Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan om bouwvlakken van intensieve veehouderijen te vergroten op effecten voor Natura-2000 gebieden

Let bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan om om bouwvlakken van intensieve veehouderijen te vergroten op effecten voor Natura-2000 gebieden

De gemeente heeft in een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied de wijzigingsmogelijkheid opgenomen om bouwvlakken van intensieve veehouderijen eenmalig te vergroten tot 1,5 hectare. Dit zijn nog niet gerealiseerde bouwmogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan.

Deze eenmalige vergroting is tot 1 januari 2013 toegestaan onder diverse voorwaarden, waaronder dat er geen sprake mag zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

De Afdeling zegt er het volgende over: De raad dient de aanvaardbaarheid van een bestemmingsplan bij het vaststellen (opnieuw) te bezien, mede in relatie tot de op het moment van vaststelling geldende regelgeving. Dat deze bouwvlakken voor agrarische bedrijven overeenkomen met de bouwvlakken in het voorheen geldende plan, leidt derhalve niet tot het oordeel dat het plan op dit punt in overeenstemming is met artikel 19j van de Nbw 1998 en dat inzichtelijk is of voor uitbreiding geen passende beoordeling mogelijk is. Niet is gebleken dat de raad de mogelijke gevolgen van de genoemde uitbreidingsmogelijkheden voor de Natura 2000-gebieden heeft onderzocht. Het betoog slaagt in zoverre.”

Gevolgen voor de praktijk: Neem voor een nieuw bestemmingsplan niet zonder meer de oude wijzigingsbevoegdheden over. Onderzoek bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor het uitbreiden van intensieve veehouderijen – in welke vorm dan ook – de eventuele negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Zie uitspraak ABRS 13 november 2013, no. 201112348/1/R3, r.o. 29.5 en 29.6

Geluid goede ruimtelijke ordening is meer dan Wet geluidhinder

Geluid goede ruimtelijke ordening is meer dan Wet geluidhinder

Een uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013 onderstreept dit nog eens. In de omgeving van woningen zijn vaak allerlei geluidsbronnen aanwezig. Sommige geluiden kunnen leiden tot ergernis en/of gezondheidsklachten van de bewoners of omwonenden. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen te garanderen is het van belang om voldoende afstand te houden tot geluidsbronnen.

Bij de onderbouwing in het bestemmingsplan wordt in de praktijk meestal alleen maar uitgegaan van de normen, geluidzones en contouren op basis van de Wet geluidhinder. Dit is echter onvoldoende. Het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’ is een gevaarlijke valkuil waar nog allerlei onderzoeksverplichtingen uit kunnen voortvloeien.

Relatie geluid en het bestemmingsplan

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet de raad rekening houden met het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’ uit de Wro. Bij het onderzoek naar geluidsbronnen in een (stedelijk) plangebied is in eerste instantie de Wet geluidhinder (Wgh) maatgevend. Onderzocht moet worden wat de geluidbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige functies. Als blijkt dan niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden dan kunnen er in het algemeen hogere grenswaarden worden vastgesteld.

In eerste instantie lijkt het erop dat het correct toepassen van de Wgh (waaronder het vaststellen van hogere grenswaarden) ook leidt tot een goede ruimtelijke ordening. Bovengenoemde uitspraak van de Afdeling geeft echter het volgende aan:

De raad heeft evenwel niet onderkend dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid niet uitsluitend wordt ingevuld door de Wgh en het Bgh. Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis. Dat betekent dat er ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodige kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidsbelastende activiteiten. (…).”

Dit betekent voor de praktijk dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening dus alle geluidsbronnen in een plangebied onderzocht dienen te worden.

Onderbouwen aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Bij het onderzoek en de onderbouwing of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het belangrijk om het volgende in beeld te brengen:

  • cumulatie van verkeerslawaai, spoorlawaai, lawaai van nabij gelegen bedrijven;
  • geluid dat niet onder de Wgh valt, zoals stemgeluid bij kinderdagverblijven;
  • geluid van 30 km/u wegen;
  • beschrijving van de omgeving: een rustige woonwijk of een gemengd gebied.

De beoordeling of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is in principe ‘vogelvrij’. Er bestaat geen algemene norm in welke gevallen buiten de wettelijke kaders er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De beoordeling hiervan wordt overgelaten aan de gemeente (of ander bestuursorgaan).

Het belangrijkste is voldoende onderbouwing en onderzoek. Laat in een onderzoek of toelichting van een bestemmingsplan zien dat er aandacht is besteed aan het aspect geluid in relatie tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Slechts in een paragraaf het aanvaardbaar woon- en leefklimaat benoemen of kort verwijzen naar het akoestisch onderzoek is onvoldoende en wordt afgestraft door de Afdeling.

Schakel een specialist in!

Het onderzoek naar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen is vogelvrij. Het is vrij lastig uit te voeren als je er niet dagelijks mee bezig bent.

  • Twijfelt u of het bestemmingsplan wel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening?
  • Weet u niet zeker of alle geluidsbronnen wel zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek naar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat?
  • Heeft u een onderbouwing nodig voor het bestemmingsplan om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan te tonen?

Aantal bewoners kamerverhuur ruimtelijk relevant voor woon-en leefklimaat omgeving

Aantal bewoners kamerverhuur is ruimtelijk relevant voor woon- en leefklimaat voor omgeving

Kamerverhuur – Met name voor studentensteden is deze uitspraak van belang.  In centrumgebieden zijn van oudsher vaak al veel woningen studenten woonachtig. Het is dan voor de gemeente lastig om een onderscheid te maken in bestemmingsplannen in de definitie van ‘Wonen’ tussen studentenbewoning, meergezinswoningen of eengezinswoningen. Een strak onderscheid zorgt er namelijk voor dat er geen mix meer mogelijk is tussen studentenwoningen en eengezinswoningen, etc.

Met name oudere bewoners in binnensteden ergeren zich nogal eens aan de overlast die studenten veroorzaken. (Zelf nooit jong geweest?). In onderhavige uitspraak komt een bestemmingsplan aan de orde waar iets soortgelijks speelt. Appellant voert aan dat met de in het bestemmingsplan opgenomen definitie van wonen geen onderscheid wordt gemaakt in de vorm van bewoning, zoals eengezinswoningen, meergezinswoningen of kamerbewoning of kamerverhuur.

Om de vorm van bewoning zoveel mogelijk vrij te laten heeft de gemeente een ruime definitie opgenomen in het bestemmingsplan. De Afdeling zegt hierover het volgende:

Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006, in zaak nr. 200600355/1/, kan het aantal bewoners van een pand dat voor kamerverhuur is bestemd ruimtelijk relevant worden geacht voor en van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Hierbij zijn factoren als parkeerdruk en (geluid)hinder van belang. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012, in zaak no. 201107961/1/A1, volgt dat een ruimtelijk relevant verschil bestaat tussen bewoning van een pand door studenten en door een gezin; de ruimtelijke uitstraling verschilt, reeds gelet op de leeftijdssamenstelling en het levensritme van de onderscheiden bewoners. Zie verder r.o. 3.5. van uitspraak ABRS 23 oktober 2013, no. 201302567/1/R6

Toets aspect geluid in goede ruimtelijke ordening is ruimer dan Wet geluidhinder

Toets aspect geluid in goede ruimtelijke ordening is ruimer dan Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder

Deze uitspraak van 23 oktober 2013 laat weer eens zien dat het aspect geluid en een goede ruimtelijke ordening ruimer is dan de inhoud van deze wet en besluit.

Het bestemmingsplan in kwestie heeft als doel een bestaande legale situatie – woning met bijgebouw – als zodanig te bestemmen. Volgens appellanten kan ter plaatse van de woning geen goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd. Ze voeren in beroep aan dat het perceel binnen de geluidscontour van een spoorweg ligt en dat hier geen geluidsgevoelige bestemmingen mogen worden gebouwd.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bestaande woning op het perceel en dat op grond van de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder geen rekening hoeft te worden gehouden bij het bepalen van de geluidbelasting van de spoorweg en de nabijgelegen rondweg bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

Onder het voorheen geldende bestemmingsplan had het perceel een bedrijfsbestemming. De Afdeling stelt vast dat hier in planologische zin sprake is van nieuwvestiging. De raad stelt volgens de Afdeling terecht dat zowel de woning als de in de omgeving gelegen wegen en spoorlijn reeds feitelijk aanwezig zijn. Dit betekent dat ingevolge artikel 76, derde lid, Wgh en artikel 4.1, derde lid Bgh, de in de Wgh en het Bgh opgenomen geluidsnormen op deze situatie niet van toepassing zijn.

De raad heeft evenwel niet onderkend dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid niet uitsluitend wordt ingevuld door de Wgh en het Bgh. Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis: “Dat betekent dat ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodig kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidsbelastende activiteiten. Zoals reeds overwogen (…) is de op het perceel aanwezige woning niet in overeenstemming met een bouwvergunning opgericht en nimmer in een bestemmingsplan mogelijk gemaakt, zodat in planologische zin wordt voorzien in de nieuwvestiging van een woning. De raad had derhalve in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging moeten maken of vanwege de geluidhinder op het perceel een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, waarbij hij aandacht had moeten besteden aan de cumulatie van verkeerslawaai, spoorlawaai en het lawaai van de nabij het perceel gelegen bedrijven. Nu de raad heeft nagelaten een dergelijke afweging te maken, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.”

De Omgevingsjuristspecialist in geluid en een goede ruimtelijke ordeningbel 040 – 288 7775

Zie uitspraak ABRS 23 oktober 2013, no. 201301638/1/R1

Gemeente mag alleen bestemmingen opnemen in bestemmingsplan die binnen 10 jaar worden verwezenlijkt

Gemeente mag alleen bestemmingen opnemen in bestemmingsplan die binnen 10 jaar worden verwezenlijkt

Bestemmingsplan 10 jaar – Een bestemmingsplan dient eens in de 10 jaar te worden herzien en wordt dus zo actueel gehouden. In het bestemmingsplan mogen geen bestemmingen worden opgenomen die binnen deze termijn niet worden verwezenlijkt. Dit is geen nieuws. Toch is deze uitspraak opvallend, omdat hierin een bestemmingsplan ‘onderuit gaat’ vanwege het feit dat de gemeente route voor langzaam verkeer heeft opgenomen en als zodanig heeft bestemd. De gemeente heeft tijdens de zitting aangegeven dat de gronden nog moeten worden verworven en dat het niet waarschijnlijk is dat dit binnen de planperiode zal gebeuren.

De Afdeling overweegt: “Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar worden verwezenlijkt. Nu de langzaamverkeerroute niet binnen de planperiode van 10 jaar verwezenlijkt zal worden, is het plan in zoverre in strijd met artikel 3.1, derde lid, van de Wro.”

Zie uitspraak ABRS 9 oktober 2013, no. 201206895/1/R3.

Naar verluidt gaat dit veranderen in de aanstaande Omgevingswet, waarin het Omgevingsplan als nieuw instrument verschijnt.

Besluit hogere waarden Wet geluidhinder en belanghebbende

Besluit hogere waarden Wet geluidhinder en belanghebbende

Een belanghebbende is volgens artikel 1:2 van de Awb: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Tot hoever reikt dit belang bij een besluit tot vaststelling hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder? Een uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2013, no. 201300837/1/R1 geeft daar een antwoord op:

(…) zijn bij een dergelijk besluit rechtstreeks de belangen betrokken van iedere persoon die door de realisering van de voorgenomen activiteit rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. Nu appellant en anderen op korte afstand van de voorziene woningen wonen, worden zij rechtstreeks in hun belangen geraakt door de realisering van de woningen en derhalve eveneens door de vaststelling van hogere waarden van deze woningen.”

Gemeente moet parkeerbehoefte berekenen bij vaststelling bestemmingsplan

Gemeente moet parkeerbehoefte berekenen bij vaststelling bestemmingsplan (ook bestaand parkeertekort)

Parkeerbehoefte berekenen. De gemeente heeft een bestemmingsplan opgesteld voor een bestaand centrumgebied. De eigenaar van een schoonheidssalon ter plaatse kan zich niet vinden in de gekozen bestemming ‘Verkeer’. Hij betoogt dat er parkeerhinder zal optreden als gevolg van de op deze locatie voorzien vergroting van commerciële ruimten en de uitbreiding van het aantal woningen. Hij voert verder aan dat de gemeente bij het berekenen van het aantal parkeerplaatsen geen rekening heeft gehouden met de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan en dat er al een parkeertekort is ter plaatse.

De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat een bestaand parkeertekort buiten beschouwing kan worden gelaten en dat alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het plan. Verder geeft de gemeente aan dat er bij het berekenen van het aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van het concrete bouwplan van de projectontwikkelaar. Het uiteindelijke aantal parkeerplaatsen – aldus de gemeente – zal bij het beslissen op de aanvraag om de omgevingsvergunning voor bouwen worden bepaald.

De Afdeling overweegt als volgt: “Anders dan de raad heeft gesteld en anders dan bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een concreet bouwplan, dient de raad in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen of zich reeds een parkeertekort voordoet en in hoeverre door het plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen zich daartoe verhouden. Verder overweegt de Afdeling dat bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen dient te worden uitgegaan van een representatieve invulling van hetgeen ingevolge het plan planologisch maximaal  mogelijk is. Niet in geschil is dat de raad wat het aantal benodigde parkeerplaatsen betreft is uitgegaan van het concrete bouwplan van belanghebbende. (…) De Afdeling stelt vast dat dit niet een representatieve invulling is van hetgeen het plan maximaal planologisch mogelijk is (…).

Zie uitspraak ABRS 9 oktober 2013, no. 201206895/1/R3.

Gemeente moet bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan onderzoek doen naar verkeerssituatie voor toekomstige situatie

Gemeente moet bij wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan onderzoek doen naar verkeerssituatie in toekomstige situatie

Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan en verkeersonderzoek – Bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan is het belangrijk om onderzoeken uit te voeren die aantonen dat ook de bestemming die met het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Heel vaak worden die onderzoeken doorgeschoven naar de fase van het wijzigingsplan. Uit een uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013, no. 201300782/1/R6 blijkt weer eens hoe belangrijk het is om die onderzoeken uit te voeren bij het ‘moederplan’.

De Afdeling overweegt: “dat opname van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan inhoudt dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Derhalve dient reeds bij de vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid te worden onderzocht of een invulling van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk is, waarbij onder meer nagegaan moet worden of sprake kan zijn van een aanvaardbare verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. (…)”. 

Zie r.o. 23.2 van bovenstaande uitspraak.

 

Duurzame verstedelijkingsladder: Gemeente moet actuele regionale behoefte aan kantoren onderzoeken

Duurzame verstedelijkingsladder – Gemeente moet actuele regionale behoefte aan kantoren onderzoeken 

Duurzame verstedelijkingsladder – Deze uitspraak toont niet alleen aan hoe belangrijk artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening voor de bestemmingsplanpraktijk is geworden, maar ook hoe belangrijk het is voor de gemeente om deze motivering in de toelichting op te nemen!

Het bestemmingsplan dat in deze uitspraak aan de orde komt maakt de bouw van 4 nieuwe bouwblokken met wonen, kantoren en andere voorzieningen mogelijk. Appellant stelt in beroep dat de gemeente niet de behoefte aan 7.300 m² aan kantoorruimte in het plangebied heeft aangetoond. Volgens appellant heeft de gemeente ten onrechte niet artikel 3.1.6 tweede lid in acht genomen (duurzame verstedelijkingsladder). Er is volgens appellant in de toelichting niet gemotiveerd of er sprake is van een actuele regionale behoefte en in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

De Afdeling overweegt:Nu de deelraad weliswaar inzichtelijk heeft gemaakt dat het bestemmingsplan met 7.300 m² extra kantoorvloeroppervlak voorziet in een actuele regionale behoefte binnen bestaand stedelijk gebied, maar dit niet in de plantoelichting heeft verantwoord, is in zoverre niet voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, onder a en b, van het Bro. Het betoog slaagt.”

Zie r.o. 8.7 van uitspraak ABRS 25 september 2013, no. 201300782/1/R6.

Weigering wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan goed onderbouwen

Weigering wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan goed onderbouwen

Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan – Een gemeente heeft een aanvraag binnengekregen voor de wijziging van de geldende bestemming ten behoeve van de plaatsing van windturbines. De wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan maakt het mogelijk de bestemming te wijzigen voor de plaatsing van windturbines. De gemeente heeft in het weigeringsbesluit aangegeven dat de vaststelling van het wijzigingsplan niet in het belang is van een goede ruimtelijke ordening. Verder is de gemeente de mening toegedaan dat de windturbines afbreuk doen aan de landschappelijke waarden van het open landschap.

De Afdeling overweegt:De Afdeling heeft (…) overwogen dat de wijzigingsbevoegdheid in dit geval betrekking heeft op een gebied dat niet van grote omvang is en dat de oude bestemming slechts kan worden gewijzigd in één nieuwe bestemming. De planologische afweging heeft derhalve al plaatsgevonden bij de beoordeling van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. (…)”. 

Behalve de wijzigingsvoorwaarden in het bestemmingsplan is ook het voorgaande belangrijk: de planologische afweging heeft al in een eerder stadium plaatsgevonden. Dit betekent in de praktijk voor gemeenten dat zij het weigeringsbesluit extra goed dienen te motiveren (verzwaarde motiveringsplicht) en niet simpel kunnen afdoen met de onderbouwing dat de wijziging niet wenselijk is.