betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in categorie D14 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Ook rundveehouderijen vallen volgens de verzoeker onder deze categorie. (In deze categorie was vóór 1 juli 2011 het houden van rundvee niet opgenomen.)

De voorzitter van de Afdeling stelt vast dat het houden van rundvee niet als activiteit wordt genoemd in categorie D14 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. In een uitspraak van 27 juli 2011, no. 201007705/1/M2 heeft de Afdeling eerder overwogen dat in bijlage II van de M.e.r.-richtlijn intensieve veeteeltbedrijven zijn aangemerkt als projecten waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden gemaakt. Dat de regels van het bestemmingsplan geen intensieve veehouderij niet toelaten, kan hieraan niet afdoen. Zie voor de uitspraak Vz ABRS 1 mei 2012, no. 20120076/2/R4.

Les voor de praktijk definitie MER en bestemmingsplan Hoewel deze casus zich voordeed onder het ‘oude’ Besluit m.e.r. (vóór 1 april 2011) en het Besluit m.e.r. nadien is aangepast, valt er ook in de huidige praktijk lering uit te trekken. Leg de activiteiten die in kolom 1 staan vermeld niet ’te krap’ uit. Hou in je achterhoofd dat een MER er uiteindelijk voor bedoeld is de milieueffecten van het voorgenomen project te betrekken in de besluitvorming. Persoonlijk vind ik dat je als gemeente een ‘modderfiguur’ slaat door juridische woordspelletjes te gebruiken om te proberen onder de m.e.r.-(beoordelings)plicht uit te komen. Dit komt richting burgers en bedrijven op z’n minst bedenkelijk over: ‘Een overheid die geen acht slaat op de gevolgen voor het milieu….’

Maak op z’n minst in dat geval een uitgebreide toelichting waarom een voorgenomen project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is en betrek hierin tevens de motivering waarom de activiteit geen (onevenredige) gevolgen voor het milieu heeft. Een ruimere uitleg wekt sympathie op en ‘scoort’ in juridische procedures.

project mer-richtlijn alleen bij wijziging materiële toestand

Project mer-richtlijn alleen bij wijziging materiële toestandproject mer-richtlijn

Is voor een wijziging in het gebruik van een bestaande inrichting een MER nodig?

De inrichting omvat onder meer vervoer per spoor en rangeeractiviteiten. Bij het bestreden besluit is een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend voor deze activiteiten. De vergunning heeft betrekking op:

  • een wijziging in de aantallen transportbewegingen
  • het enkele keren verrichten van onderhoud aan het spoor.
De plaatselijke buurtvereniging betoogd dat ter voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport had moeten worden gemaakt.
De Afdeling is duidelijk: “Zoals is overwogen in het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 17 maart 2011, (..), gaat het pas om een project in de zin van de mer-richtlijn, zodra er werken of ingrepen plaatsvinden  die de materiële toestand van de plaats veranderen. Dat is hier niet het geval. De vergunning heeft geen betrekking op het aanleggen van spoor, maar uitsluitend op een wijziging van het gebruik van bestaand spoor. Reeds daarom staat vast dat het in dit geval niet gaat om een in bijlage II bij de mer-richtlijn genoemd project, en is hetgeen in het arrest van 15 oktober 2009 is geoordeeld met betrekking tot drempelwaarden voor dergelijke projecten voor de huidige zaak niet relevant.”

MER intensieve veehouderij bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan

MER intensieve veehouderij bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan MER intensieve veehouderij

Ten onrechte geen milieueffectrapport gemaakt voor nieuwvestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij door middel van wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan (MER intensieve veehouderij)

De vraag of er voor een activiteit wel of geen milieueffectrapport moet worden gemaakt, blijkt voor de meeste gemeenten lastig. Zeker in het geval indien met een wijzigingsbevoegdheid de uitbreiding of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij mogelijk wordt gemaakt. Dit komt omdat in een dergelijk geval de uitbreiding of nieuwvestiging niet direct mogelijk is, maar pas na de vaststelling van een wijzigingsplan.

In dit geval ging het om een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van een gemeente. Met de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan werd de uitbreiding of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij mogelijk gemaakt. Appellanten betogen dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld, voor zover daarin wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen die nieuwvestiging en uitbreiding van een intensieve veehouderij mogelijk maken. Zij voeren aan dat ten onrechte geen milieueffectrapport is gemaakt.  Volgens hen vormt het feit dat in het kader van het reconstructieplan een MER is gemaakt geen reden om in dit geval geen plan-MER te maken. Appellant voert aan dat de drempelwaarden voor intensieve veehouderij uit het Besluit m.e.r. (oud) kunnen worden overschreden.

De raad stelt zich op het standpunt dat geen plan-MER moest worden gemaakt omdat reeds een MER was gemaakt in het kader van reconstructieplan. Verder wijst de raad er op dat de mogelijkheden voor intensieve veehouderij drastisch zijn beperkt op grond van de in de Verordening vervatte algemene regels. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in strijd hiermee is niet mogelijk.

De Afdeling stelt vast dat de bestreden wijzigingsbevoegdheden betrekking hebben op activiteiten als bedoeld in onderdeel C, categorie C.14 van de bijlage Besluit m.e.r. 1994 en dat deze in zoverre tot gevolg kunnen hebben dat de drempelwaarden van cat. C.14 worden overschreden. Gelet hierop had in dit geval bij de voorbereiding van het plan een plan-MER moeten worden gemaakt, nu dit plan een kader vormt bij de voorbereiding van besluiten waarop afd. 3.4 van de Awb en afd. 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn. Dat in het kader van het reconstructie plan in 2005 een MER is gemaakt en dat in dit plan voor de mogelijkheden voor intensieve veehouderij hierbij is aangesloten, neemt deze plicht niet weg, nu de wettelijke verplichting om een plan-MER te maken in ieder geval geldt voor elk plan dat een kader biedt voor activiteiten die boven de drempelwaarden uitkomen en dat in kolom 3 van onderdeel C, cat. C.14 is vermeld. Daarbij merkt de Afdeling overigens nog op dat het reconstructieplan en het daarbij behorende MER betrekking hebben op een groter gebied dan het plangebied en dat de concrete mogelijkheden voor intensieve veehouderij in dit bestemmingsplan zijn bepaald. (..) Dat de maximale invulling van de bestreden wijzigingsbevoegdheden thans als gevolg van de Verordening niet meer mogelijk zou zijn brengt, evenmin met zich dat geen plan-MER had moeten worden gemaakt.” Zie ABRS 27 juni 2012, no. 201008988/1/R3.

Praktijktip:

  • controleer bij opname van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan altijd of de activiteit valt in één van de categorieën van Bijlage C of D van het Besluit m.e.r.
  • bestemmingsplannen voor het buitengebied lijken door implementatie van de SMB-richtlijn en de gevolgen van het arrest van het Europese Hof van 15 oktober 2009 sneller m.e.r.-plichtig te zijn dan voorheen. Houd hier rekening mee.

Stedelijk ontwikkelingsproject MER

Stedelijk ontwikkelingsproject MERstedelijk ontwikkelingsproject MER

In deze uitspraak van 13 januari 2010 komen twee belangrijke aspecten aan de orde:

  • wanneer is sprake van een stadsproject in de zin van categorie 11.2, onderdeel D bijlage, Besluit mer
  • wat beoordelen bij een m.e.r.-(beoordelings)plicht
Stadsproject Deze term is sinds 1 april 2011 vervangen door het begrip ‘stedelijk ontwikkelingsproject‘. De Nota van Toelichting (Stb. 2011, 102) vermeldt: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. (..) Wat ‘stedelijke ontwikkeling’ inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Wat van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. “
M.e.r.-beoordelingsplicht (D-lijst Besluit m.e.r.)
  • check of het plan of besluit activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D bevat
  • ligt de activiteit boven de indicatieve drempelwaarden? Dan bestaat er een directe beoordelingsplicht of er een m.e.r. nodig is;
  • ligt de activiteit beneden de drempelwaarden? motiveer waarom er wel of geen m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Hierbij dienen de criteria uit bijlage III van de M.e.r.-richtlijn te worden betrokken.
  • omgevingsjurist

MER varkens en milieuvergunning

MER varkens en milieuvergunningMER varkens

In onderdeel C, onder 14, van de bijlage van het Besluit mer (oud), is het uitvoeren van een m.e.r. verplicht voor een plan dat het kader vormt voor het houden van meer dan 3000 vleesvarkens.

Op grond van de geldende agrarische bestemming is het houden van dieren toegestaan. In de op dit perceel gevestigde varkenshouderij zouden op basis van het geldende bestemmingsplan meer dan 3000 vleesvarkens kunnen worden gehuisvest. Op grond van de onherroepelijke milieuvergunning is het houden van maximaal 3000 vleesvarkens toegestaan.

Voor het perceel is een wijzigingsplan vastgesteld. Dit wijzigingsplan maakt het mogelijk om het bouwvlak te verplaatsen. Als gevolg hiervan is het mogelijk om het houden van meer dan 3000 vleesvarkens mogelijk te maken. De Afdeling oordeelt dat dit wijzigingsplan het kader vormt voor het houden van meer dan 3000 vleesvarkens. Evenmin is uitgesloten dat het plan het kader vormt voor andersoortige activiteiten waarvoor een besluit dat behoort tot een categorie die is aangewezen op grond van artikel 2, vierde lid, van het Besluit mer moet worden genomen. Het voorliggende plan is derhalve het eerste plan waarbij gelet op hetgeen hiervoor is overwogen een m.e.r. moet worden uitgevoerd. (..) Omdat het ontbreken van een m.e.r. een essentieel onderdeel vormt van de voorbereiding van dit wijzigingsplan, dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd.”

Lessen voor de praktijk: Deze uitspraak maakt weer eens duidelijk hoe belangrijk het is om de diverse besluiten die bij een plan worden genomen, te onderscheiden en te betrekken bij de beoordeling of er al dan niet een m.e.r. moet worden genomen. Oordeel niet te snel dat er geen m.e.r. nodig is, omdat het geldende bestemmingsplan de activiteit reeds mogelijk maakt, maar check zorgvuldig de lijsten die in bijlage C en D van het Besluit mer worden genoemd.  Als een wijzigingsplan meer mogelijk maakt dan een eerder verleende vergunning, dan kan dat plan wel kaderstellend zijn voor nog te nemen besluiten. Dit heeft als gevolg dat voor het wijzigingsplan een plan-m.e.r.- moet worden doorlopen. Bedenk hierbij dat de gevolgen voor het milieu van het project in kaart moeten worden gebracht. Als een wijzigingsplan geen 1-op-1 inpassing van de vergunde activiteit is, zijn de gevolgen van het project en van het plan niet gelijk.

Zie voor de uitspraak ABRS 20 juni 2012, no. 201104811/1/R2, r.o. 2.5.1 e.v.

omgevingsjurist