hoogspanningslijnen en gezondheid in bestemmingsplan

Hoogspanningslijnen en gezondheid in bestemmingsplanhoogspanningslijnen

Goed nieuws! In mijn vorige berichten over hoogspanningslijnen en gezondheidsrisico’s gaf ik aan dat ik van mening was dat er bij planologische besluitvorming te weinig aandacht is voor het aspect gezondheid van omwonenden. In de meeste gevallen wordt vrij gemakkelijk verwezen naar algemeen onderzoek van de VROM-raad en wordt er niet ingegaan op het individuele geval. Uit een uitspraak van 25 januari 2012 blijkt (gelukkig) het tegendeel.

Casus Het bouwplan betreft een supermarkt met winkelruimte, kantoorruimte en 18 appartementen. Het college van b&w had in een eerder stadium medewerking verleend met een artikel 19, lid 2 WRO procedure. Tegen dit besluit was bezwaar gemaakt. Degenen die bezwaar maakte vond dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de mogelijke gezondheidsrisico’s (voor jonge kinderen) in verband met de aanwezigheid van hoogspanningslijnen bij het beoogde bouwwerk. Het bezwaar werd gegrond verklaard. In het besluit op bezwaar werd aan de vrijstelling het volgende voorschrift verbonden: “Het is verboden de appartementen als hoofdverblijf te gebruiken voor personen jonger dan 55 jaar.”

Overweging Afdeling over gezondheid en hoogspanningslijnen Zoals de Afdeling in de uitspraak van 12 januari 2011 in zaak nr. 201003608/1/H1 heeft overwogen, strekt de aan de vrijstelling verbonden ertoe te vermijden dat kinderen langdurig verblijven in de voorziene woningen, gelet op de in de brieven van de staatssecretaris van VROM van 3 oktober 2005, de Gezondheidsraad van 21 februari 2008 en de minister van VROM van 4 november 2008 gesignaleerde mogelijke gezondheidsrisico’s voor kinderen bij langdurig verblijf in een gebied rond bovengrondse hoogspanningsleidingen. (..) Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde niet zou volstaan. (..) De Afdeling is van oordeel dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde tot bevordering van een goed- woon en leefklimaat strekt, waarmee het belang van een goede ruimtelijke ordening is gediend.”

Zie voor de uitgebreide overweging r.o. 2.2 e.v. van ABRS 25 januari 2011, 201106189/1/A1

gezondheidsrisico’s windturbines en onderzoek bestemmingsplan

Gezondheidsrisico’s windturbines en onderzoek bestemmingsplangezondheidsrisico's windturbines

Het bestemmingsplan maakt de bouw van 4 windturbines mogelijk. Appellanten stellen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gezondheidsrisico’s van de windturbines. Zij voeren aan dat de wettelijke norm die gehanteerd wordt voor de afstand die aangehouden moet worden tussen windturbines en woningen achtergehaald is.

Overweging Afdeling: “De raad heeft op basis van het rapport van de RIVM “Windturbines: invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden” geconcludeerd dat het plan vanuit gezondheidskundig oogpunt aanvaardbaar is. In het RIVM-rapport is volgens de raad gesteld dat het laagfrequente deel van het geluid van windturbines weliswaar tot extra hinder kan leiden, maar dat er gelet op de bestaande onderzoeken, onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat dit een factor van belang is voor het bepalen van de oorzaak van gezondheidsklachten. Volgens de raad wordt in het RIVM-rapport gesteld dat verstoring van slaap kan optreden bij geluidniveaus van 45 dB(A) of meer. Andere van geluid bekende effecten op de gezondheid zijn volgens het RIVM op grond van de toelaatbare geluidniveaus niet te verwachten. (..) Hetgeen is aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het plan vanuit gezondheidskundig oogpunt niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij het RIVM-rapport. Mede gezien de afstand tussen de dichtstbijzijnde woning en de voorziene windturbines is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid het plan vanuit gezondheidskundig oogpunt aanvaardbaar heeft kunnen achten. Zie ABRS 11 januari 2012, 201001213/1/R4, r.o. 2.9.

Het aspect gezondheid in ruimtelijke planvorming wordt nog onvoldoende serieus genomen door gemeentebesturen en de bestuursrechter. In het kader van een goed of aanvaardbaar leefklimaat dient het onderdeel gezondheid ten volle te worden getoetst. De Afdeling verwijst in de meeste uitspraken – of het nu om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gaat, de bouw van elektriciteitsmasten, etc. – heel gemakkelijk naar bestaande algemene onderzoeken en gaat nagenoeg nooit in op de individuele casus.

geluidsonderzoek uitgaan van representatieve situatie

Geluidsonderzoek – uitgaan van representatieve situatiegeluidsonderzoek

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van een sociaal-cultureel centrum. Appellant stelt dat het plan zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van onder meer geluid en stelt dat het geluidsrapport gebrekkig is. Volgens hem zijn een groot aantal hinderveroorzakende activiteiten ten onrechte niet meegenomen in het geluidsrapport, dat het geluidsrapport is gebaseerd op een aantal onjuiste uitgangspunten en dat uit het geluidsrapport volgt dat sprake zal zijn van overschrijdingen van de waarden uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim).

De Afdeling overweegt:  “In het geluidsrapport staat dat het Barim weliswaar niet van toepassing is op alle geluidhinder veroorzakende activiteiten, maar dat voor activiteiten die niet onder het Barim vallen in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel aansluiting is gezocht bij de geluidsnormering in het barim. De raad hoeft bij de beoordeling van de geluidsbelasting als gevolg van het centrum niet hoeft uit te gaan van de maximale planologische mogelijkheden van het plan, maar van een situatie die representatief is voor de maximale planologische mogelijkheden kan worden geacht. 

Zie r.o. 2.4.8 in uitspraak ABRS 11 januari 2012, no. 201007744/1/R1.

Meer weten over geluid en woon- en leefklimaat? Lees meer….

omgevingsjurist

piëteitszone begraafplaats en afstand tot woningen

Piëteitszone begraafplaats en afstand tot woningenpiëteitszone begraafplaats

In de casus van uitspraak ABRS 13 april 2011, no. 200905023/1/R3 kwam aan de orde welke afstand nu moet worden aangehouden tussen bebouwing (in casu: een multifunctioneel centrum) en een begraafplaats. Moet er bijv. een piëteitszone begraafplaats worden aangehouden?

De Afdeling geeft het volgende aan: “Voorop staat dat voor een aan te houden afstand tussen een begraafplaats en bebouwing geen wettelijk te houden piëteitszone bestaat. Bebouwing in de directe nabijheid van begraafplaatsen behoeft niet bij voorbaat uitgesloten te worden geacht. Dit doet er echter niet aan af dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden bezien of de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor gronden in de directe nabijheid van een begraafplaats met de aanwezigheid van die begraafplaats verenigbaar zijn te achten. Het gebruik van de betrokken gronden dient elkaar in het bijzonder vanuit het oogpunt van geluid en zicht zo weinig mogelijk negatief te beïnvloeden. Bij de beoordeling daarvan zijn uitgangspunt de maximale mogelijkheden van het plan. (..). Het bestemmingsplan maakt het mogelijk bebouwing op te richten op een afstand van 5 m van de begraafplaats met een hoogte van 17 m. (..) De mogelijk gemaakte bebouwing en het gebruik daarvan zullen, gelet op de omvang en de korte afstand tot de begraafplaats, ontegenzeggelijk van invloed zijn op de beleving en het gebruik van de begraafplaats. Gezien het volgens de planvoorschriften toegestane gebruik van de gronden is aannemelijk dat ter plaatse vormen van gebruik kunnen plaatsvinden die afbreuk kunnen doen aan de rust en de ingetogenheid van de begraafplaats alsmede begrafenis- en herdenkingsplechtigheden kunnen verstoren.”

Leermoment voor praktijk: Bij de onderbouwing in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht besteden aan:

  • toegestane gebruik van bebouwing (functie) versus eisen van rust en ingetogenheid op begraafplaats;
  • geluid en zicht vanuit bebouwing op begraafplaats.

Het vermeende verlies aan uitzicht vanwege de ophoging van de gronden als gevolg van het aanleggen van een nieuwe begraafplaats kwam aan de orde in uitspraak ABRS 15 juni 2011, no. 201101567/1/R2: “Mede gelet op de voorziene gedeeltelijke ophoging van het plangebied, acht de Afdeling aannemelijk dat dit van invloed zal zijn op het uitzicht van appellant. Appellant heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op zijn woon- en leefklimaat. Daarbij is in aanmerking genomen dat er geen recht op vrij uitzicht bestaat. Verder is het plangebied niet van dien aard dat de aanleg van de voorziene begraafplaats zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het oorspronkelijke landschap. Voorts is in aanmerking genomen dat de grondwaterstand door middel van de aanleg van drainage omlaag wordt gebracht, waardoor een geringere ophoging van de begraafplaats noodzakelijk is, namelijk tot 1,25 m boven NAP, dan eerder was voorzien. Bovenop de grafvelden zullen nog hagen worden geplant, die in beginsel een hoogte van 1,40 m zullen bereiken.” 

 

uitbreiding agrarisch bouwblok en goede ruimtelijke ordening

Uitbreiding agrarisch bouwblok en goede ruimelijke ordeninguitbreiding agrarisch bouwblok

De raad maakte met het vastgestelde bestemmingsplan een uitbreiding van een agrarisch bedrijf mogelijk (uitbreiding agrarisch bouwblok). Het bouwperceel is uitgebreid zodat de eigenaar een tweede bedrijfswoning en een werktuigenberging kan realiseren. Volgens de raad vindt geen uitbreiding plaats in dieren, dieraantallen en aan- en afvoerbewegingen ten behoeve van het agrarisch bedrijf, te meer nu volgens de raad de geldende milieuvergunning van kracht blijft.

Beroep Appellanten betogen dat het bouwvlak ter plaatse ten onrechte is vergroot. Zij vrezen door de toename van bedrijfsgerelateerd verkeer langs hun woningen voor overlast door luchtvervuiling, lichtschijnsels en lawaai. en in het bijzonder voor slaapverstoring. Ten onrechte is de raad niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan.

Overweging Afdeling De Afdeling overweegt het volgende: “De gevolgen van het plan zijn beoordeeld op grond van de vigerende milieuvergunning. Een milieuvergunning kent echter een ander toetsingskader dan de Wet ruimtelijke ordening en kan in de toekomst worden gewijzigd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient daarom te worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan. Volgens de raad is de milieuvergunning nog niet geheel benut en is aldus rekening gehouden met een eventuele uitbreiding van het bedrijf op het nieuwe bouwvlak. De raad heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen de milieuvergunning nog aan uitbreidingsruimte biedt, overeenkomt met de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. Gelet hierop is niet zonder meer duidelijk dat het bestemmingsplan in zoverre niet in betekenende mate kan bijdragen aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen als gevolg van de inrichting en de daarbij behorende verkeersbewegingen. Evenmin is inzichtelijk welke gevolgen appellanten daarvan anderszins kunnen ondervinden. Nu de raad niet heeft beoogd meer mogelijk te maken dan het toestaan van een tweede bedrijfswoning en op termijn de bouw een werktuigenberging, ziet de Afdeling niet in waarom de raad er niet voor heeft kunnen kiezen de uitbreidingsmogelijkheden daartoe te beperken.” Zie verder r.o. 2.6.3 ABRS 28 december 2011, no. 201012440/1/R1.

Leermoment voor de praktijk Deze casus maakt weer eens duidelijk dat bij ruimtelijke besluiten altijd aandacht moet worden besteed aan het aspect ‘een goede ruimtelijke ordening’.

Bestemmingsplan nodig voor uitbreiding agrarisch bouwblok? Lees meer…

omgevingsjurist

 

geluid schutterij en goede ruimtelijke ordening

Geluid schutterij en goede ruimtelijke ordeninggeluid schutterij

Casus In het kader van een actualisatie van een bestemmingsplan waren bestaande schutterij-activiteiten in het nieuwe bestemmingsplan ondergebracht in de bestemming ‘Maatschappelijk’ en de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – schutterij’. In het oude bestemmingsplan gold voor de locatie de bestemming ‘Bijzondere doeleinden’. De raad heeft volgens appellanten geen rekening gehouden met de in de VNG-brochure opgenomen afstanden tussen de woningen en het perceel van de schutterij. Voorts wijzen zij op de ongelimiteerde gebruiksduur van de schutterij en de geluidsoverlast op hun woningen.

De raad had zich tijdens het beroep op het standpunt gesteld dat nu voor de schutterij op grond van het Activiteitenbesluit geen geluidsnormen gelden en het toestaan van de schutterij op dit plandeel niet kan worden aangemerkt als een nieuwe ontwikkeling, hij wat betreft geluidhinder geen afweging heeft behoeven te maken.

Afweging Afdeling [geluid schutterij] – Volgens de Afdeling heeft de raad echter over het hoofd gezien dat de bouw van schietbomen onder het oude bestemmingsplan niet was toegestaan. Het bestemmen van het plandeel voor schutterij en het toestaan van de bouw van twee schietbomen moet aldus als een nieuwe ontwikkeling worden aangemerkt. De schutterij-activiteiten waren echter wel toegestaan. De in de VNG-brochure genoemde afstanden zijn derhalve niet direct van toepassing, aangezien deze zijn bedoeld voor nieuwe situaties. Deze afstanden kunnen echter wel een indicatie vormen voor bestaande situaties met betrekking tot de aanvaardbaarheid van het plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Nog afgezien van het vorenstaande geeft de Afdeling aan “dat hoewel het geluid vanwege traditioneel schieten door een schutterij ingevolge het Activiteitenbesluit niet bij de bepaling van het geluidniveau wordt betrokken, diende de raad dit in het kader van de vereiste belangenafweging wel bij de vaststelling van het plan te betrekken. (..) Dit klemt des te meer nu in de VNG-brochure als afstand tussen schietbanen met schietbanen en een rustige woonwijk 500 m staat vermeld en het perceel van appellanten op een afstand van 1,5 m, respectievelijk 55 m van het perceel van de schutterij zijn gelegen. (..) De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre, de in de VNG-brochure opgenomen afstand in aanmerking genomen, bij de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.” 

Zie ABRS 28 december 2011, 201010979/1/R1

omgevingsjurist

stemgeluid terras en een goede ruimtelijke ordening

Stemgeluid terras en een goede ruimtelijke ordeningstemgeluid terras

Overlast stemgeluid terras Appellant stelt dat het terras bij een horeca-onderneming overlast geeft. Hij betoogt dat de geluidsoverlast onvoldoende is onderzocht en dat het stemgeluid dat geproduceerd zal worden op het terras ten onrechte niet is meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van geluidsoverlast een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden kan worden gegarandeerd. Er is aansluiting gezocht bij artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit dat bepaalt dat stemgeluid op een terras geen binnenterrein is, buiten beschouwing kan blijven. De gemeente stelt dat er sprake is van een buitenterrein. De gemeente heeft ter onderbouwing een akoestisch onderzoek laten opstellen waarin er wordt uitgegaan dat het terras, waarvan het tijdgemiddelde niveau bij 50 tot 100 couverts tussen de 51 en 54 dB(A) zal bedragen, zal opgaan in het omgevingsgeluid waarvan het tijdgemiddelde niveau in de avond 58 dB(A) is.  In het geluidsrapport is uitgegaan van openingstijden van het terras van 17.00 tot 22.00 uur.

Bij de afweging van de gemeente bij de beoordeling of er sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat voor de omwonenden, heeft de gemeente bovenstaand rapport betrokken, maar heeft niet de juiste openingstijden betrokken. Het bestemmingsplan biedt echter ook de mogelijkheid dat het terras in de nachtperiode wordt gebruikt en volgens de Afdeling is niet onderzocht of ook in die periode sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden.

Praktijktip Let bij het opstellen van het bestemmingsplan goed op of er eventueel beperkingen kunnen worden opgenomen ten aanzien van openingstijden van horeca-gelegenheden, etc. Zoals bekend mogen in een bestemmingsplan slechts planregels worden opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben. Bepaalde openingstijden van horeca – zoals openingstijden tot middernacht – kunnen voor omwonenden ruimtelijk relevant zijn in verband met bijv. geluids- en parkeeroverlast voor de omgeving. Controleer verder goed of de tijdstippen van het onderzochte geluidsniveau in het akoestische onderzoek overeenkomen met wat het bestemmingsplan toelaat. Laat het bestemmingsplan het gebruik als horeca toe met openingstijden tot middernacht, dan moet het akoestische onderzoek hier ook betrekking op hebben.

Vragen?

omgevingsjurist

niet geluidgevoelige ruimte Wet geluidhinder en onderzoek

Niet geluidgevoelige ruimte Wet geluidhinder en aanvaardbaar woon- en leefklimaatniet geluidgevoelige ruimte

Beroep op aanvaardbaar leefklimaat voor bedrijfsgebouw Appellant die eigenaar is van een bedrijfslocatie op een gezoneerd bedrijventerrein stelt dat er bij de besluitvorming van het inpassingsplan onvoldoende is onderzocht of er in zijn bedrijfsgebouw een aanvaardbaar leefklimaat aanwezig zal zijn. De aanleg van de weg zo dicht op zijn bedrijf heeft grote milieuhinder tot gevolg te meer nu het plan niet verplicht tot de aanleg van een geluidscherm.

Overweging Afdeling [niet geluidgevoelige ruimte] “De bedrijven zijn onbetwist geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen bedrijfsruimten waar gedurende een langere periode van de dag personen verblijven die een zekere bescherming tegen geluidhinder behoeven wel als geluidgevoelig te worden aangemerkt. Deze objecten hoeven niet dezelfde bescherming te krijgen als een woning of andere geluidgevoelige ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder. (..) Provinciale staten hebben zich gelet op het feit dat de geluidbelasting onder de 60 dB zal blijven in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke geluidbelasting op de gevel van het bedrijf van appellant aanvaardbaar te achten, nu het niet gaat om geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder en het een beperkte overschrijding betreft ten opzichte van de in de Wet geluidhinder opgenomen voorkeursgrenswaarde van geluidgevoelige objecten. De Afdeling betrekt hierbij dat de bedrijven zijn gesitueerd op een gezoneerd industrieterrein en dat gelet op de aard van de bedrijven van appellant niet op voorhand is uitgesloten dat dit bedrijf zelf ook geluid produceert.” ABRS 14 december 2011, 201000335/1/R2, r.o. 2.6.

locatiespecifiek onderzoek spuitzones boomgaarden

locatiespecifiek onderzoek spuitzones boomgaardenlocatiespecifiek onderzoek spuitzones

Bij milieuzonering geldt in het algemeen, hoe groter de afwijking van de richtafstand, hoe zwaarder de motiveringseis. Dit geldt zowel voor het afwijken van de richtafstanden in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’, maar ook voor de door de Afdeling gehanteerde ’50 m afstandsnorm’ tussen boomgaarden en gevoelige bestemmingen, zoals woningen. Deze vaak toegepaste norm is een op een in een ver verleden gehanteerde beleidsregel die werd toegepast in de provincie Gelderland en is naar mijn mening natte vingerwerk. Dat er een verantwoorde afstand nodig is tussen tuinen van woningen en een boomgaard, moge duidelijk zijn. Bij het onderzoek dient onder meer te worden te worden uitgegaan van het meest toxische middel, dat is in de meeste gevallen Captan. In de meeste onderzoeken leunt men alleen op de WUR-onderzoeken die in omloop zijn. Die worden vaak 1-op-1 toegepast op de praktijksituatie. Dat is echter onvoldoende.

In onderhavige casus in uitspraak ABRS 7 december 2011, 201102611/1/T1/R2 stelde de gemeente dat een afstand van 10 m tussen een kampeerterrein en een boomgaard voldoende was. De gemeente verwees naar een algemeen onderzoek dat verricht was door de Wageningen Universiteit. De Afdeling overweeg m.i. terecht “dat dit een gestandaardiseerd onderzoek betreft waarbij de specifieke omstandigheden van het geval niet zijn betrokken. Daardoor is niet duidelijk in hoeverre de gezondheid van de kampeerders kan worden gewaarborgd.”

Inmiddels zijn er al tal van uitspraken verschenen waar iets dergelijks aan de orde was.[Locatiespecifiek onderzoek spuitzones boomgaarden]

Ons bureau houdt zich al jaren bezig met de relatie spuitzonering en de bouw van woningen. Dit gebeurt zowel op basis van technisch onderzoek als de juridische vertaling ervan naar een bestemmingsplan. Heeft u een onderbouwing nodig? Bel 010 – 2680689 voor meer informatie of lees meer over spuitzones en woningbouw.

locatiespecifiek onderzoek spuitzones

Activiteitenbesluit en bestemmingsplan

Activiteitenbesluit en bestemmingsplanactiviteitenbesluit en bestemmingsplan

Casus: Een bedrijf is reeds 20 jaar gevestigd op 3 bedrijfslocaties binnen de gemeente. Hiervoor is in het verleden onder meer een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend. Vanaf 1 januari 2008 viel het bedrijf onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barro, thans: Activiteitenbesluit milieubeheer). Aan het bedrijf waren tevens maatwerkvoorschriften opgelegd. Op de gronden waar het bedrijf verspreid is gevestigd gelden verschillende planologische regimes. Omdat Gedeputeerde Staten destijds goedkeuring had onthouden aan een plandeel, liet dit plandeel geen bedrijfsactiviteiten toe in milieucategorie 3.2. Met andere woorden: een deel van het bedrijf was qua gebruik en bouwvoorschriften in strijd met het bestemmingsplan. De andere bedrijfslocaties waren op grond van het bestemmingsplan wel toegestaan.

Overweging Afdeling over aanvaardbaar woon- en leefklimaat: De Afdeling overweegt als volgt: “Hoewel op het plandeel waar bedrijfshal 3 thans staat in het hiervoor geldende plan wel een planologisch regime van toepassing was, moet gelet op de samenhang met bedrijfshallen 1 en 2 worden geconcludeerd dat (…) sprake is van een planologisch nieuwe situatie in de zin van de VNG-brochure. Weliswaar is in  het verleden een bouwvergunning verleend voor de bouw van de bedrijfshallen die het bedrijf huurt, ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf is een milieuvergunning verleend en de raad heeft ter zitting bevestigd dat maatwerkvoorschriften zijn opgelegd die gelijkluidend zijn aan de voorschriften uit de milieuvergunning, maar uit de stukken (…) volgt niet dat er ooit een ruimtelijke afweging heeft plaatsgevonden voor de vestiging van het bedrijf ter plaatse. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende duidelijk is of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor appellanten en anderen is gewaarborgd.” 

Gepubliceerd op 6 december 2011

Zie ABRS 30 november 2011, 200906620/1/R1, r.o. 2.12.6.

Bel voor meer info over Activiteitenbesluit en bestemmingsplan:

omgevingsjurist