groene buffer borgen in planregels bestemmingsplan

Groene buffer borgen in planregels bestemmingsplangroene buffer

Het bestemmingsplan maakt een groene buffer met een breedte van 17 tot 24 m mogelijk. De gronden waarop de bufferzone is gesitueerd hebben de bestemming ‘Groen’ en de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – recreatief gebruik’. De raad motiveert dat de groene buffer de overlast van de naastgelegen sportvelden moet beperken voor de aangrenzende woningen. Het uitgangspunt van het plan is volgens de raad om de sportactiviteiten die plaatshebben bij of op de sportvelden niet dichter bij het perceel van appellant te laten komen dan in de bestaande situatie het geval is. Daarbij wordt de thans aanwezige beplanting volgens de raad in stand gehouden. Nu is ter plaatse van de gronden met de bestemming ‘Groen’ en de hiervoorgenoemde nader aanduiding gras en een strook beplanting aanwezig van ongeveer 4 m.

De Afdeling overweegt: “De raad heeft mede gelet op de ter plaatse toegestane activiteiten voor verenigingsdoeleinden evenwel in het plan niet geregeld of gemotiveerd op welke wijze het behoud van de aanwezige beplanting in de strook is gewaarborgd”. Zie ABRS 28 maart 2012, 201104309/1/R1.

Noot

Het basisprincipe in het ruimtelijke ordeningsrecht is ’toelatingsplanologie’. Dit houdt in dat met de toekenning van een bestemming in een bestemmingsplan de verwezenlijking daarvan niet is gegeven. Evenmin is de feitelijke inrichting juridisch af te dwingen. Sinds de uitspraak ‘Linderveld’ is enige relativering van dit uitgangspunt op zijn plaats. Met een voorwaardelijke bepaling in de planregels bestaat de mogelijkheid om de buffer min of meer ‘af te dwingen’. Voor meer details en een praktijkvoorbeeld verwijs ik naar de uitspraak van ABRS 29 december 2010, LJN: BO9160, r.o. 2.7.1.

omgevingsjurist

Geluidwerende maatregelen planregels bestemmingsplan

Geluidwerende maatregelen opnemen in planregels bestemmingsplangeluidwerende maatregelen

Casus Het bestemmingsplan dat aan de orde komt in uitspraak ABRS 15 februari 2012, 201102396/1/T1/R3 maakt een uitbreiding van een betoncentrale mogelijk. Appellanten vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van geluidoverlast. Ze hebben daarbij gewezen op de overlast die ontstaat door verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten van de betoncentrale en de verwijdering van een geluidsscherm. Ze voeren tevens aan dat het bestemmingsplan niet garandeert dat de geluidwerende maatregelen die in het akoestische onderzoek staan beschreven, ook daadwerkelijk worden getroffen.

De raad stelt dat uit het akoestische onderzoek juist blijkt dat de beoogde uitbreiding geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat voor omwonenden met zich brengt. De uitbreiding van het bedrijfsperceel en de herinrichting daarvan zorgen er juist voor dat de woonomgeving minder wordt belast dan in de huidige situatie. Volgens het akoestische onderzoek zijn om relevante toename van de geluidbelasting tegen te gaan, aanvullende geluidbeperkende maatregelen nodig zoals het gedeeltelijk overkappen van de zand- en grindopslag en het afschermen van de laadplaats van de betonmixers om te kunnen voldoen aan geluidsvoorschriften die in overeenstemming zijn met de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

De Afdeling constateert dat het bestemmingsplan de aanbevolen geluidwerende maatregelen niet mogelijk maakt, omdat er slechts een bouwhoogte van maximaal 3 m geldt. Het enkele ter zitting ingenomen standpunt van de raad dat de geluidsituatie ter plaatse kan worden verbeterd zonder dat daarvoor het plan behoeft te worden aangepast, is niet nader onderbouwd. (..)

Praktijktip – De gemeente had in dit geval het voorbereidende werk goed uitgevoerd. Jammer dat de uitvoering in het bestemmingsplan niet was opgenomen. De aanbevelingen uit het akoestische onderzoek kunnen in de planregels worden opgenomen, als voorwaardelijke bepalingen, zoals ‘mits de opslag wordt voorzien van een overkapping met een minimale hoogte van … m en een maximale hoogte van …m.” 

omgevingsjurist

detailhandel bestemmingsplan try en buy

Detailhandel bestemmingsplan try en buy en oppervlaktedetailhandel bestemmingsplan

Appellant betoogt dat de voor try en buy bedoelde oppervlakte ten onrechte niet is meegerekend als detailhandel bij de berekening van de maximaal toegestane oppervlakte aan detailhandel in het plangebied.

De Afdeling overweegt in een uitspraak van 16 november 2011, 201101435/1/R2:

“dat eventuele try en buy volgens de plantoelichting in de winkelruimte kan worden gecreëerd om bepaalde artikelen te testen. Gelet op de definitiebepaling in het bestemingsplan is try en buy verbonden aan detailhandel. De oppervlakte voor try en buy maakt deel uit van het gedeelte van de winkelruimte dat bedoeld is voor het winkelend publiek. Niet valt in te zien dat er een ruimtelijk relevant verschil bestaat tussen de oppervlakte voor try en buy en de oppervlakte voor detailhandel.” 

Gepubliceerd op 18 november 2011

duurzame ontwrichting detailhandel bestemmingsplan

Duurzame ontwrichting detailhandel voorkomen via planregel bestemmingsplanduurzame ontwrichting detailhandel

Standaardoverweging Afdeling duurzame ontwrichting detailhandel: Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr.200808122/1/R3 en van 2 december 2009 in zaak nr. 200901438/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse boodschappen en hun geregelde inkopen kunnen doen.

Planregel: Het onderhavige bestemmingsplan maakt een leisurecenter mogelijk met onder voorwaarden detailhandel. De plantoelichting geeft de volgende voorwaarden aan:

  • de invulling van de detailhandel heeft een directe relatie met het concept van de dagattractie;
  • de invulling van de detailhandel is voor het belangrijkste deel complementair met het detailhandelsaanbod in de bestaande winkelcentra, en mag geen ontwrichting toebrengen aan de structuur van het bestaande detailhandelsaanbod in de kern.In het bestemmingsplan is dit als volgt vertaald in de planregels:
  • voor detailhandel:
    • deze staat in direct verband met één van de toegestane daadwerkelijk gerealiseerde functies zoals genoemd in lid 3.1 onder a en b en is complementair aan, dan wel mag geen ontwrichtende gevolgen hebben voor het aanwezige detailhandelsaanbod in de kern.

Overweging Afdeling: De Afdeling redeneert in een uitspraak van 16 november 2011 (no. 201101435/1/R2) als volgt:”Met deze planregel wordt het realiseren van detailhandel evenwel afhankelijk gesteld van het voldoen aan een voorwaarde waarvan ten tijde van de vaststelling van het plan niet zeker is of en wanneer daaraan zal worden voldaan. Er zal immers eerst onderzoek verricht moeten worden naar het aanwezige detailhandelsaanbod en de gevolgen daarvoor indien uit het onderzoek naar voren komt dat de leisuregerelateerde detailhandel niet complementair is aan het aanwezige detailhandelsaanbod. Op grond van voornoemde planregel is dan ook onzeker of het gebruik van het leisurecenter voor leisuregerelateerde detailhandel mogelijk is. Dit verdraagt zich niet met de rechtszekerheid.”

jaar publicatie: 2011

Aanduiding evenemententerrein in bestemmingsplan en planregels

Aanduiding evenemententerrein in bestemmingsplan en planregelsaanduiding evenemententerrein

In het bestemmingsplan had de raad een parkeerterrein bestemd als ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ en tevens de aanduiding ‘evenemententerrein’ opgenomen. Volgens de plantoelichting mag het terrein in voorkomende gevallen ook gebruikt worden voor evenementen. Evenementen vinden volgens de raad een beperkt aantal keren per jaar plaats.

Volgens de Afdeling stelt het plan geen beperkingen aan het aantal, de duur of het soort evenementen die kunnen worden gehouden op het terrein. Gezien de dicht bij het terrein liggende woningen, waaronder de woning van appellant, en de planologische relevantie aan de aspecten inzake het aantal, de duur en het soort evenementen, niet kan worden ontzegd, heeft de raad hier niet mee kunnen volstaan.

Praktijktip: indien het de bedoeling is dat een parkeerterrein een aantal keren per jaar mag worden gebruikt ten behoeve van bijv. buurtfeesten, dan is het belangrijk om in de planregels beperkingen met betrekking tot de duur van het evenement, het aantal, maar ook het soort evenement dat is toegestaan, op te nemen. Dergelijke aspecten zijn volgens de Afdeling planologisch relevant. Een aanduiding zegt in juridisch opzicht niets. Dit heeft slechts een signaalfunctie.

Meer hierover in een uitspraak van de Afdeling van 14 september 2011, 201102603/1/R2, r.o. 2.5.2.

Bestemmingsplan en planregels – eis van bedrijfsmatige exploitatie van recreatieterrein is ruimtelijk relevant

De permanente bewoning op recreatieterreinen is een bekende problematiek. In onderhavig bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming ‘Recreatie – 2’ bestemd voor verblijfsrecreatie en recreatieverblijven en de daarbij behorende bijgebouwen en overkappingen. Om het gebruik van permanente bewoning te verbieden had de raad in de planregels opgenomen dat tot strijdig gebruik met de bestemming in ieder geval het gebruik van recreatieverblijven voor permanente bewoning en het niet-bedrijfsmatig exploiteren van het recreatieterrein wordt gerekend. Appellant voert aan dat nu het plan permanente bewoning van recreatieverblijven verbiedt, de uit dit verbod voortvloeiende bedrijfsmatige exploitatie ruimtelijk niet langer relevant is.

De Afdeling is het hier niet mee eens en overweegt in een uitspraak van 31 augustus 2011 (nr. 201001276/1/R2) dat de raad een verbod op niet-bedrijfsmatige exploitatie, waarmee beoogd wordt zeker te stellen  dat een recreatiepark bedrijfsmatig wordt beheerd, op zichzelf een ruimtelijk relevante beperking van het toegestane gebruik heeft kunnen achten. De omstandigheid dat tevens een verbod op permanente bewoning geldt, doet hier niet aan af.

 

Landschappelijke inpassing en bestemmingsplan

Landschappelijke inpassing en bestemmingsplan landschappelijke inpassing

Deze casus betreft het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels van een bestemmingsplan. In de wijzigingsregels van het bestemmingsplan was onder meer opgenomen dat er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. In de toelichting van het bestemmingsplan is verwoord hoe een en ander landschappelijk moet worden ingepast en wordt expliciet verwezen naar het betreffende beplantingsplan. Het voorgaande is tevens verwoord in het wijzigingsbesluit.

De Afdeling geeft in de uitspraak van 1 juni 2011, nr. 201008528/1/R2 echter aan dat de noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing echter onvoldoende in het wijzigingsplan is gewaarborgd. De aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing dienen volgens de Afdeling te worden opgenomen in de planregels van het wijzigingsplan. De Afdeling oordeelt dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1 juncto artikel 3.6 van de Wro.

Publicatie: 2011

kamerverhuur bestemmingsplan en planregels

Kamerverhuur bestemmingsplan – maximeren aantal bewoners is ruimtelijk relevant

De raad had in onderhavig bestemmingsplan onder meer de volgende planregel opgenomen:

Het totale aantal bewoners mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal bewoners’ is aangegeven.”

De Afdeling acht deze beperking ruimtelijk relevant in een uitspraak van 16 maart 2011 (no. 201006022/1/R1). Zij neemt daarbij in aanmerking dat het aantal bewoners van een pand dat voor kamerverhuur is bestemd van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving.

Bij deze beperking was een koppeling gelegd tussen de toegekende bestemming en de daaruit mogelijkerwijs voortvloeiende parkeerhinder en (geluids)overlast. Deze aspecten zijn ruimtelijk relevant. [kamerverhuur bestemmingsplan]

Leeftijdonderscheid woningen is ruimtelijk niet relevant

Leeftijdonderscheid woningen is ruimtelijk niet relevant

Met het vastgestelde bestemmingsplan wordt beoogd levensloopbestendige woningen te realiseren die voldoen aan de wensen van senioren. Appellant stelt dat er in het bestemmingsplan een verbod op het gebruik van de woningen door personen buiten de doelgroep van senioren, moest worden opgenomen. De Afdeling geeft aan dat die niet mogelijk is, nu dit zou leiden tot een niet ruimtelijk relevant onderscheid naar leeftijd.leeftijdonderscheid woningen

Zie verder r.o. 2.3.4 van de uitspraak van 24 augustus 2011.

aanduiding bestemmingsplan en juridische betekenis

Aanduiding bestemmingsplan heeft alleen juridische betekenis indien deze in de planregels verklaard worden

In een bestemmingsplan worden tal van aanduidingen gebruikt, zoals gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen of bouwaanduidingen. Dat een aanduiding alleen op de verbeelding geen betekenis heeft, wordt duidelijk in de volgende uitspraak.

De Afdeling overweegt in een uitspraak van 10 augustus 2011 (nr. 200905661/5/R1) dat de juridische betekenis van de functieaanduiding en de verklaring op de verbeelding afhankelijk is van hetgeen over die functieaanduiding en verklaring in de planregels is bepaald. Om daaraan juridische betekenis te geven, moeten deze in de planregels worden verklaard. In de planvoorschriften wordt de aanduiding ‘specifieke vorm aanduiding bestemmingsplanvan verkeer – ontsluitingsverkeer indicatief’ niet verklaard. Aan de aanduiding komt voor de bestemde gronden derhalve geen betekenis toe.

omgevingsjurist