Archeologie agrarische grond 50 cm onder het maaiveld verstoord

Archeologie agrarische grond –  50 cm onder het maaiveld verstoord in het kader van archeologisch onderzoek bij bestemmingsplan

De gemeente heeft in het bestemmingsplan de volgende planregel bij de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen:

de vergunningplicht – en daarmee de onderzoeksverplichting – geldt voor werkzaamheden in de bodem vanaf een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld voor gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap of ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur'”

Volgens appellant gaat is de raad er ten onrechte vanuit gegaan dat deze gronden al vanaf deze diepte verstoord zijn. Dit is volgens hem niet onderzocht en gaat regulier agrarisch gebruik niet dieper dan 25 à 30 cm beneden het maaiveld.

De Afdeling kan de gemeente niet volgen. De raad heeft hierbij het voorbeeld genoemd het scheuren van grond en het aanleggen van drainage. Volgens de Afdeling zijn dit niet-reguliere, incidentele werkzaamheden in de agrarische bedrijfsvoering. In geval van de aanleg van drainage is de bodem slechts verstoord ter plaatse van de drainagebuizen, zodat niet voor het gehele perceel kan worden aangenomen dat de bodem tot 50 cm onder het bestaande maaiveld is verstoord.

Zie uitspraak ABRS 20 maart 2013, no. 201205452/1/R4.

toetsing geluidhinder APV ook tuinen van woningen betrekken

toetsing geluidhinder APV  ook tuinen van woningen betrekken

De gemeente had een verzoek om handhaving vanwege geluidhinder door een installatie bij een zwembad afgewezen. De eigenaar van het zwembad had een water- en een warmtepomp geplaatst. Het perceel van de verzoeker om handhaving ligt op ongeveer 2 meter van het perceel met het zwembad.

Volgens de Afdeling staat vast dat door de warmtepomp te plaatsen aan de beschoeiing boven de sloot van zijn perceel, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, is gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo, zodat het college terzake handhavend kon optreden.

Toetsing geluidhinder APV – Volgens artikel 4:6, eerste lid, van de APV is het verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Volgens appellant had de gemeente niet alleen het geluidniveau op de gevel  van haar woning moeten vaststellen, maar ook in haar tuin.

De Afdeling overweegt:Het verbod van artikel 4:6, eerste lid, van de APV om toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben op zodanige wijze dat geluidhinder wordt veroorzaakt, ziet niet alleen op bescherming van omwonenden, maar ook op de omgeving voor het overige. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat bij de toetsing of geluidhinder in de zin van de APV zich voordoet, tuinen niet dienen te worden betrokken. De omstandigheid dat in het kader van de toepassing van milieugregelgeving de bescherming tegen geluidhinder in de eerste plaats ziet op woningen en aan de daarbij behorende tuinen geen zelfstandige bescherming toekomt, doet daaraan niet af, nu dat een ander toetsingskader dan toepassing van een APV betreft. Het college beschikt echter beleidsvrijheid bij het bepalen van de mate van bescherming die op basis van de APV aan een tuin toekomt en deze behoeft niet dezelfde te zijn al die aan een woning toekomt. Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat het college niet heeft kunnen volstaan met het meten van het geluidniveau op de gevel van de woning, maar ook de geluidimmissie in de tuin van appellante had moeten meten”. 

Zie uitspraak ABRS 13 maart 2013, no. 201200478/1/A4.

omgevingsjurist

Vormvrije mer – bij twijfel of project al dan niet de drempelwaarde overschrijdt van categorieën van onderdeel D van bijlage Besluit m.e.r. altijd een vormvrije m.e.r.-beoordeling op

Vormvrije mer – Neem bij twijfel of project al dan niet de drempelwaarde overschrijdt van categorieën van onderdeel D van bijlage Besluit m.e.r. altijd een vormvrije m.e.r-beoordeling op

Hoewel er al veel jurisprudentie is verschenen over de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn er nog steeds initiatiefnemers van projecten die denken dat indien een project onder de drempelwaarde blijft, zoals is omschreven in onderdeel D, dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt.

Het Besluit m.e.r. is beslissend: bij D-lijst-gevallen bestaat er een m.e.r.-beoordelingsplicht. Dat wil zeggen dat er eerst beoordeeld moet worden of een MER noodzakelijk is. Getoetst moet worden aan Bijlage III van de m.e.r.-richtlijn:

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële project.

Het is vooral belangrijk om niet te strak de grenzen te hanteren. Gebruik hierbij ook het gezonde verstand: welk impact heeft of kan het project hebben op het milieu? Vooral belangrijk is om aandacht aan deze toets te geven. Laat het vooral niet achterwege.

Een uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013, no. 201108360/1/A4 laat dit weer eens zien:

Uit het besluit van 6 juni 2011 volgt dat de drempelwaarde van categorie 47 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. De inrichting waarvoor vergunning is verleend, is aan te merken als een project als bedoeld in bijlage II van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, (…) Daarom dient gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 15 oktober 2009 (…), te worden gekeken naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport, hoewel de drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet worden overschreden. Factoren die in bijlage III worden genoemd zijn onder meer de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor onder meer gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of die door die wetgeving worden beschermd (…), en de orde van grootte van het effect van het project. 

Uit het besluit van 6 juni 2011 blijkt niet dat het college naar deze of andere factoren van bijlage III heeft gekeken, die in dit geval mogelijk aanleiding zouden kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapport. (…).

 

 

vormvrije mer -Afdeling laat rechtsgevolgen in stand

Vormvrije mer – Als voor een besluit ten onrechte geen vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd, kan het besluit in stand blijven als alsnog goed wordt gemotiveerd waarom geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt

Het college van b&w heeft een Wm-revisievergunning verleend voor een varkenshouderij, akkerbouwbedrijf en rundveehouderij. Appellant stelt in beroep dat een m.e.r.-beoordeling had moeten worden uitgevoerd.

De Afdeling overweegt:Anders dan appellant ter zitting heeft gesteld moet voor het toetsen aan de drempelwaarden, worden uitgegaan van de toename van het aantal vergunde dieren. Omdat de toename van het vergunde aantal dieren de drempelwaarden van categorie D14 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (oud) niet overschrijdt, hoefde geen MER te worden opgesteld. 

De inrichting is aan te merken als een project als bedoeld in bijlage III van de M.e.r.-richtlijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…), moet het bevoegd gezag (…) kijken naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de M.e.r.-richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER, ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden. Uit de vergunning blijkt dat het college heeft beoordeeld of de in categorie D14 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (oud) genoemde drempelwaarden worden overschreden. Uit de vergunning blijkt niet dat het college andere factoren als bedoeld in bijlage III van de M.e.r.-richtlijn die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER, bij de beoordeling heeft betrokken. Daarom is niet goed gemotiveerd waarom geen MER opgesteld hoeft te worden. Het college heeft de vergunning in strijd met artikel 3:46 Awb onvoldoende gemotiveerd. 

De Afdeling laat desondanks de rechtsgevolgen in stand. Voor de motivering ervan wordt verwezen naar r.o. 3.7 van uitspraak

ABRS 6 februari 2013, no. 201107379/1/A4.

 

 

VNG-brochure ijsbaan past niet in omschrijving

VNG-brochure ijsbaan – past niet in omschrijving VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’. Wil niet zeggen dat er geen afweging moet plaatsvinden in kader van goed woon- en leefklimaat voor nabij gelegen woning

Via een bestemmingsplan maakt de gemeente een tijdelijke ijsbaan mogelijk. Appellant betoogt in beroep dat zijn privacy wordt aangetast door de voorziene ijsbaan, gelet op de beperkte afstand tussen de ijsbaan en zijn woning. Hij beroept zich hierbij op richtafstanden uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’. Volgens de raad is de VNG-brochure niet toegepast, omdat de ijsbaan naar verwachting slechts enkele dagen per jaar zal worden gebruikt. Volgens de raad is niet meer hinder te verwachten dan normaal te achten is in het maatschappelijk verkeer.

De Afdeling overweegt:De ijsbaan is voorzien op 12 meter van de woning van appellant. Tijdens schaatsdagen zal de baan verlicht worden en zal er muziek ten gehore worden gebracht. Hierdoor is het aannemelijk dat appellant hinder zal ondervinden van de ijsbaan op schaatsdagen, waarbij het aantal schaatsdagen niet van te voren bekend is. De raad heeft de mogelijke gevolgen van de ijsbaan voor het woon- en leefklimaat van appellant echter in het geheel niet onderzocht. Dit klemt des te meer nu in het plan geen beperkingen zijn opgenomen omtrent het maximale aantal dagen dat de ijsbaan mag worden gebruikt en het maximum aantal bezoekers. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich zonder nader onderzoek niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te verwachten hinder op het perceel van appellant geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van appellant. (…).”

Zie uitspraak ABRS 6 maart 2013, no. 201204455/1/R4.

omgevingsjurist

Evenementen bestemmingsplan en onderzoek geluid

Evenementen bestemmingsplan – Bij opnemen van afwijkingsregels in bestemmingsplan voor toestaan van evenementen op voorhand onderzoek doen naar geluidsoverlastevenementen bestemmingsplan

In de afwijkingsregels van een nieuw bestemmingsplan heeft de gemeente mogelijkheden opgenomen voor het toestaan van evenementen. De gemeente stelt zich op het standpunt dat de aan de afwijkingsbevoegdheden verbonden voorwaarden in voldoende mate waarborgen dat sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast heeft de raad erop gewezen dat in het kader van de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden onder meer zal worden gekeken naar het aspect geluid.

De Afdeling overweegtdat dit echter onverlet laat dat de raad bij de vaststelling van het plan moet hebben afgewogen of de situaties die kunnen ontstaan door de toepassing van de bevoegdheden planologisch aanvaardbaar zijn. Wat betreft het ter zitting door de raad naar voren gebrachte dat geen akoestisch onderzoek is verricht omdat het kleinschalige activiteiten betreft, wordt overwogen dat gelet op de aard van de activiteiten niet op voorhand kan worden uitgesloten dat deze activiteiten geen geluidgevolgen met zich zullen brengen. Daarbij acht de Afdeling mede van belang dat het maximum aantal evenementen per jaar niet in de planregels is vastgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke geluidgevolgen de bestreden afwijkingsregels hebben voor de omgeving. Het betoog slaagt.”

Zie ABRS 27 februari 2013, no. 201210134/1/R2.

omgevingsjurist

30 km-zone en goede ruimtelijke ordening

30 km-zone en goede ruimtelijke ordening – Indien sprake is van een 30 km-zone wil dit nog niet zeggen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening30 km-zone en goede ruimtelijke ordening

Het blijft oppassen bij bestemmingsplannen waarin een 30 km-zone weg en woningen mogelijk worden gemaakt. Hierbij wordt vaak gedacht dat er geen akoestisch onderzoek nodig is, omdat op een dergelijke weg de Wet geluidhinder niet van toepassing is, en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Uit de uitspraak van 13 februari 2013 van de Afdeling blijkt dat er wel degelijk onderzoek nodig kan zijn voor 30 km-wegen.

De Afdeling overweegt: “Dat hoewel de Wet geluidhinder daartoe niet verplicht, ook in het geval een 30 km-zone is ingesteld, moet worden nagegaan of de geluidbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daargelaten of voor de Van Poelgeestlaan en Vronkenlaan reeds een verkeersbesluit is genomen om de wegen als 30 km-zone in te richten, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich, gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek, niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op voornoemde wegen bij een rijsnelheid van 30 km/uur tot een zodanige afname van de geluidbelasting zal leiden op de nieuwbouw (…) dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal worden overschreden, dan wel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht. Dat de geluidbelasting blijft onder de maximale ontheffingswaarde op grond van de Wet geluidhinder, doet hier niet aan af.”

Zie uitspraak ABRS 13 februari 2013, no. 201004275/1/R4.

omgevingsjurist

evenementen en bestemmingsplan bij bestemming ‘Groen’

Evenementen en bestemmingsplan – Let goed op bij toestaan van evenementen in bestemmingsplan bij bestemming ‘Groen’

Op grond van het bestemmingsplan mogen op plaatsen met de bestemming ‘Groen’ evenementen plaatsvinden. Het mag hierbij slechts gaan om evenementen van categorie 1, met een maximum van 12 per jaar.

Een evenement van categorie 1 is volgens de definitie, een evenement met onversterkte (straat) muziek, achtergrondmuziek en beperkte spreekinstallaties, en dergelijke, waarbij het evenement per dag maximaal 5000 bezoekers trekt.

Appellant vreest dat de evenementen op het terrein tot overlast zullen leiden. Hij wijst hierbij op geluidoverlast, parkeeroverlast en overlast van bezoekers van het evenemententerrein.

De Afdeling overweegt: In de eerste plaats merkt de Afdeling op dat de raad niet heeft gemotiveerd waarop op het evenemententerrein 12 evenementen per jaar met maximaal 5000 bezoekers per evenement mogelijk moeten worden gemaakt, nu de raad ter zitting heeft verklaard dat het terrein waarschijnlijk alleen zal worden gebruikt voor de jaarlijkse dorpsbraderie met ongeveer 250 bezoekers. 

Ingevolge de planregels is op de bestemming ‘Groen’ een evenement met maximaal 5000 bezoekers per dag mogelijk. Aannemelijk is dat een deel van de bezoekers met de auto naar het evenement zullen komen. Voorts is aannemelijk dat het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte in de omgeving van het evenemententerrein onvoldoende is, uitgaande van 5000 bezoekers per dag, nu het parkeerterrein op de maatschappelijk bestemming te weinig parkeerplaatsen bevat voor een evenement met een dergelijke omvang en niet is gebleken dat er andere parkeergelegenheid in de directe omgeving van het terrein is. Verder is in de planregels (…) voor de bestemming ‘Groen’ niet vastgelegd dat de gronden met deze bestemming ook voor parkeerdoeleinden mogen worden gebruikt. Het betoog van de raad dat het evenemententerrein enkel voor de braderie zal worden gebruikt, waardoor veel bezoekers op de fiets naar het evenemententerrein zullen komen, en dat in de APV verdere beperkingen van de evenementen zijn opgenomen, kan, zolang het plan ter zake geen beperkingen bevat, niet slagen, omdat moet worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.”

Zie uitspraak ABRS 20 februari 2013, no. 201204384/1/T1/R4

omgevingsjurist

Stedelijk ontwikkelingsproject – zijn er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn

Stedelijk ontwikkelingsproject – Belangrijk bij binnenstedelijke herontwikkeling – Van belang bij stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 in Besluit m.e.r., onderdeel D, is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie 11.2 bepaald dat de m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden gevolgd in het kader van een plan dat voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, indien het betreft een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied dat 2000 of meer woningen omvat, dan wel een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. 

Ter beantwoording van de vraag of de herontwikkeling van het centrum de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject betreft, overweegt de Afdeling als volgt:

“Volgens de geschiedenis van totstandkoming van onderdeel D, categorie 11.2 (…) kan het bij een stedelijk ontwikkelingsproject gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Zie uitspraak ABRS 9 januari 2013, no. 201108126/1/R2

VNG-brochure motorwinkel – kleinschaligheid van motorwinkel in verband met gevaar

VNG-brochure motorwinkel – Gewenste kleinschaligheid van motorshop in verband met geluidsoverlast borgen in planregels en verbeelding van bestemmingsplanVNG brochure motorwinkel

Het bestemmingsplan maakt een motorshop mogelijk met ondergeschikte reparatie van motoren. Appellanten betogen dat zij geluidhinder zullen ondervinden vanwege de werkzaamheden in de werkplaats en indirecte geluidhinder vanwege de verkeersaantrekkende werking van de motorshop.

De raad betoogt dat kan worden voldaan aan de geluidvoorschriften uit het Barim en dat daarom kan worden afgeweken van de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden wat betreft het aspect geluid en gevaar.

Volgens de Afdeling staat vast dat de woning op een afstand van slechts 4 meter is gelegen tot het bouwvlak van de voorziene motorwinkel. Wat betreft het aspect gevaar heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgeweken van de VNG-brochure, nu dat aspect met name een rol speelt bij grootschalige werkplaatsen voor de reparatie van motorfietsen, terwijl het plan voorziet in een kleinschalige motorwinkel waarbij reparatie en onderhoudswerkzaamheden ondergeschikt zijn aan de verkoop van motoren. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de ondergeschiktheid van de werkplaats aan detailhandel is gewaarborgd doordat in de plantoelichting een bouwtekening van de motorwinkel is opgenomen en met het plan is beoogd overeenkomstig deze bouwtekening maximaal een oppervlakte van 70 m² voor de werkplaats mogelijk te maken.

Uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een plantoelichting. Deze plantoelichting maakt geen deel uit van het plan. Aan de plantoelichting en de daarin opgenomen bouwtekening komt derhalve geen bindende betekenis toe. Nu de raad mede vanuit het oogpunt van veiligheid heeft beoogd een werkplaats van 70 m² mogelijk te maken, is het plan in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld en berust het in zoverre niet op een draagkrachtige motivering.”

Zie uitspraak ABRS 13 februari 2013, no. 201112037/1/R4.

omgevingsjurist