plattelandswoning ook onderzoek doen naar spuitzones

Plattelandswoning ook onderzoek doen naar spuitzonesplattelandswoning

Met de aanduiding ‘Plattelandswoning’ of ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ in een bestemmingsplan wordt in planologisch opzicht geregeld dat een voormalige agrarische bedrijfswoning ook door derden (burgers) bewoond mag worden. Deze woningen worden niet beschermd tegen milieugevolgen (geur, geluid en luchtverontreiniging) van het bijbehorende agrarisch bedrijf. Het planologisch regime, en niet langer het feitelijk gebruik, is bepalend voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten.

Wat door velen wordt vergeten is dat ook hier het ‘vangnet’ van een goede ruimtelijke ordening geldt. In een uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014 wordt dit nog eens onderstreept.

Aan een perceel is in het bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarisch’ toegekend, met een bouwvlak en de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’. Het bouwvlak wordt door de figuur ‘relatie’ verbonden met het bouwvlak van appellant. Appellant betoogt dat er ten onrechte geen rekening is gehouden dat zij gewasbeschermingsmiddelen gebruikt op haar nabij de woning gelegen percelen.

De gemeenteraad betoogt dat het door de wet Wijziging van de Wabo (…) om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen mogelijk is een voormalige agrarische bedrijfswoning te voorzien van de aanduiding ‘plattelandswoning’ en dat in die wet is geregeld dat een dergelijke woning niet beschermd wordt tegen de milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Daarom zal volgens de raad appellant geen gevolgen ondervinden van de aanduiding.

De Afdeling overweegt: “De raad heeft de door appellant gestelde effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het woon- en leefklimaat van de woning niet nader onderzocht, maar volstaan met een enkele verwijzing naar artikel 1.1a van de Wabo. Nog daargelaten of de gronden waarop de betrokken gewasbeschermingsmiddelen worden aangewend moeten worden gerekend tot de inrichting van appellant, stelt de Afdeling vast dat op grond van artikel 1.1a van de Wabo de woning slechts voor de toepassing van de Wabo en de daarop berustende bepalingen als onderdeel van de inrichting kan worden beschouwd. Nu ten tijde hier van belang het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen deel uitmaakte van de toetsing van de gevolgen voor het milieu dan wel de bescherming van het milieu van de inrichting van appellant, kon de raad niet volstaan met een verwijzing naar artikel 1.1a van de Wabo. De raad heeft het besluit in zoverre niet zorgvuldig voorbereid. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak ABRS 12 november 2014, no. 201306356/1/R3

Bel voor meer informatie over plattelandswoningen en spuitzones naar mr. Marian Harberink,

Oude bestemming niet klakkeloos overnemen in nieuw bestemmingsplan

Oude bestemming niet klakkeloos overnemen in nieuw bestemmingsplan 

In de praktijk komt het veelvuldig voor dat de gemeente de oude bestemming van het voorheen geldende bestemmingsplan overneemt in het nieuw te maken bestemmingsplan. Het is met name bij een bestemmingsplan voor een groot grondgebied ook bijna niet te doen om alle percelen te toetsen op feitelijk gebruik en te vergelijken met de gelegde bestemming. Dat het toch ‘oppassen geblazen’ is bewijst de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2013, no. 201202455/3/R3.

De gemeente heeft een perceel bestemd als ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘opslag’. Volgens de gemeente is het feitelijke gebruik als zodanig bestemd en was onder het voorheen geldende plan ook een opslagterrein toegestaan op het perceel. De raad stelt zich op het standpunt dat geen onderzoek hoefde te worden verricht naar de gevolgen voor het woon- en leefklimaat omdat het een bestaande situatie betreft.

Appellanten betogen dat een opslagterrein niet in het buitengebied past en dat ten onrechte de gevolgen voor het woon- en leefklimaat als gevolg van het opslagterrein niet zijn onderzocht. Zij wijzen er bovendien op dat in de planregels geen beperkingen zijn gesteld aan de stoffen en materialen die op het perceel mogen worden opgeslagen. Verder is volgens hen het perceel al jaren niet meer in gebruik als opslagterrein.

De Afdeling overweegt: “dat de afstand van het perceel tot de woning van appellant 18 meter is, het perceel sinds enige jaren niet meer in gebruik was als opslagterrein en ten tijde van de vaststelling van het plan alleen tijdelijk werd gebruikt voor de opslag van zand. Gelet op deze omstandigheden had de raad inzichtelijk moeten maken waarom een positieve bestemming voor het opslagterrein uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Dat onder het voorheen geldende plan een gemeentelijk opslagterrein op het perceel was toegestaan, maakt dat niet anders, nu dit niet wegneemt dat in het kader van het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan weer alle betrokken belangen behoren te worden afgewogen, waarbij wordt bezien in hoeverre het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft dit nagelaten. Dit klemt te meer, nu in de planregels geen beperkingen zijn gesteld aan de stoffen en materialen die op het perceel mogen worden opgeslagen. Op het perceel is derhalve ook de opslag van stoffen en materialen met nadeliger gevolgen voor het woon- en leefklimaat dan de opslag van grond en zand mogelijk.”

omgevingsjurist

 

wijzigingsbevoegdheid horeca in bestemmingsplan onderzoek doen naar ruimtelijke aanvaardbaarheid van terrassen

Wijzigingsbevoegdheid horeca in bestemmingsplan ook onderzoek doen naar ruimtelijke aanvaardbaarheid van terrassen

Appellanten vrezen voor overlast van bezoekers van de terrassen die onder meer met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt. De stelt stelt dat een aanvraag om een terrasvergunning dient te worden getoetst aan de APV waar volgens de raad voorwaarden zijn opgenomen ter bescherming van het woon- en leefklimaat.

De Afdeling overweegt: “Verder dienen de gevolgen van de mogelijke uitbreiding van horeca (…) voor het woon- en leefklimaat te worden meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan, waarbij mede relevant is dat het plan voorziet in de mogelijkheid om terrassen te exploiteren. De raad heeft dit ten onrechte nagelaten. De omstandigheid dat op grond van de APV dient te worden bezien of een terras leidt tot een onevenredige aantasting van de woon- en leefsituatie, alsmede de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan een terrasvergunning, leidt niet tot een ander oordeel. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan gaat het om de beoordeling en de afweging of een bestemming die terrassen toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Deze beoordeling en afweging is een andere dan de afweging die plaatsvindt bij het beoordelen van de vraag of in een concreet geval voor een terras al dan niet een vergunning op grond van de APV kan worden verleend. Bij de beslissing omtrent het verlenen van terrasvergunning kan immers geen integrale afweging worden gemaakt van alle in het plangebied betrokken ruimtelijke relevante belangen. De beoordeling welke dient plaats te vinden in het kader van artikel 3.1 van de Wro kan dan ook niet worden vervangen door een beoordeling bij het verlenen van een vergunning op grond van de APV.”

Zie uitspraak ABRS 3 juli 2013, no. 201209663/1/R3.

Geluidsoverlast multifunctioneel centrum en woon- en leefklimaat

Geluidsoverlast multifuntioneel centrum en woon- en leefklimaatgeluidsoverlast multifunctioneel centrum

Vrees voor geluidsoverlast multifunctioneel centrum

Zoals u weet dient de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan alle belangen mee te wegen die met de beoogde activiteit kunnen worden geschaad. In dit geval had de raad een bestemmingsplan vastgesteld dat een multifunctioneel centrum mogelijk maakte. In het centrum worden onder andere sportactiviteiten toegelaten.

De buurman vreest geluidsoverlast van de activiteiten in de gebouwen i.v.m. een afstand van slechts 5 m van zijn perceel. De gemeente stelt dat de voorziene bebouwing geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden met zich zal brengen, gelet op de maximale hoogte van 3,5 m van de gebouwen. Tevens zal de bestaande haag van 2,5 m hoog en 80 cm breed in stand worden gelaten.

De Afdeling overweegt “dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van deze bebouwing op een dergelijke korte afstand van de percelen van appellant voor hun woon- en leefklimaat. Daarbij is van belang dat de planregels uitsluitend een maximale goothoogte van 3,5 m voorschrijven, maar hierin geen bouwhoogte is opgenomen die niet mag worden overschreden. Voor zover de raad wijst de op de bestaande beukenhaag ter plaatse, overweegt de Afdeling dat het plan met de bestemming ‘Maatschappelijk’ weliswaar groenvoorzieningen mogelijk maakt, maar dat, zoals appellant terecht stelt, in het plan niet is gewaarborgd dat deze haag, zoals de raad heeft beoogd, ook zal blijven worden gehandhaafd. Ook is onvoldoende gemotiveerd waarom een verschuiving van het bouwvlak in westelijke richting (..) niet mogelijk zou zijn”. Zie uitspraak ABRS 11 juli 2012, no. 201109353/1/R3.

Praktijktip: In de praktijk wordt er naar mijn mening onvoldoende gekeken naar de borging van bepaalde zekerheden voor omwonenden in de planregels van het bestemmingsplan, terwijl dat – binnen bepaalde grenzen – wel mogelijk is. Via een voorwaardelijke bepaling is het bijvoorbeeld mogelijk vast te leggen dat een groene haag moet worden behouden. Een voorwaarde hiervoor is wel dat het vast te leggen onderdeel wel ruimtelijk relevant moet zijn.