Overlast kinderdagverblijf en Activiteitenbesluit

Overlast kinderdagverblijf en Activiteitenbesluit milieubeheeroverlast kinderdagverblijf

Kinderstemgeluid kan zorgen voor hinder bij omwonenden. Met name in een stedelijke omgeving kan dit soort geluid als een klankkast gaan werken. Een buurtbewoner ervaart geluidsoverlast van een kinderdagverblijf en dient een verzoek om handhaving in bij de gemeente. De gemeente geeft aan niet bevoegd te zijn om te gaan handhaven en treedt niet op. Het geluid komt van spelende kinderen op het schoolplein. Volgens de gemeente is het gebruik van het kinderdagverblijf passend in het geldende bestemmingsplan. De gemeente laat verder weten niet bevoegd te zijn om handhavend op te treden op grond van het Activiteitenbesluit. Volgens de gemeente blijft het geluid van spelende kinderen op grond van artikel 2.18 lid 1 Activiteitenbesluit buiten buiten beschouwing.

Volgens de gemeente kan het plein waar de kinderen spelen niet worden aangemerkt als een binnenterrein als bedoeld in artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit. De Afdeling is het hier mee eens en overweegt: “(…) In de Nota van Toelichting bij het Activiteitenbesluit (…) wordt in geval van een binnenterrein gesproken over een buitenterrein dat omsloten is door bebouwing waar het omgevingsgeluid vanwege die beslotenheid doorgaans veel lager zal zijn en het stemgeluid dan eerder tot overlast zal leiden. In dit geval is het plein bij het kinderdagcentrum niet zodanig door bebouwing omgeven dat gesproken kan worden van een besloten ligging. De bebouwing bevindt zich uitsluitend aan de noordzijde (…) en aan de zuidzijde (…)…..” Lees meer in r.o. 4.3 van uitspraak ABRS 2 juni 2021, no. 202002239/1/R3.(overlast kinderdagverblijf).

In de praktijk komen er veel klachten binnen bij gemeenten over geluidsoverlast van kinderdagverblijven. Dit kan voorkomen worden door geen kinderdagverblijven met buitenruimte meer toe te staan in dichtbevolkte woonbuurten. Meestal wordt de buitenruimte aan de achterkant van het kinderdagverblijf gesitueerd waar ook de tuinen van buurtbewoners aangrenzen. Dit levert op lange termijn vooral frustratie op bij bewoners, maar ook bij de eigenaren/exploitanten van kinderdagverblijven. Ook in dit geval geldt: voorkomen is beter dan genezen!

Goed woon- en leefklimaat nabij gezondheidscentrum?

Goed woon- en leefklimaat nabij gezondheidscentrum?goed woon- en leefklimaat

De gemeente Heerlen heeft een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van een gezondheidscentrum. Hierin zijn onder meer een huisartsenpraktijk en een apotheek gevestigd.

Appellanten betogen dat vanwege het parkeerterrein er geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd bij hun woningen. Ze vrezen geluidsoverlast vanwege dichtslaande portieren, draaiende motoren en stemgeluid van bezoekers aan het gezondheidscentrum.

De Afdeling overweegt als volgt: “Niet in geschil is dat de inrichting die met de vergunning wordt uitgebreid een type A inrichting is als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit betekent dat voor de inrichting, waartoe ook het parkeerterrein behoort, de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit gelden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) geldt ook bij toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º van de Wabo, dat slechts omgevingsvergunning kan worden verleend als het aangevraagde project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Die strijd doet zich onder meer voor als een goed woon- en leefklimaat als gevolg van het project niet is gewaarborgd of als op voorhand reden bestaat om aan het nemen dat het project niet uitvoerbaar is. Of het gezondheidscentrum met de bijbehorende parkeerplaats kan voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit is zowel van belang voor de vraag of het project uitvoerbaar is als voor de vraag of een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Bij die laatste vraag kan overigens niet worden volstaan met een toets aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Ook geluid waarop die grenswaarden geen betrekking hebben, zoals het stemgeluid van bezoekers van het bij de inrichting behorende parkeerterrein, dient betrokken te worden bij de vraag of een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Voorafgaand aan het nemen van het besluit (…) diende dan ook voldoende inzicht te bestaan in het door het gezondheidscentrum veroorzaakte geluidsniveau. Zowel wat de geluidbronnen betreft waarop de geluidwaarden uit het Activiteitenbesluit betrekking hebben als andere geluidbronnen.”

Lees meer in r.o. 5.4 van uitspraak ABRS 18 juli 2018, no. 201701258/1/A1.

Vragen over geluid en een goed woon- en leefklimaat? Bel de specialist over dit onderwerp! Bel 010 – 268 0689 of mail uw vraag naar info@omgevingsjurist.nl.

Afstand manege en woningen jurisprudentie

Afstand manege en woningen jurisprudentie

  • afstand manege en woning
  • Activiteitenbesluit milieubeheer
  • VNG-brochure

afstand manege

De raad van de gemeente Terschelling heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor een manege met bijbehorende activiteiten. Eerder was het besluit tot vaststelling op onderdelen vernietigd. De manegehouder stelt in beroep dat er milieutechnische belemmeringen bestaan om de benodigde uitbreiding van de bestaande stalruimte voor paarden te realiseren. Volgens hem is het niet mogelijk de stalruimte te realiseren buiten de in artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit genoemde afstand tussen een dierenverblijf en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom: in dit geval een woning.

Daarnaast wordt volgens hem niet voldaan aan de afstand van 50 m die in de brochure Bedrijven en milieuzonering wordt aanbevolen tussen de grens van de bestemming die een manege toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning. Volgens hem is de afstand tussen de grens van het perceel met de bestemming ‘Sport – Manege’ en de woning slechts 17 meter.

Afstand manege en woning ingevolge Activiteitenbesluit – De in artikel 3.117 genoemde afstand van 50 m wordt gemeten tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en het geurgevoelig object.

De Afdeling overweegt: “De afstand van de woning tot de grens van het perceel is ongeveer 17 m. Het perceel heeft een lengte van ongeveer 75 m en een breedte van ongeveer 70 m. De Afdeling ziet gelet op de maatvoering van het perceel geen aanleiding voor het oordeel dat de afstand tussen het emissiepunt van het gebouw waar op het perceel paarden kunnen worden gehuisvest en de woning niet kan voldoen aan de in artikel 3.117, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit voorgeschreven afstand van 50 m. De stelling van appellant dat zij hiervoor de bestaande bebouwing op haar perceel anders zal moeten indelen en de logiesruimten op haar perceel zal moeten verplaatsen naar uit landschappelijk oogpunt minder aantrekkelijk gedeelte op het perceel, vormt voor de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voor appellant reële mogelijkheden bestaan om bij een uitbreiding van de bestaande stalruimte op haar perceel te voldoen aan de in artikel 3.117, eerste lid, onder b van het Activiteitenbesluit neergelegde afstand. 

Over de verwijzing van appellant naar de VNG-brochure, overweegt de Afdeling dat de in de VNG-brochure opgenomen indicatieve afstanden bedoeld zijn voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. De manege (…) is een bestaande situatie. Dit neemt niet weg dat het laten voortbestaan van een dergelijke situatie onder omstandigheden in strijd kan zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor ziet de Afdeling in dit geval geen aanleiding, omdat op het moment dat tussen de manege en het geurgevoelige object de in het Activiteitenbesluit genoemde afstanden wordt aangehouden, in beginsel mag worden aangehouden dat bij het geurgevoelig object een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en dus kan worden afgeweken van de richtafstand van de VNG-brochure.”

Lees meer in uitspraak ABRS 25 april 2018, no. 201608986/1/R3, r.o. 12.

Artikel 2.15 Activiteitenbesluit bevat uitputtende regeling voor energie

Artikel 2.15 Activiteitenbesluit bevat uitputtende regeling voor energieartikel 2.15 Activiteitenbesluit

Met toepassing van artikel 2.1, vierde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) heeft de gemeente maatwerkvoorschriften gesteld ten aanzien van koelinstallaties van een datacentrum. Met deze maatwerkvoorschriften zijn energiebesparende maatregelen voorgeschreven. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat in artikel 2.15 Activiteitenbesluit uitputtend is geregeld welke energiebesparende maatregelen door een drijver van een inrichting getroffen moeten worden. Er bestond volgens de rechtbank geen bevoegdheid om daarover maatwerkvoorschriften te stellen op grond van artikel 2.1 Activiteitenbesluit. De gemeente is het daar niet mee eens en is in hoger beroep gegaan.

Het vierde lid van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit luidt:

Het bevoegd gezag kan met betrekking tot de verplichting, bedoeld in het eerste en derde lid, maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door degene die de inrichting drijft dan wel degene die loost, te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting dan wel het lozen, bedoeld in het derde lid, nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.”

De Afdeling overweegt als volgt: “De rechtbank heeft in de omstandigheid dat artikel 2.15, eerste lid van het Activiteitenbesluit geen kwantitatief doelvoorschrift of limitatieve opsomming van concrete maatregelen bevat, terecht  geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het niet om een uitputtende regeling gaat zoals bedoeld in artikel 2.1, vierde lid. In de toelichting bij het vierde lid (Stb. 2007, 415, p. 185) is weliswaar vermeld dat in dit situaties in ieder geval sprake is van een uitputtende regeling, maar dat sluit niet uit dat ook daarbuiten sprake kan zijn van een uitputtende regeling. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is met de in artikel 2.15, eerste lid van het Activiteitenbesluit vervatte normstelling uitputtend geregeld tot het nemen van welke energiebesparende maatregelen de drijver van een inrichting gehouden is, namelijk alle maatregelen die voldoen  aan het in dit artikellid opgenomen terugverdiencriterium en geen andere maatregelen.(…)”. Lees meer in r.o. 2.2 van uitspraak ABRS  28 juni 2017, no. 201603144/1/A1.

 

 

 

 

spuitvrije zone vastleggen in bestemmingsplan

Spuitvrije zone vastleggen in bestemmingsplanspuitvrije zone

In de praktijk bestaat er veel onzekerheid bij omwonenden van met name percelen met bollen- en fruitteelt over de risico’s van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen op hun gezondheid.

Over de vraag of omwonenden van boomgaarden en bollenvelden meer kans op gezondheidsschade lopen heeft de Gezondheidsraad (GR) zich dit jaar gebogen. In het door de GR in januari 2014 uitgebrachte advies wordt aanbevolen om nader onderzoek te doen naar de blootstelling en het gezondheidsrisico voor omwonenden. Het kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen. Het onderzoek wordt op zijn vroegst verwacht in 2015.

In de tussentijd kan er in de praktijk al veel gedaan worden om de risico’s voor omwonenden te beperken. Met het citeren van mijn artikel in Milieu & Recht (Intensief gewasbeschermingsmiddelengebruik bij open teelten. Zet de Wro in ter bescherming van omwonenden, geeft de GR ook als aanbeveling om in bestemmingsplannen spuitvrije zones en afstandseisen op te nemen. Ik raad gemeenten ten zeerste aan om dit te doen. Het is zowel in het belang van de omwonenden als voor de agrariër.

50 meter afstand is natte vingerwerk

In de praktijk en rechtspraak wordt uitgegaan van een afstand van 50 meter tussen een gevoelige functie en een agrarisch perceel met (fruit)bomenteelt. Deze vuistregel wordt bijna toegepast als een wettelijke regeling. De afstand van 50 meter is echter natte vingerwerk. De afstand hangt vooral af van het soort teelt, de giftigheid van de gewasbeschermingsmiddelen die gebruikt worden, de wijze van spuiten, de plaatselijke situatie, windhagen, het geldende bestemmingsplan, etc. Deze omstandigheden zijn overal verschillend. Om die reden is het bepalen van een geschikte en verantwoordelijke afstand en de onderbouwing ervan maatwerk. Zowel grotere als kleinere afstanden zijn mogelijk.

Waarom bufferzones in het bestemmingsplan?

Bij de voorbereiding van de meeste bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt niet goed nagedacht over het al dan niet toestaan van specifiek fruit- of bollenteelt op agrarische percelen en het instellen van bufferzones, spuitzones of teeltvrije zones. Binnen de meeste agrarische bestemmingen zijn vrijwel alle vormen van agrarische open teelten zonder enige beperking mogelijk. Ik adviseer gemeenten om hierover na te denken bij een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied.

Voor zowel telers als omwonenden is het prettig dat ze naast elkaar kunnen leven zonder dat ze elkaar onnodig tot last zijn en elkaar in de haren vliegen. In onze praktijk hebben we regelmatig contact met zowel fruit- en boomtelers als met gemeenten en particulieren. Er is vaak sprake van wederzijds onbegrip. De teler wordt meestal een gebrekkige communicatie verweten en de gemeente wordt vaak tegengeworpen dat ze de woningen te dicht bij boomgaarden of andere open teelten situeren zonder enig onderzoek of maatregelen.

Afhankelijk van het soort teelt en of er sprake is van een (watertoevoerende) sloot, stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer het hanteren van teeltvrije zones verplicht. Hoewel de doelstelling van het Activiteitenbesluit bij deze bepalingen meer ziet op de bescherming van het milieu (in dit geval het water) kan het juridisch vertalen van dergelijke bufferzones in bestemmingsplannen ertoe leiden dat er in de buurt van woningen bijv. geen (fruit)bomen meer worden gesitueerd en dat er dus in die zone ook geen chemische gewasbeschermingsmiddelen meer hoeven te worden gebruikt. Onderdeel van de afweging die bij het bestemmingsplan gemaakt dient te worden – een goede ruimtelijke ordening – is ook de volksgezondheid. Ik adviseer gemeenten om bij een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied dit onderdeel ook voortaan te onderzoeken en in gesprek te gaan met zowel de telers als met de omwonenden.

Meer weten over het instellen van spuitvrije zones en spuitzones in het bestemmingsplan?

Activiteitenbesluit en bestemmingsplan – een goede ruimtelijke ordening

Activiteitenbesluit en bestemmingsplan – een goede ruimtelijke ordening

Een bestemmingsplan maakt een nieuwe woning mogelijk op 25 meter afstand van een akkerbouwbedrijf. Appellant betoogt dat er ter plaatse van de voorziene woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, gelet op de afstand tot het akkerbouwbedrijf.

De gemeente geeft aan dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ondanks het feit dat deze afstand kleiner is dan de aanbevolen afstand in de VNG-brochure. Volgens de gemeente is geluid het maatgevende aspect in verband met hinder vanwege het akkerbouwbedrijf en dat vanuit de milieuregelgeving reeds ter plaatse van de dichterbij gelegen woningen zal moeten worden voldaan aan de geluidnormen. Hieruit kan volgens de gemeente worden geconcludeerd dat ook ter plaatse van de voorziene woning zal worden voldaan aan de geluidnormen.

De milieuregelgeving is in dit geval artikel 4, lid 6 van het Besluit landbouw milieubeheer (thans Activiteitenbesluit).

Volgens de Afdeling is het “van belang dat het bedrijf ten tijde van de inwerkingtreding van het Blm reeds aanwezig was, dat binnen de in dit artikel genoemde afstanden woningen aanwezig zijn en dat deze afstand niet is afgenomen. Indien tussen een inrichting die onder de werkingssfeer van het Blm valt en een burgerwoning de in het Blm genoemde afstand wordt aangehouden, mag in beginsel worden aangenomen dat daar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Indien de in het Blm genoemde afstand niet wordt aangehouden, mag niet zonder meer worden aangenomen dat daar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In een dergelijk geval dient door de raad te worden gemotiveerd waarom ter plaatse niettemin een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het bouwvlak voor de voorziene woning ligt dichterbij het akkerbouwbedrijf dan de in art. 4, lid 6, onder a, van het Blm genoemde afstand van 50 meter. 

In het Blm zijn geluidgrenswaarden opgenomen waaraan het bedrijf vallend onder deze regeling moet voldoen. In het Blm worden voor woningen die ten tijde van de inwerkingtreding reeds aanwezig waren geen uitzondering gemaakt wat betreft de toepasselijkheid van de geluidgrenswaarden, zodat het akkerbouwbedrijf ter plaatse van zowel bestaande als nieuwe woningen aan de bepalingen van het Blm moet voldoen. Dat betekent dat het akkerbouwbedrijf op grond van het Blm gehouden is ter plaatse van bestaande woningen te voldoen aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden. De stelling van de raad dat het akkerbouwbedrijf wat betreft de geluidproductie reeds rekening dient te houden met de bestaande woning aan de locatie die op kortere afstand van het akkerbouwbedrijf ligt dan de voorziene woning, als gevolg waarvan ter plaatse van de voorziene woning ook zal worden voldaan aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden in het Blm en derhalve sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woning, acht de Afdeling gelet hierop in beginsel niet onredelijk. De raad heeft evenwel onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom deze redenering in dit geval kan worden gevolgd. Hiertoe wordt overwogen dat de voorziene woning zich niet op dezelfde hoogte van het perceel van het akkerbouwbedrijf bevindt als de woning (…). Onduidelijk is of vanwege het akkerbouwbedrijf ter hoogte van de voorziene woning geluid wordt geproduceerd, dan wel of in planologisch opzicht de mogelijkheid daartoe bestaat.”

Zie ABRS 10 juli 2013, no. 201211760/1/R2

omgevingsjurist

Geluidsoverlast horeca beperken via Activiteitenbesluit en bestemmingsplan

Geluidsoverlast horeca in binnenstad beperken via regels geluid uit Activiteitenbesluit en bestemmingsplan

Onlangs heb ik voor een gemeente een onderbouwing gemaakt voor de toelichting van een bestemmingsplan dat ging over de invulling van een nieuwe bestemming voor een reeds gevestigde horecazaak in een drukke binnenstad. De horecazaak is gevestigd in een monumentaal pand waar de Monumentenwet 1988 op van toepassing is. Naast een nieuw bestemmingsplan liep er ook gelijktijdig een handhavingszaak vanwege geluidsoverlast door muziek en luidruchtig stemgeluid vanwege bezoekers op het terras. De gemeente vroeg me om een oplossing hoe dit het beste ingepast kon worden in het bestemmingsplan.

De oplossing is een combinatie van regels uit het Activiteitenbesluit, de APV en het bestemmingsplan. Allereerst is het belangrijk om het juridische kader dat hierbij een rol kan spelen op een rijtje te zetten:geluidsoverlast horeca

  • Activiteitenbesluit milieubeheer
  • APV
  • Een goede ruimtelijke ordening (Wro)
  • VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering.

In deze publicatie bespreek ik alleen de relatie tussen geluid in het Activiteitenbesluit en het bestemmingsplan. De VNG-brochure laat ik hier verder buiten beschouwing, maar speelt tevens een rol bij het bestemmingsplan. Besteed hier dus wel aandacht aan in de ruimtelijke onderbouwing!

Activiteitenbesluit

In afdeling 2.8 zijn de algemene regels opgenomen over geluidhinder van inrichtingen van type A of B. Met name artikel 2.17 is van belang bij de beoordeling van geluidhinder vanwege allerlei activiteiten van een horecabedrijf, zoals werkzaamheden in het bedrijf, maar ook los- en laadactiviteiten en bijv. muziekinstallaties. In de bijbehorende tabel staan de maximaal toegestane geluidsniveaus op de gevels van geluidgevoelige gebouwen (milieuspoor).

Een goede ruimtelijke ordening

De relatie tussen het bestemmingsplan en het Activiteitenbesluit komt regelmatig ter sprake in jurisprudentie. Uit uitspraken van de Afdeling blijkt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening uitsluitend beoordeeld dient te worden of bijv. het bestemmingsplan niet kan worden vastgesteld, omdat ernstig moet worden betwijfeld of kan worden voldaan aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidnormen (r.o.-spoor). Andersom hoeft volgens jurisprudentie het enkele feit dat nog geen milieuvergunning is verleend niet te maken dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

APV

Op grond van artikel 2.18, lid 5 van het Activiteitenbesluit is het mogelijk voor gemeenten om akoestische normen aan te passen op lokaal niveau. Dat kan via de APV. In deze verordening kunnen nadere eisen worden gesteld om geluidhinder te voorkomen van onder meer versterkte muziek.

STAP 1

Inventariseer allereerst alle klachten over geluidsoverlast horeca. Welke geluidsbronnen zijn aanwezig? Gaat het om incidentele muziekactiviteiten of wekelijkse?  Laat vervolgens een akoestisch onderzoek uitvoeren. Erg belangrijk voor het onderzoek is dat het moet uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Zie hiervoor uitspraak ABRS 3 april 2013, no. 201202100/1/R3.

STAP 2

Kan er met geluidsreducerende maatregelen worden voldaan aan de wettelijke geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit? Let op! Dit kan een probleem zijn bij rijksmonumenten, omdat er bijv. niet gewenste voorzieningen mogen worden aangebracht. Kunnen incidentele muziekactiviteiten waarbij de wettelijk toegestane geluidsnormen overschreden wellicht worden geregeld via de APV? Zie artikel 2.18, lid 5 Activiteitenbesluit.

STAP 3

Na de beoordeling van geluid inzake het Activiteitenbesluit, dient de beoordeling plaats te vinden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De vraag is of er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd voor omwonenden. Gaat het om een stedelijke omgeving waar bewoners meer geluid hebben te dulden dan in een rustige woonwijk? Wijkt de situatie van de afstand van 30 m die wordt aanbevolen in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ tussen een muziekcafé en woningen? In dat geval grijp je weer terug naar het akoestische onderzoek uit stap 1. Dit heb je namelijk nodig om het aspect geluid te motiveren.

Uit het akoestisch onderzoek kan blijken dat met behulp van geluidsreducerende maatregelen kan worden voldaan aan het Activiteitenbesluit. Het kan in dat geval raadzaam zijn om de vereiste voorzieningen vast te leggen in een bestemmingsplan. Dit kan in de vorm van een voorwaardelijke bepaling in de planregels.

Bel De Omgevingsjurist voor:

  • juridische onderbouwingen over geluid in bestemmingsplan
  • akoestisch onderzoek

Stemgeluid terras bij restaurant meenemen in bestemmingsplan

Stemgeluid terras en openingstijden terras bij restaurant meenemen in besluitvorming inzake het bestemmingsplan

Het blijft oppassen geblazen bij stemgeluid van terrassen. Bij de afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening speelt stemgeluid van terrassen een rol. Het is belangrijk om hier in het akoestisch onderzoek aandacht aan te besteden.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt een uitbreiding van een horecagelegenheid mogelijk. Het restaurant staat aan het begin van de toegangsweg van een recreatiepark (dat geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan). Bewoners van een aantal naastgelegen recreatiewoningen voeren in beroep aan dat zij ernstige geluidhinder verwachten als gevolg van feesten en onder meer het terras. Volgens de raad is echter een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de recreatiewoning gewaarborgd. Volgens het akoestisch onderzoek leidt het toegestane gebruik niet tot overschrijding van de geluidnormen in het Activiteitenbesluit.

De raad heeft volgens de Afdeling op een juiste manier in het bestemmingsplan geborgd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zie voor deze leerzame uitspraak ABRS 26 juni 2013, no. 201210616/1/R4.

omgevingsjurist

akoestisch onderzoek parkeerterrein – vrachtwagentrailer kan niet worden ingezet als geluidscherm om te voldoen aan Activiteitenbesluit milieubeheer

Akoestisch onderzoek parkeerterrein – vrachtwagentrailer kan niet worden ingezet als geluidscherm om te voldoen aan Activiteitenbesluit

Een op zich wat merkwaardige titel van een artikel waarin een uitspraak van de Afdeling wordt behandeld. In een bestemmingsplan dat woningen mogelijk moet maken stelt appellant in beroep dat het voorziene gebruik van een parkeerterrein in strijd is met een goede ruimtelijke ordening vanwege de geluidbelasting van het parkeerterrein.

Volgens appellant is de raad in het akoestisch onderzoek ten onrechte uitgegaan van twee vrachtwagen trailers als geluidscherm. Volgens hem zijn de werkelijke afschermingseffecten van de trailers meettechnisch niet bepaald en niet vergelijkbaar met een geheel gesloten object.

Volgens het akoestisch onderzoek kan door het treffen van maatregelen, waaronder de toepassing van twee vrachtwagentrailers als geluidscherm, het gebruik van het parkeerterrein in overeenstemming met het Activiteitenbesluit worden gebracht. Verder wordt door onder meer deze maatregel aan de binnenwaarden voldaan. Vaststaat dat de trailers een open onderzijde hebben. Om aan de eisen uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (massa per eenheid van oppervlakte moet tenminste 10 kg/m2 bedragen). Volgens de gemeente moeten de trailers in dat geval worden beladen. Volgens de Afdeling is niet vast komen te staan dat de trailers voldoen aan deze eis: “Gelet hierop heeft de raad zich niet in redelijkheid op het akoestisch onderzoek kunnen baseren voor zover vrachtwagentrailers worden ingezet als geluidscherm.”

Voor meer informatie over deze interessante uitspraak zie ABRS 26 juni 2013, no. 201107874/1/R1.

omgevingsjurist

Tuin geen geurgevoelig object in de zin van Activiteitenbesluit milieubeheer

Tuin geen geurgevoelig object in de zin van Activiteitenbesluit milieubeheer

Met een bestemmingsplan wordt een uitbreiding van een agrarisch bouwvlak mogelijk gemaakt. Appellanten stellen dat de afstand van de voorziene stal en hun tuinen maar 92 meter is en dat tuinen als geurgevoelige objecten in de zin van het Besluit landbouw milieubeheer (oud) moeten worden aangemerkt. Volgens hen wordt niet voldaan aan de voorgeschreven afstand van 100 meter.

De Afdeling overweegt: “Anders dan appellant stelt, kunnen tuinen als zodanig niet worden aangemerkt als geurgevoelige objecten in het Blm, nu deze niet binnen de daarin opgenomen categorieën vallen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient hier wel in een aanvaardbaar verblijfsklimaat te kunnen worden voorzien.”

Zie uitspraak ABRS 20 februari 2013, no. 201100032/1//r1

omgevingsjurist