Mer-beoordeling bedrijventerrein en herontwikkeling

Mer-beoordeling bedrijventerrein en herontwikkelingmer-beoordeling bedrijventerrein

Bij de voorbereiding van een project is het belangrijk om altijd te checken of het project valt onder een activiteit zoals genoemd in bijlagen C en D van het Besluit mer. Helaas wordt dit in de praktijk niet altijd gedaan. Vaak schat men in dat het niet hoeft, zonder het project concreet te toetsen.

In de casus die aan de orde komt in ABRS 16 mei 2012, no. 201007346/1/R2 was er geen m.e.r.-beoordeling uitgevoerd voor de herontwikkeling van een industriegebied. In categorie 11.2 en 11.3 is bepaald dat een MER moet worden gemaakt of dan wel beoordeeld dient te worden of een MER moet worden gemaakt in het kader van het bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 150 ha of meer onderscheidelijk 75 ha of meer. De uitbreiding van het terrein betreft ongeveer 30 hectare en valt dus onder de drempelwaarden (mer-beoordeling bedrijventerrein).

Zoals is bepaald in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 15 oktober 2009, dient in dat geval ook te worden gekeken naar andere factoren, zoals bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG (..) die aanleiding kunnen geven om toch een m.e.r.-beoordeling of MER op te stellen. (..). In de directe omgeving van het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden op een afstand van 50 en 70 meter. Gelet hierop zijn er volgens de Afdeling bijzondere omstandigheden waaronder de betrokken activiteit wordt ondernomen die belangrijke nadelig gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Dit klemt des te meer nu volgens het deskundigenbericht mogelijk sprake is van cumulatie van effecten vanwege de nabijheid van andere bedrijventerreinen.

Praktijktip: voer als overheid altijd een m.e.r.-beoordeling uit indien een project onder de omschrijving valt van een categorie zoals bedoeld in de bijlage C en D van het Besluit mer. De overheid heeft een belangrijke (voorbeeld) taak m.b.t. bescherming van het milieu. Naast de voorbeeldfunctie ‘scoort u punten’ bij eventueel beroep bij de Afdeling inzake de vaststelling van het bestemmingsplan. De procedure loopt in de regel vlotter indien er afdoende onderzoek is gedaan voor een project.

omgevingsjurist

Gezondheid bestemmingsplan en besmetting dierziekten

Gezondheid bestemmingsplan en besmetting dierziektengezondheid bestemmingsplan

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan speelt het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’ een belangrijke rol. Volgens vaste jurisprudentie wordt een goede ruimtelijke ordening verkregen door het coördineren en afwegen van de verschillende belangen die bij het gebruik van de in het plan begrepen gronden en opstallen zijn betrokken. Ook het aspect gezondheid kan onderdeel uitmaken van de afweging die het gemeentebestuur moet maken. In een uitspraak van 2 mei 2012, no. 201200307/1/R2 wordt dit nog eens bevestigd in r.o. 2.2.3:

Ten aanzien van de vrees van appellant voor gezondheidsrisico’s voor zijn veestapel wordt overwogen dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in de vestigingsmogelijkheden van een veehouderij de mogelijke besmetting door dierziekten een mee te wegen belang is. De bestrijding van besmettelijke dierziekten vindt zijn regeling echter primair in andere wetgeving.”

Hoewel het aspect gezondheid in de ruimtelijke ordening nog in de kinderschoenen staat, is het positief dat gezondheid ruimtelijk relevant kan zijn en dat de Afdeling dit ook bevestigt. Gezondheid kan ruimtelijk relevant zijn bij bijv. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij woningen, de vestiging van een nieuwe veehouderij, etc. Neem dit aspect dan ook mee!

Noot 2017: Gelukkig wordt dit aspect wel expliciet opgenomen in de Omgevingswet. ‘Een goede ruimtelijke ordening’ wordt vervangen door het onderdeel ‘fysieke leefomgeving’. Daar kan gezondheid worden meegewogen bij de vaststelling van bijv. omgevingsplannen.

omgevingsjurist

Lichtmasten paardenhouderij en een goede ruimtelijke ordening

Lichtmasten paardenhouderij en een goede ruimtelijke ordeninglichtmasten paardenhouderij

Paardenhouderijen in het buitengebied blijven de gemoederen bezig houden. Er zijn tal van gemeentelijke beleidsnotities aan gewijd. Is het niet vanwege het vreemde en flinterdunne onderscheid tussen het opfokken of fokken van paarden, dan wel vanwege het plaatsen van lichtmasten bij paardenbakken. Het ruimtelijk relevante onderscheid tussen koeien in de weide of paarden ontgaat mij geheel.

Uit mijn woorden blijkt al mijn ergernis over dit soort vraagstukken. Wellicht dat ze paardenhouderijen en maneges voortaan naar de dorpskern kunnen verplaatsen. Weg met die paarden uit het buitengebied.

Lichtmasten paardenhouderij – In een uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2012 komt de plaatsing van lichtmasten aan de orde nabij een paardenhouderij. Het gaat hier om een reeds bestaande paardenhouderij die met het bestemmingsplan wordt gelegaliseerd. Het bestemmingsplan laat verder lichtmasten toe met een maximale hoogte van 6 m. Volgens de bewoners van een nabij gelegen woning – afstand tot woning is 40 meter – wordt met de lichtinval het woon- en leefklimaat aangetast.

De Afdeling overweegt in eerste instantie dat in de planregels ten onrechte geen beperking is aangebracht ten aanzien van het aantal lichtmasten. Evenmin is ten onrechte niet de plaats bepaald van de masten. Volgens de Afdeling had de raad moeten onderbouwen dat er met de plaatsing van de lichtmasten geen aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt.

Ter zitting werd duidelijk dat de eigenaresse voornemens is maximaal 6 lichtmasten te plaatsen bij de buitenbak op een afstand van tenminste 65 meter van de woningen. Volgens de raad is een regeling in de planregels niet nodig, omdat de paardenhouderij valt onder het Besluit landbouw milieubeheer en daarin het gebruik van verlichting tijdens de nachtelijke uren nader is gereguleerd.

De Afdeling draait bij en concludeert vervolgens dat een nadere regeling in de planregels ten aanzien van de lichtmasten niet noodzakelijk is, gezien het bepaalde in het Besluit landbouw milieubeheer en de afstand van 65 meter tussen de lichtmasten en de woningen.

Tip voor de praktijk: Hoewel de Afdeling uiteindelijk concludeert dat een nadere regeling in de planregels van het bestemmingsplan niet nodig is, raad ik aan om in elk geval in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht te besteden aan lichtmasten bij paardenhouderijen of maneges en eventuele hinder voor omliggende woningen. Betrek hierin de ook de feitelijke afstand van de lichtmasten tot de omliggende woningen. Ook kan m.i. een beperking in het aantal lichtmasten in de planregels geen kwaad, ondanks het bepaalde in het Besluit landbouw milieubeheer. Immers in het bestemmingsplan vindt de toets met betrekking tot een goede ruimtelijke ordening plaats en niet in het Besluit landbouw milieubeheer.

omgevingsjurist

 

kantoor geurgevoelig

Kantoor geurgevoelig?kantoor geurgevoelig

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de vestiging van een siervissenkwekerij mogelijk. Appellant is voornemens een geitenhouderij te exploiteren nabij de locatie van de siervissenkwekerij en is in het bezit van een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer. Hij voert aan dat de gemeente ten onrechte niet heeft onderkend dat de woning en het kantoor in het plan binnen de geurcontour van zijn bedrijf zijn voorzien. Hij vreest dat de voorziene siervissenkwekerij belemmeringen met zich brengt voor zijn bedrijfsvoering. Bovendien is ter plaatse van de voorziene woning en kwekerij geen goed woon- en leefklimaat verzekerd.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van de voorziene woning en het voorziene kantoor geen onevenredige geurhinder zal worden ondervonden, omdat de woning en het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het agrarisch bedrijf van appellant zijn voorzien.

De Afdeling geeft aan (vrij vertaald) “dat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant thans reeds wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering door de bestaande woningen en dat de voorziene woning en het kantoor bij de siervissenkwekerij geen verdere beperkingen met zich brengen. (..). Ter zitting is gebleken dat in de bedrijfsgebouwen een kantoor is voorzien waar minimaal twee personen gedurende de gehele dag werkzaam zullen zijn. De raad stelt zich blijkens de stukken op het standpunt dat naast de voorziene woning tevens het voorziene kantoor moet worden beschouwd als object dat bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat moet worden beschermd tegen onevenredige geurhinder. De raad heeft het daarom noodzakelijk geacht dat de woning en het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf van appellant zijn voorzien. (..)

Op grond van de planregels in het bestemmingsplan mogen evenwel binnen het gehele bouwvlak bedrijfsgebouwen worden gebouwd. (..) Nu de gemeente voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan het bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk heeft geacht dat het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf van appellant is voorzien, heeft de gemeente dit ten onrechte niet in het plan verzekerd.” Zie uitspraak ABRS 25 april 2012, LJN: BW3942.

omgevingsjurist

 

Uitwerkingsplan en milieuvergunning

Uitwerkingsplan en milieuvergunninguitwerkingsplan en milieuvergunning

Een bestemmingsplan maakt het mogelijk door middel van een uitwerkingsplan woningen te realiseren. Een agrariër die in de nabijheid van de toekomstige woningen een agrarisch bedrijf uitoefent, voert aan dat ten onrechte is voorzien in woningbouw binnen de geurcontour van zijn bedrijf, die nog geldt op basis van een geldende milieuvergunning op grond waarvan hij ter plaatse varkens mag houden.

De gemeente voert aan dat er tussen de agrariër en de gemeente afspraken zijn gemaakt over de mogelijke intrekking van deze vergunning en een onderdeel van die afspraken is dat de bestemming van het perceel van appellant zou worden aangepast in ruil voor een verzoek van appellant tot intrekking van zijn milieuvergunning.

De gemeente stelt dat rekening is gehouden met de geurcontour van het bedrijf door niet bij recht woningen mogelijk te maken, maar via een uit te werken bestemming. Zodoende is rekening gehouden met de milieuvergunning, aldus de gemeente.

De Afdeling overweegt de verhouding uitwerkingsplan en milieuvergunning: “Op grond van de uit te werken bestemming rust op het college de verplichting om deze bestemming binnen de planperiode uit te werken. Vast staat dat zolang voormelde milieuvergunning van kracht is door de daarbij toegestane geurbelasting vanwege de inrichting van appellant deze bestemming niet kan worden uitgewerkt, aangezien dit met zich zou brengen dat geurgevoelige objecten binnen de geurcontour kunnen worden gebouwd. Nu ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit geen zekerheid bestond over de intrekking van de milieuvergunning en er in het verband van de uit te werken bestemming geen planologische invulling van de gronden mogelijk is waarbij woningen kunnen worden gebouwd met inachtneming van de geurcontour, is de raad er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de uitvoerbaarheid van het bestreden plandeel binnen de planperiode niet aannemelijk is. Daarbij is van belang dat een vigerende milieuvergunning niet zonder meer door het bevoegd gezag kan worden ingetrokken en dat in dit geval de intrekking van de milieuvergunning op basis van een daartoe strekkend verzoek van appellant zou plaatsvinden“. Zie verder r.o. 2.9.4 van ABRS 25 april 2012, LJN: BW3848.

omgevingsjurist

spuitzones boomgaarden en tuinen woningen

Spuitzones boomgaarden en tuinen woningenspuitzones boomgaarden

Een groot misverstand is dat bij het meten van de afstand tussen een boomgaard en te realiseren woningen wordt gemeten van het bouwvlak (of gevel van woning) tot de boomgaard. Dit komt waarschijnlijk omdat de vergelijking wordt gemaakt met de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De aldaar genoemde richtafstanden gaan immers uit van afstanden van de gevels van woningen tot aan de grens van percelen die bedrijvigheid mogelijk maken.

Van belang is om de achtergrond te weten van spuitzones. Bij het bespuiten van gewassen komt namelijk spuitvloeistof (drift) vrij. Deze spuitnevel kan ook op gazons en omliggende perken neerkomen. Dit kan – afhankelijk van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen – een risico vormen voor de gezondheid van omwonenden. De Afdeling heeft al vaker geoordeeld dat ook tuinen bij woningen bescherming toekomen. Met andere woorden: er dient gemeten te worden vanaf het bestemmingsvlak ‘Wonen’ of (in voorkomende gevallen) ‘Tuin’. Dit wordt nog eens bevestigd in een uitspraak van de Afdeling van 25 april 2012, 201012191/1/R3.

Lees meer over spuitzones van boomgaarden.

Schakel De Omgevingsjurist in voor een onderbouwing over spuitzones van boomgaarden en woningen.

omgevingsjurist

vooroverleg provincie over bestemmingsplan altijd nodig?

Vooroverleg provincie over bestemmingsplan altijd nodig?vooroverleg provincie

Juridisch kader vooroverleg provincie: Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 van het Bro zijn burgemeester en wethouders verplicht in het kader van de voorbereiding van de bestemmingsplanprocedure overleg te voeren met de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

Praktijk: In de praktijk worden – is mijn vermoeden – de meeste conceptplannen wel opgestuurd naar de provincie voor het vooroverleg. Dit is voor de meeste gemeenten ook belangrijk, omdat een goede band tussen provincie en gemeente ook bij de beoordeling van latere plannen van belang is.

In de casus die in de uitspraak van 18 januari 2012 aan de orde kwam had de gemeente een bestemmingsplan niet aan de gemeente voorgelegd. Dit klinkt heel ernstig, maar uit ervaring weet ik dat in de praktijk de elektronische aanmelding van conceptplannen via provinciale websites niet altijd even goed verloopt. Het uploaden van bestanden verloopt niet altijd gestroomlijnd. In dat geval kan het voorkomen dat een plan blijft liggen en niet aan de provincie wordt voorgelegd. Het is in dat geval praktisch om even telefonisch contact op te nemen met een provinciale ambtenaar en per e-mail de stukken toe te zenden.

De Afdeling is streng en oordeelt: “Uit hetgeen is weergegeven met betrekking tot de nota van toelichting omtrent artikel 3.1.1, eerste lid van het Bro, (..) volgt daaruit dat slechts bij hoge uitzondering, indien het duidelijk gaat om een herziening van geringe omvang dan wel van in planologisch opzicht ondergeschikt belang, geen overleg zal hoeven plaats te vinden. Een dergelijke uitzondering doet zich hier niet voor, aangezien het plan voorziet in de mogelijkheid om na uitwerking meer dan 200 woningen te realiseren”.

 

Opfokken paarden kan vallen onder agrarisch bedrijf

Opfokken paarden kan vallen onder definitie van agrarisch bedrijfopfokken paarden

In deze handhavingszaak kwam wederom het verschil tussen het fokken en het opfokken van paarden aan de orde. Het fokken van paarden wordt in de meeste bestemmingsplannen als aan agrarisch bedrijf aangemerkt, omdat het valt aan te merken als het voortbrengen van producten, door middel van het houden van dieren. Het opfokken van paarden meestal niet. 

Toch is het verschil niet altijd even duidelijk; het is een grijs gebied. Hoe zit het dan met het trainen en africhten van jonge paarden die op het eigen bedrijf zijn gefokt?

De Afdeling overweegt hier: “Van belang is dat het hier niet gaat om het africhten van elders gefokte paarden. Het africhten, trainen (opfokken) van verkopen van ter plaatse op het bedrijf gefokte paarden, die eigendom zijn van appellant, hangt zodanig samen met het fokken van paarden, dat deze activiteiten kunnen worden beschouwd als behorende bij het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, als bedoeld in de planvoorschriften. Het bedrijf is ook in zoverre aan te merken als een productiegerichte paardenhouderij, waarbij het africhten van de gefokte paarden ten behoeve van de verkoop dient te worden aangemerkt als onderdeel van de paardenfokkerij, zodat dit gebruik ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan.” Zie ABRS 18 april 2012, 201106938/1/A1.

omgevingsjurist

 

 

VNG-brochure jachthaven en recreatiewoningen

VNG-brochure jachthaven en afstand recreatiewoningenvng-brochure jachthaven

Zoals bekend zijn de in de VNG-brochure genoemde afstanden indicatief van aard. In deze casus gaat het om de aan te houden afstand tussen een bestaande jachthaven en voorziene recreatiewoningen. Volgens de VNG-brochure behoort een jachthaven tot milieucategorie 3.1. Voor deze categorie wordt in een gemengd gebied een afstand van 30 m aanbevolen tussen de perceelsgrens van een bedrijf en de gevel van een woning vanwege het aspect geluid.

De feitelijke afstand tussen de jachthaven en de beoogde recreatiewoningen bedraagt 25 m en 10 m. In de plantoelichting staat vermeld dat gezien de aard en schaal van het gebied en de jachthavens in overweging nemende, de bouw van de recreatiewoningen in het plangebied aanvaardbaar wordt geacht en dat mogelijke (milieu)hinder van jachthavens inherent is aan een gebied voor recreatie en – toerisme.

De Afdeling oordeelt in een uitspraak van 11 april 2012, (no. 201103639/1/R3) dat in het kader van een goed woon- en leefklimaat een onderzoek om te bepalen of en hoe een vergelijkbare geluidkwaliteit (zoals bij de aanbevolen afstand van 30 m) bij de voorziene recreatiewoningen behaald kan worden, ontbreekt. Met de enkele stelling dat de hinder van jachthavens voor recreatiewoningen inherent is aan het voor waterrecreatie en watertoerisme bestemde gebied heeft de raad niet aannemelijke gemaakt dat de hinder ter plaatse van de voorziene recreatiewoningen niet onevenredig belastend zijn. (VNG-brochure jachthaven).

spuitzones boomgaarden en bestaande woningen

Spuitzones boomgaarden en bestaande woningenspuitzones boomgaarden

Over het algemeen wordt over het al dan niet opnemen van spuitzones in bestemmingsplannen erg lichtvaardig gedacht door gemeenten. In dit geval ging het om het niet opnemen van spuitzones rondom bestaande kernen in het buitengebied  van een gemeente in de Betuwe. Zoals bekend mag worden verondersteld kan het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen schadelijk zijn voor de gezondheid van omwonenden van een boomgaard. Bij het bespuiten van de bomen komt drift vrij dat schadelijk kan zijn. Dit geldt echter niet voor alle middelen. Ik verwijs verder naar mijn publicatie in het juridische tijdschrift Milieu & Recht nr. 9, 2011. Ook in onderhavige uitspraak – evenals vele andere uitspraken over spuitzones – ontbreekt het aan onderbouwing waarom geen spuitzones in het plan zijn opgenomen.

Spuitzones boomgaarden – De gemeente stelt zich op het standpunt dat geen verplichting bestaat tot het opnemen van spuitzones en dat bestemmingen zodanig kunnen worden gelegd dat aan de afstand van een spuitzone wordt voldaan. (..) Volgens de gemeente is verder van belang dat het plan een conserverend karakter heeft en dat de bestaande situaties daarin zijn gehandhaafd. De gemeente wijst erop dat er in de kernen van oorsprong een sterke vermenging van agrarische functies en woonfuncties kent en dat in een groot aantal gevallen de afstand tussen deze functies minder dan 50 m bedraagt. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de normafstand van 50 m.

De Afdeling overweegt: “Ter zitting is gebleken dat de gemeente voorafgaand aan de keuze om in het plan geen spuitzones op te nemen rond de genoemde bebouwingsconcentraties, geen nader onderzoek heeft verricht naar de feitelijke situaties ter plaatse. Daardoor is niet inzichtelijk gemaakt of binnen een zone van 50 m en minder rondom deze bebouwingsconcentraties gronden liggen, waar volgens het plan fruitteelt mag plaatsvinden en met gewasbeschermingsmiddelen gespoten mag worden, maar deze gronden geheel of gedeeltelijk voor dat doel nog niet worden gebruikt en zo ja, of aanleiding bestaat voor de betreffende gronden geheel of gedeeltelijk in een spuitzone te voorzien. Gelet hierop acht de Afdeling het standpunt van de gemeente om in het geheel af te zien van het opnemen van spuitzones in het plan onvoldoende onderbouwd. Het betoog slaagt.”

Zie ABRS 18 april 2012, no. 201006290/1/R2.

Woningen mogelijk maken bij boomgaarden? 2nd opinion nodig?

omgevingsjurist