Geluidsoverlast horeca beperken via Activiteitenbesluit en bestemmingsplan

Geluidsoverlast horeca in binnenstad beperken via regels geluid uit Activiteitenbesluit en bestemmingsplan

Onlangs heb ik voor een gemeente een onderbouwing gemaakt voor de toelichting van een bestemmingsplan dat ging over de invulling van een nieuwe bestemming voor een reeds gevestigde horecazaak in een drukke binnenstad. De horecazaak is gevestigd in een monumentaal pand waar de Monumentenwet 1988 op van toepassing is. Naast een nieuw bestemmingsplan liep er ook gelijktijdig een handhavingszaak vanwege geluidsoverlast door muziek en luidruchtig stemgeluid vanwege bezoekers op het terras. De gemeente vroeg me om een oplossing hoe dit het beste ingepast kon worden in het bestemmingsplan.

De oplossing is een combinatie van regels uit het Activiteitenbesluit, de APV en het bestemmingsplan. Allereerst is het belangrijk om het juridische kader dat hierbij een rol kan spelen op een rijtje te zetten:geluidsoverlast horeca

  • Activiteitenbesluit milieubeheer
  • APV
  • Een goede ruimtelijke ordening (Wro)
  • VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering.

In deze publicatie bespreek ik alleen de relatie tussen geluid in het Activiteitenbesluit en het bestemmingsplan. De VNG-brochure laat ik hier verder buiten beschouwing, maar speelt tevens een rol bij het bestemmingsplan. Besteed hier dus wel aandacht aan in de ruimtelijke onderbouwing!

Activiteitenbesluit

In afdeling 2.8 zijn de algemene regels opgenomen over geluidhinder van inrichtingen van type A of B. Met name artikel 2.17 is van belang bij de beoordeling van geluidhinder vanwege allerlei activiteiten van een horecabedrijf, zoals werkzaamheden in het bedrijf, maar ook los- en laadactiviteiten en bijv. muziekinstallaties. In de bijbehorende tabel staan de maximaal toegestane geluidsniveaus op de gevels van geluidgevoelige gebouwen (milieuspoor).

Een goede ruimtelijke ordening

De relatie tussen het bestemmingsplan en het Activiteitenbesluit komt regelmatig ter sprake in jurisprudentie. Uit uitspraken van de Afdeling blijkt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening uitsluitend beoordeeld dient te worden of bijv. het bestemmingsplan niet kan worden vastgesteld, omdat ernstig moet worden betwijfeld of kan worden voldaan aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidnormen (r.o.-spoor). Andersom hoeft volgens jurisprudentie het enkele feit dat nog geen milieuvergunning is verleend niet te maken dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

APV

Op grond van artikel 2.18, lid 5 van het Activiteitenbesluit is het mogelijk voor gemeenten om akoestische normen aan te passen op lokaal niveau. Dat kan via de APV. In deze verordening kunnen nadere eisen worden gesteld om geluidhinder te voorkomen van onder meer versterkte muziek.

STAP 1

Inventariseer allereerst alle klachten over geluidsoverlast horeca. Welke geluidsbronnen zijn aanwezig? Gaat het om incidentele muziekactiviteiten of wekelijkse?  Laat vervolgens een akoestisch onderzoek uitvoeren. Erg belangrijk voor het onderzoek is dat het moet uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Zie hiervoor uitspraak ABRS 3 april 2013, no. 201202100/1/R3.

STAP 2

Kan er met geluidsreducerende maatregelen worden voldaan aan de wettelijke geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit? Let op! Dit kan een probleem zijn bij rijksmonumenten, omdat er bijv. niet gewenste voorzieningen mogen worden aangebracht. Kunnen incidentele muziekactiviteiten waarbij de wettelijk toegestane geluidsnormen overschreden wellicht worden geregeld via de APV? Zie artikel 2.18, lid 5 Activiteitenbesluit.

STAP 3

Na de beoordeling van geluid inzake het Activiteitenbesluit, dient de beoordeling plaats te vinden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De vraag is of er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd voor omwonenden. Gaat het om een stedelijke omgeving waar bewoners meer geluid hebben te dulden dan in een rustige woonwijk? Wijkt de situatie van de afstand van 30 m die wordt aanbevolen in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ tussen een muziekcafé en woningen? In dat geval grijp je weer terug naar het akoestische onderzoek uit stap 1. Dit heb je namelijk nodig om het aspect geluid te motiveren.

Uit het akoestisch onderzoek kan blijken dat met behulp van geluidsreducerende maatregelen kan worden voldaan aan het Activiteitenbesluit. Het kan in dat geval raadzaam zijn om de vereiste voorzieningen vast te leggen in een bestemmingsplan. Dit kan in de vorm van een voorwaardelijke bepaling in de planregels.

Bel De Omgevingsjurist voor:

  • juridische onderbouwingen over geluid in bestemmingsplan
  • akoestisch onderzoek

Stemgeluid terras bij restaurant meenemen in bestemmingsplan

Stemgeluid terras en openingstijden terras bij restaurant meenemen in besluitvorming inzake het bestemmingsplan

Het blijft oppassen geblazen bij stemgeluid van terrassen. Bij de afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening speelt stemgeluid van terrassen een rol. Het is belangrijk om hier in het akoestisch onderzoek aandacht aan te besteden.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt een uitbreiding van een horecagelegenheid mogelijk. Het restaurant staat aan het begin van de toegangsweg van een recreatiepark (dat geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan). Bewoners van een aantal naastgelegen recreatiewoningen voeren in beroep aan dat zij ernstige geluidhinder verwachten als gevolg van feesten en onder meer het terras. Volgens de raad is echter een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de recreatiewoning gewaarborgd. Volgens het akoestisch onderzoek leidt het toegestane gebruik niet tot overschrijding van de geluidnormen in het Activiteitenbesluit.

De raad heeft volgens de Afdeling op een juiste manier in het bestemmingsplan geborgd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zie voor deze leerzame uitspraak ABRS 26 juni 2013, no. 201210616/1/R4.

omgevingsjurist

Uitbreiding recreatiepark voer altijd een beoordeling uit of een milieueffectrapport nodig is

Uitbreiding recreatiepark: beoordeling altijd of een milieueffectrapport nodig is

Het nieuw vastgestelde bestemmingsplan maakt in een bestaand recreatiepark nieuwe recreatiewoningen mogelijk. Gedeeltelijk op gronden die al bestemd zijn voor recreatiedoeleinden. Voor een ander gedeelte – 11 hectare – is het nieuw bestemmingsplan vastgesteld. In dit nieuwe gedeelte zijn grotere chalets en recreatiewoningen mogelijk.  De totale oppervlakte van het recreatiepark zal na realisering van de uitbreiding ongeveer 30 hectare bedragen.

Op grond van artikel 7.2, vierde lid van de Wet milieubeheer juncto onderdeel D categorie 10 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. moet bij de wijziging van een vakantiedorp met een oppervlakte van 25 hectare of meer, worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Volgens de Afdeling blijkt niet dat er een dergelijke beoordeling heeft plaatsgevonden die betrekking heeft op het gehele park. De gemeente heeft de beoordeling beperkt tot de uitbreiding van 11 hectare. De beroepen zijn gegrond.

Een milieueffectrapport is – kort gezegd – bij bepaalde activiteiten nodig om de gevolgen van die activiteiten voor het milieu te bezien in het kader van de besluitvorming van het bestuur. Helaas is het nog steeds zo dat gemeentebesturen deze taak zeer rigide opvatten en er vooral alles aan doen om aan deze beoordeling te ontkomen dan wel zich beperken tot de grenzen die in het Besluit m.e.r. staan aangegeven. Lees meer over m.e.r.-beoordelingen

Zie voor uitspraak ABRS 26 juni 2013, no. 201207945/1/R2

akoestisch onderzoek parkeerterrein – vrachtwagentrailer kan niet worden ingezet als geluidscherm om te voldoen aan Activiteitenbesluit milieubeheer

Akoestisch onderzoek parkeerterrein – vrachtwagentrailer kan niet worden ingezet als geluidscherm om te voldoen aan Activiteitenbesluit

Een op zich wat merkwaardige titel van een artikel waarin een uitspraak van de Afdeling wordt behandeld. In een bestemmingsplan dat woningen mogelijk moet maken stelt appellant in beroep dat het voorziene gebruik van een parkeerterrein in strijd is met een goede ruimtelijke ordening vanwege de geluidbelasting van het parkeerterrein.

Volgens appellant is de raad in het akoestisch onderzoek ten onrechte uitgegaan van twee vrachtwagen trailers als geluidscherm. Volgens hem zijn de werkelijke afschermingseffecten van de trailers meettechnisch niet bepaald en niet vergelijkbaar met een geheel gesloten object.

Volgens het akoestisch onderzoek kan door het treffen van maatregelen, waaronder de toepassing van twee vrachtwagentrailers als geluidscherm, het gebruik van het parkeerterrein in overeenstemming met het Activiteitenbesluit worden gebracht. Verder wordt door onder meer deze maatregel aan de binnenwaarden voldaan. Vaststaat dat de trailers een open onderzijde hebben. Om aan de eisen uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (massa per eenheid van oppervlakte moet tenminste 10 kg/m2 bedragen). Volgens de gemeente moeten de trailers in dat geval worden beladen. Volgens de Afdeling is niet vast komen te staan dat de trailers voldoen aan deze eis: “Gelet hierop heeft de raad zich niet in redelijkheid op het akoestisch onderzoek kunnen baseren voor zover vrachtwagentrailers worden ingezet als geluidscherm.”

Voor meer informatie over deze interessante uitspraak zie ABRS 26 juni 2013, no. 201107874/1/R1.

omgevingsjurist

hoogspanningsverbinding en onzekerheid over gevolgen voor gezondheid

Hoogspanningsverbinding – Wonen in nabijheid van hoogspanningsverbinding en de onzekerheid over alle gevolgen van de voorziene hoogspanningsverbinding op de gezondheid

Het Rijk heeft een inpassingsplan vastgesteld om de aanleg van de “Randstad 380 kV-verbinding Noordring Beverwijk – Zoetermeer” mogelijk te maken. Het plan voorziet gedeeltelijk in de aanleg van een gecombineerde bovengrondse verbinding waarvoor een indicatieve magneetveldzone van 50 meter geldt aan weerszijden. Deze hoogspanningsverbinding zal gedeeltelijk een oude verbinding vervangen.

In deze uitgebreide uitspraak van de Afdeling komt het onderdeel ‘gezondheid’ uitvoerig aan de orde. Aan de orde komen:

  • ziekte van Alzheimer
  • mensen met elektronische implantaten en piekbelasting van hoogspanningsverbinding
  • wonen in magneetveldzone

Eén van de omwonenden betoogt in beroep dat de Minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat het risico op het krijgen van de ziekte van Alzheimer door het wonen in de nabijheid van een hoogspanningsverbinding zou worden vergroot. Hij betoogt dat ten onrechte niet duidelijk is wat de gevolgen van de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding op een afstand groter dan 50 meter zijn voor het risico op het krijgen van de ziekte van Alzheimer.

Volgens een Zwitsers onderzoek bestaat er een statistische relatie tussen het wonen binnen 50 meter van hoogspanningsverbindingen en sterfgevallen als gevolg van de ziekte van Alzheimer. De auteurs van het rapport geven aan dat geen verhoogde kans is geconstateerd als men verder dan 50 meter van de hoogspanningsverbindingen woont. Hoogspanningsverbindingen veroorzaken een magnetisch veld.

Interessant aan deze uitspraak is dat de Afdeling aangeeft dat “het, gelet op de complexiteit daarvan, niet mogelijk is om zekerheid te verkrijgen over alle gevolgen van de voorziene hoogspanningsverbinding op de gezondheid. Het advies van VROM is, (…), aan te merken als een beleidsmatige keuze, gebaseerd op de resultaten van een evaluatie van de beschikbare wetenschappelijke gegevens en in aanmerking genomen de onzekerheden van de uitkomsten van de relevante wetenschappelijke onderzoeken. Verder bestaat (…) thans de behoefte aan de voorziene hoogspanningsverbinding. Daarom hebben de ministers bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zij zich op het moment van vaststelling van het rijksinpassingsplan op het advies van VROM mochten baseren.”

Een ander interessante conclusie is dat volgens de Afdeling bedrijven, en landbouwgrond geen gevoelige bestemmingen zijn in de zin van het advies van VROM. Zie r.o. 21.2 van de uitspraak.

Noot MH:

Uit de overwegingen van de Afdeling leid ik af dat je als omwonende in de nabijheid van een toekomstige hoogspanningsverbinding min of meer in de kou staat. Zonder tegenrapport van een wetenschappelijke instelling sta je min of meer kansloos tegenover de overheid. Van een afstand bekeken is het eigenlijk heel vreemd dat het aspect gezondheid zo relatief gemakkelijk wordt weggeschoven en ondergeschikt lijkt aan het economische belang van de aanleg van de 380 kV-verbinding. De vele onzekerheden op de effecten voor de gezondheid zouden toch moeten leiden tot meer grondig onderzoek en het (voorlopig) afzien van de aanleg van bovengrondse hoogspanningsverbindingen in de nabijheid van mensen. Lees meer over hoogspanningsverbindingen en gezondheid.

Zie uitspraak ABRS 5 juni 2013, no. 201210308/1/R1.

Water bestemmingsplan: bebouwingszone uit provinciale Omgevingsverordening hoort thuis in bestemmingsplan, niet in Legger waterschap

Water bestemmingsplan: bebouwingszone uit provinciale Omgevingsverordening hoort thuis in bestemmingsplan, niet in Legger waterschap

Een waterschap heeft in 2010 de Legger Waterkeringen vastgesteld. De provincie heeft onder meer in samenwerking met het waterschap een kustvisie ontwikkeld. Deze visie is doorvertaald naar het POP (Provinciaal Omgevingsplan) en de Omgevingsverordening (POV).

De eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte het profiel van de waterkeringszone dat uit het POP en het POV voorvloeit niet heeft doorvertaald in de Legger. Volgens de rechtbank spitst het geschil zich toe op de vraag of het waterschap ook de bebouwingszone van 70 meter in de Legger had moeten opnemen. Volgens de rechtbank is dat niet het geval: “De bebouwingszone in de waterkeringszone is duidelijk bedoeld als een planologisch instrument ter uitvoering van de plicht die het provinciaal bestuur op grond van (…) de POV heeft opgelegd aan gemeentebesturen en niet als een uitwerking van de verplichten van het waterschap. (…) De verplichting tot het aangeven van de diverse onderdelen binnen de totale waterkeringszone, waaronder de bebouwingszone, geldt (…) uitsluitend voor gemeenten, die overgaan tot vaststelling van een bestemmingsplan waarin de betreffende waterkeringszone is gelegen.  De vaststelling van de bebouwingszone behoort, vanwege haar planologische karakter, bij uitstek thuis in het gemeentelijke bestemmingsplan.”

Zie uitspraak Rechtbank Noord-Nederland, LJN: CA0738

Archeologie en bestemmingsplan: het blijft opletten geblazen

Archeologie en bestemmingsplan: het blijft opletten geblazen

De meeste zaken die niet in ons oogveld liggen bestaan voor ons niet. Dat geldt eigenlijk ook voor archeologische schatten in de bodem. Bij het opstellen van een bestemmingsplan denk ik zelf ook vaak: ‘Weer zo’n dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ met strenge regels en een verplichting om bij het roeren in de grond bij een diepte van meer dan 0,30 m, een omgevingsvergunning aan te vragen’. Extra regels waar niemand op zit te wachten.

Dat laatste is natuurlijk niet echt genuanceerd. Er zullen ongetwijfeld vondsten worden gedaan die de moeite waard zijn en ons meer vertellen over de geschiedenis van een gebied. In een uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2013 (no. 201112663/1/R2) wijkt een gemeente af van artikel 41a van de Monumentenwet 1988. In dat artikel is een uitzondering opgenomen voor archeologisch onderzoek voor projecten die qua omvang kleiner zijn dan 100 m².  De gemeente had in het betreffende bestemmingsplan een uitzondering gemaakt voor projecten met een oppervlak van 200 m². Bij de vaststelling van het bestemmingsplan dat deze afwijking mogelijk had gemaakt, had de gemeente echter aanvullend onderzoek moeten verrichten of deze afwijking wel toelaatbaar was.

De Afdeling overweegt: “Gelet op het voorgaande, acht de Afdeling onvoldoende gemotiveerd dat met de hoge archeologische verwachtingswaarde in het plan voldoende rekening is gehouden. Het betoog slaagt.” 

bestemmingsplan Buitengebied: check goed of voor wijzigingsplan melkveehouderij een plan-MER nodig is

bestemmingsplan Buitengebied: check goed of voor wijzigingsplan voor melkveehouderij een plan-MER nodig is

Via een wijzigingsplan heeft de gemeente de verplaatsing en uitbreiding van een melkveehouderij met  bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Appellant betoogt dat er ten onrechte geen milieueffectrapportage dan wel een m.e.r.-beoordeling is gemaakt. Het college van b&w stelt dat het plan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschrijdt, zodat geen m.e.r.-plicht dan wel een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 7.2, tweede lid, in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit m.e.r. moet, terzake van de activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste, onder a en b, van de Wet milieubeheer, een MER voor plannen worden gemaakt voor de categorieën van plannen die zijn omschreven in kolom 3 van onderdeel C, onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit als omschreven in artikel 2, vierde lid, van het Besluit m.e.r. en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid.

Op grond van onderdeel D, onder 14, sub 9, van de bijlage van het Besluit m.e.r. is bepaald dat beoordeeld dient te worden of een m.e.r. dient te worden gemaakt in het kader van de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan 340 stuks melkkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. In kolom 3 van onderdeel D zijn plannen als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wro opgenomen (wijzigingsplan).

De Afdeling overweegt:Niet in geschil is dat partij de wens heeft om het agrarisch bedrijf uit te laten groeien tot een bedrijf met ongeveer 200 melkkoeien die ouder zijn dan 2 jaar en 140 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. De Afdeling stelt echter vast dat in het plan niet is gewaarborgd dat niet meer dan 340 dieren op deze locatie gehouden kunnen worden. De door partij ter zitting vermelde omstandigheid dat op het perceel naast koeienstallen ook stallingen voor opslag van voer en machines worden gebouwd doet daaraan niet af, nu het plan er niet aan in de weg staat dat het gehele plangebied, dat ongeveer 1,5 ha groot is, mag worden bebouwd ten behoeve van stalruimte voor dieren. Gelet op het voorgaande geldt op grond van artikel 7.13 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit m.e.r., voor het wijzigingsplan een plan-m.e.r.-plicht.” 

Noot

Deze uitspraak laat zien dat het erg belangrijk is om grenzen in de planregels van het bestemmingsplan aan te geven met betrekking tot aantallen stuks vee. Verder adviseer ik om tenminste altijd een m.e.r.-beoordeling te maken voor dergelijke plannen. Het simpel afdoen met de zin ‘de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden niet overschreden’ kan echt niet!

Zie uitspraak ABRS 8 mei 2013, no. 201208118/1/R1

 

bodemenergiesystemen en bestemmingsplan

bodemenergiesystemen en bestemmingsplan

Het wordt steeds drukker in de ondergrond van Nederland. Er liggen diverse leidingen, systemen voor ondergrondse warmte- en koudeopslag, ondergrondse bouwwerken, archeologische schatten, etc. in de bodem.

Hoewel het regelen van de ondergrond in het bestemmingsplan al sinds lange tijd mogelijk is, wordt er in de praktijk door gemeenten nog relatief weinig gebruik van gemaakt. We zijn namelijk nogal visueel ingesteld. De ondergrondse belevingswereld bestaat eigenlijk niet voor ons.

Op 1 juli 2013 treedt het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen in werking. Hiermee wordt een belangrijke impuls gegeven aan het regelen op gemeentelijk niveau van de ondergrond. Het college van b&w krijgt een grotere rol toebedeeld bij ondergrondse energiesystemen.

Hoewel dit specifieke besluit voornamelijk regels bevat voor warmte- en koudeopslag systemen, is het belangrijk om te realiseren dat er voor gemeenten een belangrijke taak ligt om de drukte in de bodem te reguleren via het bestemmingsplan. Dit beperkt zich uiteraard tot de ruimtelijk relevante aspecten.

Het Besluit bodemenergiesystemen in vogelvlucht

Volgens de Nota van Toelichting wordt met het besluit beoogd de toepassing van bodemenergiesystemen te stimuleren voor het verwarmen en koelen van woningen en bedrijven. Bij de toepassing ervan moet sprake zijn van een duurzaam gebruik van bodem en water. Naar verwachting zal het gebruik van duurzame bodemenergie de komende jaren sterk toenemen.

Wat zijn bodemenergiesystemen?

Bodemenergiesystemen maken voor de verwarming en koeling van gebouwen gebruik van de warmte en koude die in de bodem aanwezig is als gevolg van de constante temperatuur van de bodem. Er wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten bodemenergiesystemen. Bij open systemen is sprake van verplaatsing van grondwater. Bij gesloten systemen is dit niet het geval en wordt het water door buizen geleid, zonder dat het direct in contact komt met het grondwater. Na afkoeling of opwarming onder invloed van de constante bodemtemperatuur kan het water voor de verwarming en/of koeling van gebouwen worden gebruikt.

Op dit moment zijn er nog weinig specifieke regels voor het plaatsen van bodemenergiesystemen in de ondergrond en geldt het beginsel ‘Wie het eerst komt, wie het eerst pompt’, terwijl de druk op de ondergrond steeds meer toeneemt. Het Wijzigingsbesluit heeft onder meer de volgende doelstellingen:

  • verbeteren kwaliteit en betrouwbaarheid van bodemenergiesystemen;
  • voorkomen van interferentie tussen bodemenergiesystemen buiten interferentiegebieden;
  • invoeren van gebiedsgericht beleid in drukke gebieden of gebieden met een grote energiebehoefte;
  • voorkomen dat voor bodemenergiesystemen in vergelijkbare omstandigheden verschillende eisen gelden.

Als gevolg van de inwerkingtreding worden onder meer het Besluit omgevingsrecht, de Waterwet en het Activiteitenbesluit aangepast.

Wat zijn de ruimtelijk relevante aspecten?

In de praktijk wordt er nog relatief weinig geregeld in bestemmingsplannen over de ondergrond, ondanks het feit dat artikel 1.1, lid 2 Wro expliciet bepaalt dat het begrip ‘grond’ ook de ondergrond betreft. In de gevallen dat er wat geregeld is over het ondergronds bodemgebruik hangt dit meestal samen met een bovengronds bouwwerk, zoals een parkeergarage. De ordening van op zichzelf staande vormen van ondergronds ruimtegebruik, zoals leidingen en kabels, vindt nog maar weinig plaats.

Door de toenemende drukte in de bodem kunnen de diverse leidingen, bouwwerken, etc. elkaar in de weg zitten. Dit geldt ook voor bodemenergiesystemen. Een al aanwezig bodemenergiesysteem kan een nieuw energiesysteem belemmeren als er niet vooraf is nagedacht over het gewenste bodemgebruik in een bepaald gebied.

Volgens de NvT bij het wetsvoorstel is één van de doelstellingen dat het meer gebruik maken van bodemenergie niet ten koste mag gaan van het belang en de bescherming van de bodem. Het beginsel ‘Wie het eerst komt, wie het eerst maalt’ dient volgens de NvT dan ook doorbroken te worden. De verstoring kan voorkomen worden door een betere ordening van de bodemenergiesystemen en andere bodemfuncties. Welke rol kan het bestemmingsplan hierin vervullen?

Ruimtelijke relevantie ondergrondse energiesystemen

De vraag is welke onderdelen van het ondergrondse ruimtegebruik voor energiesystemen ruimtelijk relevant zijn en via het bestemmingsplan (nader) geregeld kunnen worden. Het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen beperkt zich het algemene beschermingsniveau van de bodem en een doelmatig gebruik van bodemenergie. Dit laatste aspect is niet ruimtelijk relevant. Het beschermingsniveau van de bodem is wel ruimtelijk relevant en kan via het bestemmingsplan meer specifiek worden geregeld. Bij de aanleg van ondergrondse energiesystemen kunnen als gevolg van zettingen bijv. gebouwen verzakken, kabels of leidingen worden beschadigd, etc.

Dit kan voorkomen worden door vooraf – op gebiedsniveau – na te denken over het gewenste bodemgebruik binnen een gemeente. Ook kunnen voorkeurslocaties worden aangewezen voor bodemenergiesystemen, buisleidingen, etc. in een bestemmingsplan. Het kan ook nodig zijn om bepaald ondergronds bodemgebruik te verbieden in een gebied.

Om nadelige gevolgen te voorkomen en te overzien is het belangrijk dat de gemeente de regie houdt over het gebruik van de ondergrondse ruimte. De gewenste richting voor  bodemenergiesystemen in een gebied kan planologisch-juridisch worden verankerd in een bestemmingsplan, bijv.:

  • gebieden aanwijzen waar ondergrondse energiesystemen (niet) zijn toegestaan;
  • bepalen welke ondergrondse energiesystemen in een gebied worden toegelaten (voorzover deze van invloed kunnen zijn op het gebruik van de bodem en dus ruimtelijk relevant zijn).

 

 

Ontgrondingenwet en bestemmingsplan

Ontgrondingenwet en bestemmingsplan: dalen grondwaterstand door zandwinning – nu de Ontgrondingenwet het kader is voor voorschriften hoeft het bestemmingsplan geen planregels te bevatten over mitigerende maatregelen

Het betreffende bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de zandwinning van 15 hectare. Een nabij gevestigde agrariër stelt in beroep dat de grondwaterstand als gevolg van de uitbreiding van de zandwinning zowel tijdelijk als permanent zal dalen en dat dit zal leiden tot verminderd opbrengend vermogen van de gronden en daarmee tot droogteschade aan zijn gewassen. Volgens hem zullen zijn aan het plangebied grenzende landbouwgronden daarom minder geschikt zijn voor het telen van gewassen. Volgens hem is de mitigerende maatregel om binnen de groeiperiode van de gewassen geen zandwinning te laten plaatsvinden niet vastgelegd in de planregels.

De Afdeling overweegt: Niet in geschil is dat de grondwaterstand ten noorden van de zandwinplas, waar ook de gronden van appellant zijn gelegen, zal dalen als gevolg van de uitbreiding van de zandwinning. Om nadelige effecten zoveel mogelijk te beperken, is in het geohydrologische rapport aanbevolen om de zandwinning buiten het groeiseizoen van de gewassen te doen plaatsvinden. Er worden in het rapport geen mitigerende maatregelen aanbevolen ten behoeve van de landbouw. De aanbevolen beperking van de zandwinning is niet vastgelegd in de planregels. (…)

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, is het verboden zonder vergunning te ontgronden dan wel als eigenaar, erfpachter, (…) of gebruiker van enige onroerende zaak toe te laten, dat aldaar zonder vergunning ontgronding plaatsvindt. Ingevolge het tweede lid kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken. 

(…) Ten behoeve van de belangen van appellant kunnen aan de vergunning krachtens de Ontgrondingenwet voorschriften worden verbonden om de hinder van de zandwinning op de gronden van appellant zoveel mogelijk te beperken. Nu de Ontgrondingenwet het kader is voor het opnemen van dergelijke voorschriften heeft de raad, anders dan appellant stelt, deze voorschriften niet in het plan hoeven op te nemen.  

Zie uitspraak ABRS 10 april 2013, no. 201207320/1/R4