Agrarische geur en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Agrarische geur en aanvaardbaar woon- en leefklimaat – Bij afweging of sprake is van aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor woningen nabij agrarisch bedrijf ook de geurbelasting betrekken van omliggende agrarische bedrijven

Een bestemmingsplan maakt de bouw van 11 nieuwbouwwoningen mogelijk op een perceel dat voorheen in gebruik was voor glastuinbouw. Appellant betoogt dat onvoldoende duidelijk is of ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Hij wijst op de geurbelasting van het plangebied ten gevolge van zijn veehouderij. Voorts is volgens hem niet gekeken naar de geurbelasting van de overige veehouderijen in de omgeving van het plangebied.

Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat de omstandigheid dat de geurbelasting als gevolg van een veehouderij onder de wettelijke norm blijft in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij, dit nog niet betekent dat er zonder meer ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

De Afdeling overweegt: “Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat in de nabijheid van het plangebied meer veehouderijen zijn gelegen. De geurbelasting van deze veehouderijen op het plangebied is niet onderzocht voor de vaststelling van het plan. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te trachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond.”

Zie uitspraak 23 augustus 2013, no. 201201544/1/R1

omgevingsjurist

Schoonheidssalon geurgevoelig object als bedoeld in Wet geurhinder en veehouderij

Schoonheidssalon geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij

Het college van B&W heeft vrijstelling verleend voor de vestiging van een schoonheidssalon in een bedrijfsgebouw in het buitengebied. De beoogde schoonheidssalon ligt op een afstand van minder dan 50 meter van een nertsenfokkerij. Appellant stelt in beroep dat de gemeente ten onrechte de gevraagde vrijstelling (oud) van het bestemmingsplan heeft geweigerd.

Volgens appellant verblijven de klanten in zijn salon zeer kortdurend en is de salon niet aan te merken als geurgevoelig ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij.

De Afdeling volgt het standpunt van de gemeente: “De omstandigheid dat de in de schoonheidssalon te geven behandelingen ongeveer één uur duren, zodat de klanten slechts kort in de schoonheidssalon verblijven, leidt evenmin tot het oordeel dat de rechtbank de schoonheidssalon ten onrechte heeft aangemerkt als geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, reeds omdat ook een kortdurend verblijf van regelmatig aanwezige klanten bescherming verdient.”

Zie ABRS 10 oktober 2012, no. 201202274/1/A1

omgevingsjurist

Geurnorm Wet geurhinder en veehouderij en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Geurnorm Wet geurhinder en veehouderij en aanvaardbaar woon- en leefklimaatgeurnorm wet geurhinder en veehouderij

Het bestemmingsplan in kwestie maakt een vergroting van het bouwvlak mogelijk voor een bestaande veehouderij. De buurman (in de nabijgelegen) burgerwoning vreest door de vergroting van het bouwvlak onder meer voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat ten gevolge van stank- en geluidsoverlast. De uitbreiding maakt bebouwing mogelijk op een afstand van 12 m tot het plandeel met de bestemming ‘Wonen’.

Volgens de gemeente voldoen de bestaande intensieve veehouderijen aan de eisen van de Wet geurhinder en veehouderij en het veroorzaakt het plan geen onevenredige milieuhinder.

Het niet overschrijden van de voor veehouderijen toepasselijke individuele geurnorm Wet geurhinder en veehouderij betekent volgens de Afdeling niet zonder meer dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De gemeente heeft in het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied slechts verwezen naar de toepasselijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Deze uitspraak van 22 augustus 2012, (no. 201101467/1/R) bevestigt de bestaande jurisprudentie ten aanzien van de Wet geurhinder en een goede ruimtelijke ordening.

omgevingsjurist

VNG-brochure en veehouderij goed woon- en leefklimaat

VNG brochure en veehouderij en een goed woon- en leefklimaatvng brochure

Casus Het wijzigingsplan in kwestie maakt de wijziging mogelijk van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De buurman, een agrariër met een melkrundveehouderij, stelt beroep in en voert aan dat er geen goed woon- en leefklimaat voor de voorziene woning is verzekerd, omdat deze binnen de geurcirkels van de melkrundveehouderij ligt. Volgens hem heeft het college voor wat betreft het geuraspect van de melkrundveehouderij ten onrechte de richtafstanden uit de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ toegepast, omdat de melkrundveehouderij onder de werking van het Besluit landbouw milieubeheer valt en de afstanden in het Blm dan van toepassing zijn. De voorziene woning ligt op een afstand van ongeveer 50 m van de melkrundveehouderij.

Volgens het college  wordt voor wat  betreft het geuraspect van de melkrundveehouderij niet aan de aanbevolen afstand van 100 m in de VNG-brochure voldaan. De afwijking van deze afstand is echter volgens het college gerechtvaardigd, omdat bestaande woningen reeds dichterbij de melkrundveehouderij liggen dan de voorziene woning en in de milieuvergunning met het woon- en leefklimaat van deze bestaande woningen rekening is gehouden.

De Afdeling overweegt: “Voor zover het college zich op het standpunt stelt dat in het bestemmingsplan reeds is afgewogen of ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd, overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan “Buitengebied (..)” op 26 september 2006 is vastgesteld en dat na deze datum het Blm op 6 december 2006 en de Wet geurhinder en veehouderij op 1 januari 2007 in werking zijn getreden. Gelet op deze wijzigingen in de regelgeving had het college moeten nagaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

(..)

Het college heeft evenwel niet deugdelijk gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd voor de voorziene woning wat betreft het geuraspect van de melkrundveehouderij. Daargelaten de vraag of het college van de VNG brochure heeft kunnen uitgaan, is onduidelijk gebleven welk wettelijk regime op deze situatie van toepassing is, zodat ook niet duidelijk is hoe de gevolgen voor het woon- en leefklimaat moeten worden beoordeeld. Anders dan het college betoogt, betekent de omstandigheid dat de bestaande woning reeds dichter bij de melkrundveehouderij ligt, niet dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd voor de voorziene woning.”

Deze uitspraak maakt weer eens duidelijk dat bij vrijwel elk ruimtelijk besluit met afwegingsruimte voor het bevoegd gezag, moet worden afgewogen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor toekomstige woning(en). Ongeacht het gegeven dat bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan een dergelijke afweging is gemaakt. Gewijzigde regelgeving – zeker in het ruimtelijk bestuursrecht – geven aanleiding om tot het vorenstaande te concluderen.

Zie uitspraak ABRS 8 augustus 2012, no. 201112187/1/T1/R1.

omgevingsjurist

Gemeentelijke geurverordening en afwijking afstanden

Gemeentelijke geurverordening en afwijking afstanden Wet geurhinder en veehouderijgemeentelijke geurverordening

Het bestemmingsplan maakt de bouw van ongeveer 1400 woningen mogelijk. De eigenaar van een paardenhouderij stelt in beroep dat de afstand van 50 m tussen het voorziene woongebied en zijn paardenhouderij niet voldoende is. Hij vindt deze afstand te gering, gelet op de geurhinder van zijn bedrijf en in verband met het toekomstige woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners in het plangebied. Op grond van artikel 4, tweede lid van het Besluit landbouw milieubeheer dient volgens hem een afstand van 100 m te worden aangehouden.

Volgens de raad kan op grond van de gemeentelijke geurverordening een afstand van 50 m worden aangehouden. De raad verwijst naar de motivering in de gemeentelijke geurverordening waarom kan worden afgeweken van de 100 m zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij moet worden aangehouden.

De Afdeling  geeft aan “dat de raad zich geen rekenschap heeft gegeven van de te verwachten geursituatie vanwege veehouderijen in het gebied. De enkele motivering in de gebiedsvisie dat een afstand van 50 m tussen een paardenhouderij en woningen door inwoners van stedelijke gebieden en dorpskernen aanvaardbaar wordt geacht, is gelet op artikel 8 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) onvoldoende aanleiding voor afwijking van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Wgv dat binnen de bebouwde kom als uitgangspunt 100 m dient te worden aangehouden. Gelet hierop heeft de raad bij de beoordeling op welke afstand ten opzichte van de paardenhouderij de  woonfunctie gesitueerd kan worden, de gebiedsvisie  en de daarop gebaseerde geurverordening in redelijkheid niet aan de vaststelling van het plan ten grondslag kunnen leggen.”

Noot bij gebrekkige motivering Uit deze uitspraak blijkt weer eens hoe belangrijk de motivering is bij afwijking van gestelde normen. In het algemeen geldt hoe groter de afwijking, hoe uitgebreider de motivering dient te zijn. Door middel van een geurverordening kan in een bepaald geval worden afgeweken van de afstandsnormen die gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij. De gemeentelijke geurverordening is in dit geval gebaseerd op een gebiedsvisie. Helaas was noch in de plaatselijke geurverordening, noch in de gebiedsvisie gemotiveerd wat de te verwachten geursituatie zal zijn in verband met de aanwezigheid van veehouderijen in de nabijheid van de beoogde woonlocatie in het plangebied. Om die reden kon de gemeente hier niet kort naar verwijzen in de motivering.

Zie voor de uitspraak ABRS 29 februari 2012, LJN: BV7289, r.o. 2.5 e.v.

omgevingsjurist

 

 

garage geurgevoelig object Wet geurhinder en veehouderij?

Garage geurgevoelig object Wet geurhinder en veehouderij?garage geurgevoelig object

Bestreden besluit Het besluit dat wordt aangevochten bij de Afdeling betreft een veranderingsvergunning voor een wijziging van het veebestand van een veehouderij. Op grond van deze vergunning mogen 146 vleesstieren en 150 vleesstierkalveren worden gehouden.

Beroepsgrond De buurman heeft beroep ingesteld tegen het besluit en voert onder meer aan dat zijn garage die op een afstand van 23 m is gesitueerd van de dichtstbijzijnde stal, een geurgevoelig object is. De garage is volgens hem ten onrechte niet bij de beoordeling van de geurhinder vanwege de inrichting aan de hand van de Wet geurhinder en veehouderij betrokken. Hij voert aan dat de garage in directe verbinding staat met zijn woning en dat in de garage onder meer een keuken, een bijkeuken, een hobbyruimte en een speelruimte aanwezig zijn. Volgens appellant wordt de garage dagelijks gebruikt.

Overweging Afdeling over garage geurgevoelig object “Gezien de in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) gegeven definitie is voor het antwoord op de vraag of de garage van appellant een geurgevoelig object is, van belang of die bebouwing bestemd en geschikt is voor menselijk verblijf en of dat gebruik permanent is of daarmee vergelijkbaar. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2005/06, 30 453, nr. 19) valt af te leiden dat met de zinsnede ‘permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik’ bedoeld is bescherming te bieden tegen langdurige blootstelling. Maar ook een kortdurende verblijfsduur verdient volgens de wetsgeschiedenis bescherming, voor zover dit zich tenminste regelmatig voordoet. Met een regelmatig verblijf wordt bedoeld een aanwezigheid op de locatie gedurende een niet onaanzienlijk gedeelte van een tijdseenheid, van een of meer personen, al dan niet met gelijke tussenpozen. Zie ABRS 4 juli 2012, 201103384/1/T1/A4.

Niet in geschil is dat de garage van appellant op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor menselijk verblijf mag worden gebruikt. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de garage niet permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, voor verblijf wordt gebruikt, en om die reden niet als een geurgevoelig object kan worden aangemerkt. Aan dat standpunt ligt geen onderzoek naar de feitelijke situatie ten grondslag. Gelet op de stellingen van appellant over het gebruik van de garage en de duur daarvan, lag het echter wel op de weg van het college om voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit een dergelijk onderzoek te verrichten. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid.

omgevingsjurist

Cumulatie geurhinder en woon- en leefklimaat

Cumulatie geurhinder en aanvaardbaar woon- en leefklimaatcumulatie geurhinder

Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat indien de voor de desbetreffende veehouderijen toepasselijke individuele norm uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) niet wordt overschreden, dat nog niet wil zeggen dat er ook sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Toch verschijnen er nog regelmatig uitspraken van de Afdeling waaruit blijkt dat gemeenten hier niet van op de hoogte zijn.

In deze casus heeft de gemeente een bestemmingsplan vastgesteld dat de uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk maakt (‘zoekgebied voor bedrijfsterrein’). De plaatselijke geurverordening bepaalt dat binnen dergelijke gebieden, voor zover het bebouwde kom betreft, een maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object van 14,0 odeur units geldt. Volgens de gemeente kan binnen het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

De Afdeling is het hier niet mee eens en overweegt: “In de omgeving van het bedrijf bevinden zich echter meerdere veehouderijen. Nu de geurverordening slechts normen stelt voor de geurbelasting vanwege een individueel bedrijf is door de toets aan de verordening ten onrechte de cumulatie van geurhinder vanwege de omliggende veehouderijen niet meegenomen”. Zie r.o. 2.4.4 van uitspraak ABRS 23 mei 2012, no. 201108109/1/R2.

omgevingsjurist

 

 

Gezondheid bestemmingsplan en besmetting dierziekten

Gezondheid bestemmingsplan en besmetting dierziektengezondheid bestemmingsplan

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan speelt het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’ een belangrijke rol. Volgens vaste jurisprudentie wordt een goede ruimtelijke ordening verkregen door het coördineren en afwegen van de verschillende belangen die bij het gebruik van de in het plan begrepen gronden en opstallen zijn betrokken. Ook het aspect gezondheid kan onderdeel uitmaken van de afweging die het gemeentebestuur moet maken. In een uitspraak van 2 mei 2012, no. 201200307/1/R2 wordt dit nog eens bevestigd in r.o. 2.2.3:

Ten aanzien van de vrees van appellant voor gezondheidsrisico’s voor zijn veestapel wordt overwogen dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in de vestigingsmogelijkheden van een veehouderij de mogelijke besmetting door dierziekten een mee te wegen belang is. De bestrijding van besmettelijke dierziekten vindt zijn regeling echter primair in andere wetgeving.”

Hoewel het aspect gezondheid in de ruimtelijke ordening nog in de kinderschoenen staat, is het positief dat gezondheid ruimtelijk relevant kan zijn en dat de Afdeling dit ook bevestigt. Gezondheid kan ruimtelijk relevant zijn bij bijv. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij woningen, de vestiging van een nieuwe veehouderij, etc. Neem dit aspect dan ook mee!

Noot 2017: Gelukkig wordt dit aspect wel expliciet opgenomen in de Omgevingswet. ‘Een goede ruimtelijke ordening’ wordt vervangen door het onderdeel ‘fysieke leefomgeving’. Daar kan gezondheid worden meegewogen bij de vaststelling van bijv. omgevingsplannen.

omgevingsjurist

kantoor geurgevoelig

Kantoor geurgevoelig?kantoor geurgevoelig

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de vestiging van een siervissenkwekerij mogelijk. Appellant is voornemens een geitenhouderij te exploiteren nabij de locatie van de siervissenkwekerij en is in het bezit van een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer. Hij voert aan dat de gemeente ten onrechte niet heeft onderkend dat de woning en het kantoor in het plan binnen de geurcontour van zijn bedrijf zijn voorzien. Hij vreest dat de voorziene siervissenkwekerij belemmeringen met zich brengt voor zijn bedrijfsvoering. Bovendien is ter plaatse van de voorziene woning en kwekerij geen goed woon- en leefklimaat verzekerd.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van de voorziene woning en het voorziene kantoor geen onevenredige geurhinder zal worden ondervonden, omdat de woning en het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het agrarisch bedrijf van appellant zijn voorzien.

De Afdeling geeft aan (vrij vertaald) “dat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant thans reeds wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering door de bestaande woningen en dat de voorziene woning en het kantoor bij de siervissenkwekerij geen verdere beperkingen met zich brengen. (..). Ter zitting is gebleken dat in de bedrijfsgebouwen een kantoor is voorzien waar minimaal twee personen gedurende de gehele dag werkzaam zullen zijn. De raad stelt zich blijkens de stukken op het standpunt dat naast de voorziene woning tevens het voorziene kantoor moet worden beschouwd als object dat bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat moet worden beschermd tegen onevenredige geurhinder. De raad heeft het daarom noodzakelijk geacht dat de woning en het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf van appellant zijn voorzien. (..)

Op grond van de planregels in het bestemmingsplan mogen evenwel binnen het gehele bouwvlak bedrijfsgebouwen worden gebouwd. (..) Nu de gemeente voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan het bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk heeft geacht dat het kantoor op meer dan 50 m afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf van appellant is voorzien, heeft de gemeente dit ten onrechte niet in het plan verzekerd.” Zie uitspraak ABRS 25 april 2012, LJN: BW3942.

omgevingsjurist