bedrijfswoningen op bedrijventerrein en goede ruimtelijke ordening

Bedrijfswoningen op bedrijventerrein en goede ruimtelijke ordeningbedrijfswoningen

Deze uitspraak van 28 maart 2012 laat weer eens zien dat bij de vaststelling van ruimtelijke besluiten het afwegingskader – en vangnet –  ‘een goede ruimtelijke ordening’ vrijwel altijd geldt. Het onderhavige projectbesluit maakt de opslag van autowrakken mogelijk op een bedrijventerrein. Met het projectbesluit wordt een illegale situatie gelegaliseerd. Op een afstand van 90 m staan op het bedrijventerrein twee woningen gesitueerd. Deze woningen kunnen als bedrijfswoningen worden aangemerkt (met de bestemming ‘Industriële doeleinden’). De aanbevolen afstanden uit de VNG-brochure zijn hier niet van toepassing, nu de beide bedrijfswoningen op een bedrijventerrein zijn gesitueerd en de afstanden uit de VNG-brochure betrekking hebben op burgerwoningen, scholen, ziekenhuizen en andere gevoelige bestemmingen. Toch – zo overweegt de Afdeling – diende het college ‘uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te beoordelen of het project geen onevenredige geluidhinder meebrengt. (..) De gevolgen van het gebruik van de wrakkenopslag diende in de belangenafweging te worden betrokken.” Zie ABRS 28 maart 2012, no. 201101705/1/A1.

Praktijktip: Besteed altijd aandacht in de toelichting van een ruimtelijke besluit aan het aspect ‘een goede ruimtelijke ordening’, ook al laat bijv. het uitgevoerde (technische) akoestische onderzoek zien dat de grenswaarden niet worden overschreden. Zonder ‘juridische vertaling’ van het technische milieuonderzoek naar een goede ruimtelijke ordening, loopt de gemeente het risico dat een besluit alsnog ‘onderuit gaat’ bij de rechter vanwege een motiveringsgebrek.

Vragen of een onderbouwing nodig?

omgevingsjurist

elektromagnetische straling en afstand tot woning

Elektromagnetische straling tractieonderstation en afstand tot woningelektromagnetische straling

In een uitspraak van 21 maart 2012, no. 201104688/1/A1 komt een bestemmingsplan aan de orde dat een tractieonderstation mogelijk maakt ten behoeve van het openbaar vervoer (tramlijnen). Volgens Wikipedia is een onderstation een elektrische installatie in het hoogspanningsnet. Een tractieonderstation voedt de bovenleidingen van de railinfrastructuur. Het bouwplan voorziet in de realisering van een tractieonderstation ten behoeve van het openbaar vervoer, bestaande uit twee containers met daaromheen een muur.

Volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ wordt in verband met het aspect gevaar een afstand aanbevolen van tenminste 10 m tussen een woning en een onderstation. Het onderstation is voorzien op minder dan 10 m van een woning zonder nadere motivering. De gemeente heeft erkend middels een onderzoek dat een tractieonderstation elektromagnetische storing kan veroorzaken in woningen dan wel aan de apparatuur van omwonenden. De Afdeling oordeelt dat om die reden nader onderzoek nodig was naar de gevolgen van de realisering van het tractieonderstation op de locatie in kwestie.

omgevingsjurist

geurhinder hout en VNG brochure

Geurhinder hout en VNG-brochuregeurhinder hout

Deze uitspraak is belangrijk omdat hierin wordt weergegeven dat de vergaarbak van ‘een goede ruimtelijke ordening’ altijd een rol speelt bij ruimtelijke besluiten en door gemeenten nog steeds wordt onderschat. Men houdt vaak vast aan beleid, wetgeving of VNG-brochure. Dit ligt ook voor de hand. Toch zijn er aspecten, zoals geur of geluid die niet door wetgeving of beleid worden ondervangen. Dan blijft de vraag over of het project al dan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het bestemmingsplan dat aan de orde komt in een uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, 201102748/1/R4, maakt met de bestemming ‘Agrarisch-Sierteelt’ een hoveniersbedrijf en sierteelt mogelijk. Bij deze functies is mede opslag toegestaan. Appellant betoogt geurhinder te vinden van de opslag van Bankirai hout. Hij vreest voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege geurhinder hout.

De raad stelt zich op het standpunt dat de opslag van materialen een lichte milieubelastende activiteit is, waarvoor volgens de VNG-brochure geen afstand hoeft te worden aangehouden. De opslag van materialen, waaronder hout, is toegestaan op vrij korte afstand van de woning van appellant.

De Afdeling redeneert als volgt: Het enkele feit dat de VNG-brochure geen afstand voor geur aanbeveelt voor een groothandel in hout, (..), betekent niet dat de raad kon afzien van het doen van onderzoek naar geurhinder om te beoordelen of of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van appellant kan worden gewaarborgd”.

Zie uitspraak ABRS 29 februari 2012, no. 201102748/1/R4

omgevingsjurist

gezondheidsrisico hoogspanningsleidingen onvoldoende onderzocht

Gezondheidsrisico hoogspanningsleidingen onvoldoende onderzochtgezondheidsrisico hoogspanningsleidingen

Een geslaag beroep op gezondheidsrisico hoogspanningsleidingen  Het bestemmingsplan in kwestie maakt het mogelijk om twee bestaande hoogspanningsleidingen behalve op de grond ook ondergronds aan te leggen. Appellant vreest voor de gezondheid van zijn kinderen vanwege de bundeling van de 150 Kv hoogspanningsleiding met de 380 Kv hoogspanningsleiding die op 20 m afstand van zijn huis ligt. Vanwege de aanleg zijn er op verschillende plaatsen opstijgpunten noodzakelijk. Het punt waarop de kabel bovengronds komt, heet een opstijgpunt.  De raad heeft volgens de Afdeling niet onderzocht op welke locaties opstijgpunten mogelijk moeten worden gemaakt en welke gevolgen deze voorzieningen kunnen hebben op de omvang van de magneetveldzone en op de mogelijke gezondheidsrisico’s ter plaatse. 

Zie verder uitspraak ABRS 29 februari 2012, no. 201103503/1/R3.

omgevingsjurist

Geluid goede ruimtelijke ordening is meer dan Wet geluidhinder

Geluid goede ruimtelijke ordening is meer dan Wet geluidhindergeluid goede ruimtelijke ordening

Wat is een goede ruimtelijke ordening? Volgens standaardjurisprudentie wordt ‘een goede ruimtelijke ordening verkregen door het coördineren en afwegen van de verschillende belangen die bij het gebruik van de in het plan begrepen grond en opstallen zijn betrokken’. Vertaald naar de praktijk betekent dit dat de gemeente alle belangen moet meewegen die een rol kunnen spelen bij het kiezen van een bestemming. Dit is niet gemakkelijk. Bepaalde aspecten worden ondervangen door wetgeving, andere deelaspecten vallen onder het ruime begrip ‘een goede ruimtelijke ordening’.

Uit een uitspraak van 22 februari (no. 201012762/1/T1/R1) komt het deelaspect geluid aan de orde. Het bestemmingsplan in kwestie maakt een uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk. De woning van appellant is op een afstand van 180 m gelegen van het bedrijventerrein. De gemeente heeft akoestisch onderzoek uit laten voeren naar de geluidsbelasting van onder meer de woning van appellant ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijventerrein. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op deze woning binnen de vastgestelde hogere geluidsgrenswaarde blijft.

Appellant betoogt dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met het extra vrachtverkeer op de nabijgelegen weg.

De Afdeling overweegt: “Gelet op de definitiebepaling van een industrieterrein in artikel 1 van de Wet geluidhinder gaat het bij het bepalen van de geluidszone als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder om de geluidsbelasting vanwege het terrein. Geluidsbelasting veroorzaakt door motorvoertuigen op de openbare weg of buiten het terrein maakt geen deel uit van de geluidsbelasting vanwege het terrein. Gelet hierop is in het akoestisch rapport terecht geen rekening gehouden met de verkeersbewegingen van vrachtverkeer op de weg en heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het akoestisch rapport volgt dat aan de geluidsgrenswaarden van de Wet geluidhinder wat betreft de uitbreiding van het bedrijventerrein kan worden voldaan. Een goede ruimtelijke ordening wordt voor het aspect geluid echter slechts gedeeltelijk ingevuld door de Wet geluidhinder en heeft daarbuiten een zelfstandige betekenis. Bij de belangenafweging dient de geluidsbelasting voor de woning van appellant als gevolg van de in het plan voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein en de toename van het vrachtverkeer voor hun woning derhalve uitdrukkelijk te worden betrokken. In dit verband acht de Afdeling van vrachtverkeer voor de woning van appellant zal toenemen en welke gevolgen dit kan hebben voor de geluidsbelasting op die woning. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.” (geluid goede ruimtelijke ordening)

Meer weten over geluid en een goede ruimtelijke ordening?

omgevingsjurist

verouderd MER en een goede ruimtelijke ordening

Verouderd MER en een goede ruimtelijke ordeningverouderd MER

Een milieueffectrapport (MER) wordt opgesteld om inzicht te verkrijgen in de milieueffecten van een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Zowel een MER als een aanvulling daarop moeten in de motivering van het m.e.r.-plichtige besluit worden betrokken. Dit m.e.r.-plichtige besluit kan de vaststelling van een bestemmingsplan betreffen die de activiteit – zoals een groot woningbouwproject – mogelijk maakt. Als er voor gekozen wordt om een groot woningbouwproject gefaseerd te ontwikkelen, dan zal de milieueffectrapportage voor de gehele activiteit moeten worden verricht in het kader van het eerste ruimtelijke plan dat die activiteit mogelijk maakt. Speelt het opgestelde MER dat is ‘verwerkt’  dan nog een rol bij latere besluitvorming aangaande het woningbouwproject?

Speelt verouderd MER rol van betekenis? Het bestemmingsplan dat aan de orde komt in deze uitspraak was niet het eerste bestemmingsplan dat de bouw van in totaal 6500 woningen mogelijk maakt. De Afdeling geeft dan ook aan “dat het MER als zodanig en hetgeen hieromtrent in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is bepaald, niet aan de orde kunnen komen in de onderhavige procedure. Het voorgaande houdt evenwel niet in dat de inhoud van het MER bij de besluitvorming ten behoeve van het project, zoals dit bestemmingsplan, geen enkele rol meer kan spelen, aangezien het MER mede bepalend is geweest voor de keuzes die de raad in het kader van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening heeft gemaakt. Het voorgaande betekent dat in de onderhavige procedure hetgeen is aangevoerd met betrekking tot het in het MER opgenomen MMA (Meest Milieuvriendelijke Alternatief) niet aan de orde kan komen. Hetgeen is aangevoerd betreffende de in het MER opgenomen gegevens aangaande de woningbehoefte kan echter wel in deze procedure worden betrokken. 

Zie uitspraak ABRS 15 februari 2012, no. 201102546/1/T1/R4

Geluidwerende maatregelen planregels bestemmingsplan

Geluidwerende maatregelen opnemen in planregels bestemmingsplangeluidwerende maatregelen

Casus Het bestemmingsplan dat aan de orde komt in uitspraak ABRS 15 februari 2012, 201102396/1/T1/R3 maakt een uitbreiding van een betoncentrale mogelijk. Appellanten vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van geluidoverlast. Ze hebben daarbij gewezen op de overlast die ontstaat door verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten van de betoncentrale en de verwijdering van een geluidsscherm. Ze voeren tevens aan dat het bestemmingsplan niet garandeert dat de geluidwerende maatregelen die in het akoestische onderzoek staan beschreven, ook daadwerkelijk worden getroffen.

De raad stelt dat uit het akoestische onderzoek juist blijkt dat de beoogde uitbreiding geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat voor omwonenden met zich brengt. De uitbreiding van het bedrijfsperceel en de herinrichting daarvan zorgen er juist voor dat de woonomgeving minder wordt belast dan in de huidige situatie. Volgens het akoestische onderzoek zijn om relevante toename van de geluidbelasting tegen te gaan, aanvullende geluidbeperkende maatregelen nodig zoals het gedeeltelijk overkappen van de zand- en grindopslag en het afschermen van de laadplaats van de betonmixers om te kunnen voldoen aan geluidsvoorschriften die in overeenstemming zijn met de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

De Afdeling constateert dat het bestemmingsplan de aanbevolen geluidwerende maatregelen niet mogelijk maakt, omdat er slechts een bouwhoogte van maximaal 3 m geldt. Het enkele ter zitting ingenomen standpunt van de raad dat de geluidsituatie ter plaatse kan worden verbeterd zonder dat daarvoor het plan behoeft te worden aangepast, is niet nader onderbouwd. (..)

Praktijktip – De gemeente had in dit geval het voorbereidende werk goed uitgevoerd. Jammer dat de uitvoering in het bestemmingsplan niet was opgenomen. De aanbevelingen uit het akoestische onderzoek kunnen in de planregels worden opgenomen, als voorwaardelijke bepalingen, zoals ‘mits de opslag wordt voorzien van een overkapping met een minimale hoogte van … m en een maximale hoogte van …m.” 

omgevingsjurist

hangjongeren in bestemming Groen limiteren

Hangjongeren in bestemming Groen limiterenhangjongeren

Een gemeente had in de bestemming ‘Groen’ van een bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om een jongerenontmoetingsplaats op te richten:

  1. de voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor bijbehorende voorzieningen, zoals jongerenontmoetingsplaatsen;
  2. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming gebouwen en overkappingen ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen worden gebouwd.

Ontmoetingsplaatsen voor jongeren stuiten in de gemeentelijke praktijk vaak op weerstand van de buurtbewoners. Men is in het algemeen bang voor hangjongeren en de overlast die ze kunnen veroorzaken. De raad motiveert de keuze in het bestemmingsplan als volgt: “Omdat het onduidelijk is waar en wanneer er behoefte bestaat aan een dergelijke voorziening, is het onmogelijk op voorhand hiervoor een locatie aan te wijzen. Het oprichten van een jongerenontmoetingsplaats zal in overleg met omwonenden plaatsvinden en tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen ervan kan bezwaar worden ingesteld.”

Oordeel Afdeling

Het oprichten van jongerenontmoetingsplaatsen binnen de bestemming ‘Groen’ acht de Afdeling op zichzelf niet onaanvaardbaar. Vaststaat echter dat het plan geen beperkingen stelt aan het aantal van deze voorzieningen dat kan worden gerealiseerd. Evenmin is in het plan vastgelegd op welke locaties jongerenontmoetingsplaatsen kunnen worden opgericht. Gezien de aard van deze voorzieningen, eventuele gevolgen die het gebruik van gronden als jongerenontmoetingsplaats kan hebben, de geringe afstand van woningen tot gronden waar deze kunnen worden gerealiseerd en de ruimtelijke relevantie van genoemde aspecten – aantal en locatie -, is de Afdeling van oordeel dat de raad niet heeft kunnen nalaten in het plan vast te leggen op welke locaties jongerenontmoetingsplaatsen kunnen worden gerealiseerd dan wel op welke gronden deze voorziening juist niet kan worden gerealiseerd. Het plan verdraagt zich wat betreft het gebruik van de gronden met de bestemming ‘Groen’ als jongerenontmoetingsplaats niet met het beginsel der rechtszekerheid (..).” Zie uitspraak ABRS 8 februari 2012, 201011988/1/T1/R2, r.o. 2.20.3.

 

Sportkantine en afstanden VNG-brochure

Sportkantine en richtafstanden VNG-brochuresportkantine

Het onderhavige bestemmingsplan maakt een sportcomplex mogelijk en aan de gronden is de bestemming ‘Sport’ toegekend. De raad heeft het gebied als ‘gemengd’ beschouwd in de zin van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ 2009 en heeft gemotiveerd dat er kan worden uitgegaan van gecorrigeerde richtafstanden. Hierbij heeft de raad de kantine die bij het sportcomplex hoort, als een afzonderlijke element beschouwd. De gevel van de woning van appellant is op 10 m gelegen van het plandeel met de bestemming ‘Sport’. De Afdeling oordeelt “dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de kantine als een te onderscheiden activiteit kan worden beschouwd, nu het sportcomplex mede een kantine omvat en de exploitatie daarmee verweven is. (..) Nu de raad onjuiste richtafstanden ten aanzien van de kantine als uitgangspunt heeft genomen en de kantine, gelet op het voorgaande, op korte afstand mogelijk wordt gemaakt van de gevel van de woning van appellant, overweegt de Afdeling dat ten aanzien van het plandeel met de bestemming ‘Sport’ waarbinnen het bouwvlak is opgenomen, in aanzienlijke mate is afgeweken van de in de brochure aanbevolen afstand zonder dat daarvoor een deugdelijke motivering is gegeven.”

Zie r.o. 2.6.4 e.v. in uitspraak ABRS 1 februari 2012, no. 201102678/1/R3.

Wilt u woningen realiseren bij bedrijven? Advies nodig? Meer weten?

VNG-brochure

omgevingsjurist

natuurbegraafplaats en bestemmingsplan onderzoek asverstrooiing

Natuurbegraafplaats en bestemmingsplan onderzoek asverstrooiingnatuurbegraafplaats

Casus De raad had een bestemmingsplan vastgesteld dat voorzag in een natuurbegraafplaats: “een begraafplaats als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging, waar het begraven plaatsvindt in samenhang met en zonder afbreuk te doen aan de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden.”

Beroep Appellanten betogen dat met name asverstrooiingen bodem- en watervervuiling tot gevolg zullen hebben. Vervuild water zal ten gevolge van de helling van het terrein naar hun tuin vloeien en schade toebrengen aan hun gezondheid.

Oordeel Afdeling: “De Afdeling acht het niet onaannemelijk dat het risico bestaat dat door regenval as kan uitspoelen en naar hun tuin kan vloeien. Hierbij neemt zij in aanmerking dat het Kerkebos op een helling is gelegen die ten dele afloopt in de richting van het perceel van appellanten. Gelet hierop had het op de weg van de raad gelegen om nader onderzoek te verrichten naar de geschiktheid van het gebied als begraafplaats en plaats voor asverstrooiingen, naar de mogelijke gezondheids- en milieurisico’s daarvan en naar eventuele maatregelen die getroffen dienen te worden om de gevolgen ter plaatse en in de omgeving te voorkomen, dan wel te beperken. De raad heeft evenwel nagelaten zodanig onder zoek te doen. (..) De raad heeft aldus gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.”  Zie ABRS 1 februari 2012, no. 201107873/1/R2

Uit deze uitspraak blijkt weer eens het belang van vooronderzoek bij een bestemmingsplan. In het verweer gaf de gemeente aan dat eventueel bestaande risico’s op vervuiling door de verstrooiing van as kan worden voorkomen door voorwaarden te stellen bij de benodigde vergunning. Hoewel er later bij een omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden gesteld, dient altijd onderzoek te worden gedaan in het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ bij de toekenning van bestemmingen naar eventuele gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de gezondheid of het milieu.

omgevingsjurist