gewijzigde vaststelling bestemmingsplan en procedure

Gewijzigde vaststelling bestemmingsplan en procedure opnieuw doorlopen?gewijzigde vaststelling bestemmingsplan

Appellant betoogt dat ten onrechte een nieuwe bepaling in de planregel is toegevoegd. De raad heeft deze wijziging volgens appellant niet in de ‘Nota ambthalve aanpassingen’ of in het besluit zelf opgenomen. Appellant betoogt dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door hier niet op te wijzen.

De Afdeling overweegt in een uitspraak van 7 december 2011, 200909881/1R1 als volgt: “De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vast staat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Dit betreft een beperkt aantal en met name redactionele wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.” 

verbreding weg en akoestisch onderzoek

Verbreding weg en akoestisch onderzoekverbreding weg

In het oude bestemmingsplan was een bestaande weg bestemd als ‘Weg’ en waren zowel de middenberm als de zijbermen bestemd als ‘Openbaar groen, plantsoen en berm’. Een aanleg van een weg was op grond van laatstgenoemde bestemming niet toegestaan.

In het geactualiseerde bestemmingsplan is de bestaande weg bestemd als ‘Verkeer’, maar is ook aan de midden- en zijbermen de bestemming ‘Verkeer’ toegekend. Hierdoor is het planologisch mogelijk om de weg te verbreden, en dus feitelijk midden- en zijbermen te vervangen door asfalt ten behoeve van een wegverbreding. De Afdeling overweegt in een uitspraak van 23 november 2011 (no. 201002568/1/R1) dat ter zitting namens de raad is meegedeeld dat in het plan is beoogd om de bestaande situatie als zodanig te bestemmen en dat het niet de bedoeling is om in het plan reeds te anticiperen op een eventuele toekomstige verbreding van de weg. “Gelet op het voorgaande is sprake van een planologische wijziging, aangezien immers door de toegekende bestemming aan de bestaande midden- en zijbermen de verbreding naar 2×2 rijstroken van de weg niet langer planologisch is uitgesloten. Hierbij is van belang dat blijkens de plankaart de breedte van het plandeel dat ziet op de weg (…) varieert van ongeveer 30 tot 40 m en dat ter zitting vast is komen te staan dat dit plandeel hiermee voldoende ruimte biedt om de weg van 2×1 rijstrook naar 2×2 rijstrook te kunnen verbreden. 

Uitgaan van maximale planologische mogelijkheden van plan Bij de beoordeling van de ruimtelijke effecten dient te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt. Nu het voorliggende plan de mogelijkheid biedt om de weg te verbreden naar 2×2 rijstroken, had voorafgaand aan de vaststelling van het plan onderzoek moeten worden gedaan naar de gevolgen van de wegverbreding voor onder meer de luchtkwaliteit en mogelijke geluidhinder. Blijkens de stukken is geen enkel onderzoek uitgevoerd naar de ruimtelijke gevolgen van een eventuele verbreding, zodat het college zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt stelt dat in het plan slechts de bestaande situatie is vastgelegd en dat geluidhinder en luchtkwaliteit pas in het kader van een eventuele reconstructieprocedure op grond van de Wet geluidhinder behoeven te worden onderzocht. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.”

Bestemmingsplan en spuitzones vanwege gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Spuitzones bestemmingsplan en locatiespecifiek onderzoekspuitzones bestemmingsplan

Vanwege het ontbreken van wetgeving bestaat er een vuistregel dat er een afstand van 50 m moet worden aangehouden tussen een gevoelige bestemming en een agrarisch perceel met open teelten waarop chemische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Deze afstand – die door de Afdeling niet onredelijk wordt gevonden – is m.i. echter ‘natte vingerwerk’. De aan te houden afstand hangt namelijk met name af van de toxiciteit van het gebruikte gewasbeschermingsmiddel en de intensiteit van de bespuitingen. Met name in de fruitteelt is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen het meest intensief.

In de praktijk wordt dikwijls van voornoemde afstand afgeweken zonder onderzoek. In de casus die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2011, no. 201004293/1/R4 hanteerde de gemeente een afstand van respectievelijk 10 m en 32 m tussen de fruitboomgaarden en de voorziene woningen. De gemeente gaf aan dat deze afstanden voldoende waren om het risico van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen tot een aanvaardbaar niveau te beperken, op voorwaarde dat de fruitboomgaarden worden afgeschermd door een (winter)groene windhaag. De Afdeling gaat hier niet in mee en vernietigt het besluit vanwege strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het onderzoek dat de gemeente had uitgevoerd was niet toereikend.

Praktijktip: De afscherming van een groene haag kan in bepaalde gevallen de drift van gewasbeschermingsmiddelen beperken. Dit dient echter wel onderzocht te worden door middel van locatiespecifiek onderzoek. M.a.w. welke middelen worden gebruikt in de boomgaard? Wat is de toxiciteit van de gewasbeschermingsmiddelen, etc.

Voor meer informatie over spuitzones en bestemmingsplan, lees verder

detailhandel bestemmingsplan try en buy

Detailhandel bestemmingsplan try en buy en oppervlaktedetailhandel bestemmingsplan

Appellant betoogt dat de voor try en buy bedoelde oppervlakte ten onrechte niet is meegerekend als detailhandel bij de berekening van de maximaal toegestane oppervlakte aan detailhandel in het plangebied.

De Afdeling overweegt in een uitspraak van 16 november 2011, 201101435/1/R2:

“dat eventuele try en buy volgens de plantoelichting in de winkelruimte kan worden gecreëerd om bepaalde artikelen te testen. Gelet op de definitiebepaling in het bestemingsplan is try en buy verbonden aan detailhandel. De oppervlakte voor try en buy maakt deel uit van het gedeelte van de winkelruimte dat bedoeld is voor het winkelend publiek. Niet valt in te zien dat er een ruimtelijk relevant verschil bestaat tussen de oppervlakte voor try en buy en de oppervlakte voor detailhandel.” 

Gepubliceerd op 18 november 2011

duurzame ontwrichting detailhandel bestemmingsplan

Duurzame ontwrichting detailhandel voorkomen via planregel bestemmingsplanduurzame ontwrichting detailhandel

Standaardoverweging Afdeling duurzame ontwrichting detailhandel: Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr.200808122/1/R3 en van 2 december 2009 in zaak nr. 200901438/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse boodschappen en hun geregelde inkopen kunnen doen.

Planregel: Het onderhavige bestemmingsplan maakt een leisurecenter mogelijk met onder voorwaarden detailhandel. De plantoelichting geeft de volgende voorwaarden aan:

  • de invulling van de detailhandel heeft een directe relatie met het concept van de dagattractie;
  • de invulling van de detailhandel is voor het belangrijkste deel complementair met het detailhandelsaanbod in de bestaande winkelcentra, en mag geen ontwrichting toebrengen aan de structuur van het bestaande detailhandelsaanbod in de kern.In het bestemmingsplan is dit als volgt vertaald in de planregels:
  • voor detailhandel:
    • deze staat in direct verband met één van de toegestane daadwerkelijk gerealiseerde functies zoals genoemd in lid 3.1 onder a en b en is complementair aan, dan wel mag geen ontwrichtende gevolgen hebben voor het aanwezige detailhandelsaanbod in de kern.

Overweging Afdeling: De Afdeling redeneert in een uitspraak van 16 november 2011 (no. 201101435/1/R2) als volgt:”Met deze planregel wordt het realiseren van detailhandel evenwel afhankelijk gesteld van het voldoen aan een voorwaarde waarvan ten tijde van de vaststelling van het plan niet zeker is of en wanneer daaraan zal worden voldaan. Er zal immers eerst onderzoek verricht moeten worden naar het aanwezige detailhandelsaanbod en de gevolgen daarvoor indien uit het onderzoek naar voren komt dat de leisuregerelateerde detailhandel niet complementair is aan het aanwezige detailhandelsaanbod. Op grond van voornoemde planregel is dan ook onzeker of het gebruik van het leisurecenter voor leisuregerelateerde detailhandel mogelijk is. Dit verdraagt zich niet met de rechtszekerheid.”

jaar publicatie: 2011

Samengevatte zienswijzen bestemmingsplan toegestaan

Samengevatte zienswijzen toegestaan, maar let op!samengevatte zienswijzen

Meer aandacht aan beantwoording van zienswijzen, niet alleen juridisch: Het is erg praktisch en vrijwel onontkoombaar bij grote bestemmingsplannen om zienswijzen van reclamanten samengevat weer te geven. Toch blijft het een kwestie van interpretatie: bedoelt de indiener van de zienswijze wel hetgeen met de samengevatte zienswijze is verwoord? Ook bestaat het gevaar om bepaalde bezwaren zoals geuit in de zienswijze, te vergeten of anders uit te leggen. Verder speelt naar mijn mening nog een aspect een belangrijke rol dat in de praktijk onderbelicht blijft: de burger/ondernemer vraagt aandacht voor zijn of haar probleem en wil geen standaardreactie of verwijzing naar een eerdere beantwoording in de Nota van Zienswijzen. Een dergelijke beantwoording kan erg veel irritatie veroorzaken. Probeer een zienswijze niet alleen juridisch te beantwoorden. Mede om onnodig beroep bij de Afdeling te voorkomen, adviseer ik om die reden om de zienswijze zoveel mogelijk letterlijk weer te geven en meer aandacht te besteden aan een op maat gemaakte beantwoording.

De standaardoverweging van de Afdeling over het samenvatten van zienswijzen door de raad luidt: “Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd.”

In een uitspraak van 16 november 2011, no. 200907998/1/R1 werd het vaststellingsbesluit van de raad betreffende een bestemmingsplan vernietigd vanwege het niet ingaan op het verzoek van appellant zoals geuit in de zienswijze.

 

bereikbaarheid hulpdiensten en bestemmingsplan

Bereikbaarheid hulpdiensten en bestemmingsplanbereikbaarheid hulpdiensten

Wettelijk kader: Artikel 9, tweede lid van de Woningwet geeft aan dat de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening van toepassing blijven indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.

In de gemeentelijke bouwverordening zijn artikelen gewijd over de bereikbaarheid van gebouwen. Op de website van de VNG is te lezen dat de artikelen over de bereikbaarheid van gebouwen worden overgeheveld naar het Bouwbesluit in 2012.

Casus: In de casus van uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011 (no. 201011588/1/T1/R2) is de bereikbaarheid van hulpdiensten aan de orde. Appellant betoogt dat de kantoorvilla’s die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, aan twee zijden bereikbaar zouden moeten zijn voor hulpdiensten. De raad stelde dat er geen wettelijke verplichting tot de aanleg van de ontsluitingen is. De Afdeling tikt de gemeente op de vingers en geeft het volgende aan: “gezien de onduidelijkheid op dit punt en het belang van een goede bereikbaarheid voor hulpdiensten had het op de weg van het college gelegen hiernaar onderzoek te doen en te motiveren waarom in dit geval een goede bereikbaarheid is verzekerd. Nu dit niet is gebeurd, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.”

Praktijktip: onderzoek ik het kader van een goede ruimtelijke ordening – de bereikbaarheid van hulpdiensten lijkt me ruimtelijk relevant – ook de bereikbaarheid van gebouwen (die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt) voor hulpdiensten, etc. Het lijkt een aspect wat pas ‘later’ aan de orde komt bij het vergunningentraject, maar uit deze uitspraak blijkt dat dit niet (altijd) het geval is. 

gepubliceerd op 10-11-2011

huisvesting seizoensarbeiders en bestemmingsplan

Huisvesting seizoensarbeiders en bestemmingsplanhuisvesting seizoensarbeiders

Praktijkprobleem In de praktijk ondervinden veel gemeenten problemen met het huisvesten van tijdelijke – veelal buitenlandse – seizoensarbeiders. Meestal is er wel de wil om een oplossing te zoeken, maar ontbreken de juridische mogelijkheden. Onderhavige gemeente had in 2007 een beleidsnotitie vastgesteld waarin was bepaald dat tijdelijke woonunits en stacaravans voor de huisvesting van seizoensarbeiders na 6 maanden verwijderd dienden te worden. Voortschrijdend inzicht had geleid tot een gewijzigde bepaling in een nieuw bestemmingsplan.

Afwijkingsbepaling in bestemmingsplan (voor huisvesting seizoensarbeiders): De gemeente had de volgende afwijkingsbepaling opgenomen in het bestemmingsplan:

“Het college is bevoegd een omgevingsvergunning voor afwijking te verlenen van het bepaalde in lid … voor het plaatsen van stacaravans en/of woonunits of de verbouwing van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:

  1. het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar;
  2. deze dienen te worden geplaatst binnen het bouwvlak van het betreffende bedrijf;
  3. per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;
  4. de noodzaak tot het hebben en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen vereist is;
  5. een goede landschappelijke inpassing, op basis van een uitvoerbaar erfinrichtingsplan, verzekerd is;
  6. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven.
De afwijkingsmogelijkheid is beperkt tot de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden’. Verder is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de bepaling in de beleidsnota dat stacaravans en woonunits voor tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders na een half jaar verwijderd dienen te worden. 
Gepubliceerd op 3 november 2011

Bestemmingsplan Q-koorts intensieve veehouderij

Bestemmingsplan Q-koorts van intensieve veehouderij

Een bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een intensieve veehouderij. Bij de voorbereiding ervan was tevens een MER opgesteld waarin ook het aspect gezondheid was onderzocht.

Een vereniging voert in beroep bij de Afdeling aan dat de raad de risico’s voor de volksgezondheid die het plan meebrengt onvoldoende heeft onderkend. Met name het gevaar van besmettelijke ziekten als de Q-koorts en de vogelgriep zijn volgens de vereniging onvoldoende onderzocht en meegewogen.

De Afdeling erkent wel dat het aspect volksgezondheid mee moet worden genomen bij de afweging of er sprake is van ‘een goede ruimtelijke ordening’, maar wuift voor het overige de bezwaren met betrekking tot de volksgezondheid erg gemakkelijk weg. De Afdeling overweegt: “Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in de uitbreiding van (intensieve) veehouderij is de mogelijke besmetting van dierziekten zoals Q-koorts en vogelgriep vanwege nabij gelegen woningen een mee te wegen belang. De bestrijding van besmettelijke dierziekten vindt echter zijn regeling primair in andere regelgeving. Voorts kunnen aan te verlenen omgevingsvergunningen voorschriften worden verbonden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken.”

In het MER wordt onder meer geconcludeerd dat het wenselijk is dat er meer landelijk onderzoek moet worden verricht naar MSRA, gericht op de (intensieve) veehouderij als geheel. Omdat resultaten van dat onderzoek niet op korte termijn te verwachten zijn, wordt hierover ten behoeve van het plan nog advies uitgebracht door de GGD. Voor wat betreft fijn stof is de conclusie van het MER dat pluimveebedrijven afhankelijk van de omvang maatregelen dienen toe te passen om aan de grenswaarden te kunnen voldoen, hetgeen bij de verlening van de omgevingsvergunningen onder ogen dient te worden gezien. Meer hierover in r.o. 2.10.2 e.v. van de uitspraak van 5 oktober 2011, (no. 201003856/1/R3).  

MH: Er dient veel meer onderzoek te worden uitgevoerd naar gezondheid in de voorfase van een bestemmingsplan. Het ‘doorschuiven’ richting omgevingsvergunning is te gemakkelijk. Met het bestemmingsplan wordt immers een bepaalde ontwikkeling, zoals een uitbreiding van een bedrijf, mogelijk gemaakt.

Landschappelijke inpassing en bestemmingsplan

Landschappelijke inpassing en bestemmingsplan landschappelijke inpassing

Deze casus betreft het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels van een bestemmingsplan. In de wijzigingsregels van het bestemmingsplan was onder meer opgenomen dat er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. In de toelichting van het bestemmingsplan is verwoord hoe een en ander landschappelijk moet worden ingepast en wordt expliciet verwezen naar het betreffende beplantingsplan. Het voorgaande is tevens verwoord in het wijzigingsbesluit.

De Afdeling geeft in de uitspraak van 1 juni 2011, nr. 201008528/1/R2 echter aan dat de noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing echter onvoldoende in het wijzigingsplan is gewaarborgd. De aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing dienen volgens de Afdeling te worden opgenomen in de planregels van het wijzigingsplan. De Afdeling oordeelt dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1 juncto artikel 3.6 van de Wro.

Publicatie: 2011