akoestisch onderzoek niet uitgaan van geluidafschermende werking van gebouw waarvan onzeker is of die wordt gebouwd

akoestisch onderzoek: niet uitgaan van geluidafschermende werking van gebouw waarvan onzeker is of die wordt gebouwd

Het bestemmingsplan dat in deze uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013, no. 201301032/1/R2 ter sprake komt, maakt de bouw van een woning mogelijk. Appellanten betogen dat de ten hoogst toelaatbare waarde voor geluid wordt overschreden, als bedoeld in de Wet geluidhinder. Zij stellen onder meer dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte rekening is gehouden met de geluidafschermende werking van een appartementencomplex. Volgens hen is in verband met de economische crisis onzeker of dat gebouw wel wordt gerealiseerd.

De Afdeling overweegt het volgende: “Nu het plan voorziet in een woning en het plangebied binnen een geluidzone van een spoorweg ligt, staat vast dat de Wet geluidhinder van toepassing is. Dit betekent dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevel van de woning vanwege de spoorweg maximaal 55 dB mag bedragen. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting op de gevel van de in het plan voorziene woning na realisatie van het appartementencomplex (…) 52 dB zal bedragen. Bij besluit van (…) is de bouw van het appartementengebouw vergund. Vaststaat dat ten tijde van de vaststelling van het plan onzeker was of het appartementencomplex zou worden gerealiseerd. (…). Gelet op het voorgaande heeft de raad er niet van mogen uitgaan dat het appartementencomplex binnen de planperiode zal worden gerealiseerd en heeft hij niet van de geluid afschermende werking hiervan mogen uitgaan. De omstandigheid dat de raad verwacht dat anderszins maatregelen om geluidoverlast te beperken zullen worden getroffen maakt het voorgaande, (…), niet anders nu niet is verzekerd dat die maatregelen inderdaad worden getroffen. Dit betekent dat niet vaststaat dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB niet zal worden overschreden. (…). Het betoog slaagt.”

omgevingsjurist

 

geluid voldoende borgen in bestemmingsplan

Geluid voldoende borgen in bestemmingsplangeluid

In bepaalde gevallen kan het nodig zijn om akoestische maatregelen zoals die worden beschreven in een akoestisch onderzoek, bijv. een geluidswal, juridisch te borgen in een bestemmingsplan. Het gaat in dat geval om de verplichting om de verwezenlijking en instandhouding van bepaalde voorzieningen in de planregels te borgen van het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting. Dat kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk zijn. Het enkel vastleggen van bijv. de aanduiding ‘geluidswal’ op de verbeelding van het bestemmingsplan is dan niet voldoende. Dat komt omdat er geen verplichting bestaat deze voorziening daadwerkelijk te realiseren. Dat heeft te maken met het beginsel van toelatingsplanologie. De oplossing ligt dan meestal in een voorwaardelijke verplichting die moet worden opgenomen in de planregels van het bestemmingsplan.

De uitspraak van 25 september 2013, no. 201300717/1/A1 laat zien hoe belangrijk dat voor de praktijk is. Deze uitspraak laat zien hoe het mis kan gaan als de voorwaarde of voorwaardelijke verplichting niet duidelijk en dubbelzinnig is geformuleerd.

omgevingsjurist

VNG-brochure: onder rustige woonwijk valt ook rustig buitengebied

VNG-brochure: onder rustige woonwijk valt ook rustig buitengebied

In de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ worden richtafstanden genoemd die worden aanbevolen tussen gevoelige functies, zoals wonen, en bedrijvigheid. In een uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013, no. 201207115/1/R1 komt de aanbevolen afstand van een kleinschalige camping tot woningen aan de orde. De richtafstand van 50 meter geldt voor het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

Appellant voert in beroep aan dat de gemeente deze afstand niet heeft kunnen toepassen, omdat er in dit geval sprake is van het buitengebied en niet van een stedelijke omgeving.

De Afdeling geeft het volgende aan: “In de VNG-brochure wordt een afstand van 50 m geadviseerd tussen een geluidgevoelig object en een kampeerterrein met keuken. Deze richtafstand geldt voor het omgevingstype ‘rustige woonwijk’. In de VNG-brochure staat dat daaronder ook wordt begrepen ‘rustig buitengebied’. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij de richtafstand uit de VNG-brochure”. 

De Omgevingsjurist – specialist in onderbouwingen voor bedrijven en milieuzonering

omgevingsjurist

Ladder duurzame verstedelijking woningbehoefte motiveren in bestemmingsplan – artikel 3.1.6 Bro

Ladder duurzame verstedelijking grotere woningbehoefte motiveren in bestemmingsplan 

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid Bro moet de gemeente de actuele regionale behoefte aan woningen in de toelichting van het bestemmingsplan inzichtelijk maken (ladder duurzame verstedelijking). De raad heeft ter onderbouwing verwezen naar een uitgevoerd woningmarktonderzoek 2008-2018. Over de periode na 2012 wordt in de plantoelichting aangegeven dat een grotere woningbouwbehoefte wordt verwacht dan ten tijde van het woningmarktonderzoek werd voorzien. Deze verwachting heeft de raad echter niet onderbouwd met concrete gegevens. Het plan voldoet derhalve niet aan artikel 3.1.6, tweede lid Bro. De gemeente moet deze behoefte aantonen met onderzoek.

Zie uitspraak ABRS 4 september 2013, no. 201304485/1/R6.

omgevingsjurist

Wro en Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden hebben elk hun eigen werkingssfeer

Wro en Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden hebben elk hun eigen werkingssfeer 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er te worden afgewogen of er tussen een gevoelige functie, zoals een woning, en een fruitboomgaard voldoende afstand bestaat. Met name drift (het verwaaien van spuitvloeistof) kan onder bepaalde omstandigheden nadelig zijn voor de gezondheid van mensen. In de praktijk wordt meestal uitgegaan van een afstand van 50 meter tussen een gevoelige functie en de rand van een boomgaard. Van deze afstand kan onder bepaalde omstandigheden worden afgeweken. Dit dient echter wel onderbouwd te worden. Dit gaat in de praktijk vaak mis.

In dit geval – uitspraak ABRS 19 september 2013, no. 201209567/1/R1 – gaf de gemeente aan dat een afstand van 12 meter voldoende was. In het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden dient de fruitteler volgens de gemeente driftbeperkende maatregelen te treffen en wordt het gezondheidsbelang van de bezoekers van de horecagelegenheid hiermee voldoende in acht genomen.

Zoals de Afdeling ook aangeeft hebben de Wet ruimtelijke ordening en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden elk hun eigen werkingssfeer en hun eigen belangen. Geef als gemeente daarom altijd in een onderbouwing weer waarom er ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

omgevingsjurist

 

Aantal evenementen limiteren in planregels bestemmingsplan

Aantal evenementen limiteren in planregels van bestemmingsplan

Het betreffende bestemmingsplan maakt binnen de bestemming ‘Groen’ en ‘Water’ evenementen mogelijk. Hiermee kunnen volgens het bestemmingsplan evenementen uit categorie I en II worden georganiseerd. Volgens de plaatselijke wijkvereniging is dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening, nu in de planregels geen maximum is opgenomen voor het aantal evenementen uit categorie I. Volgens hen is het hierdoor mogelijk dat elke dag tot 20.00 uur evenementen worden gehouden, waarbij de maximale geluidbelasting op de dichtstbijzijnde gevel 70 dB(A) bedraagt.

De Afdeling overweegt het volgende:De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat met de evenementenregeling in dit plan is beoogd aan te sluiten bij de bestaande praktijk. In het evenementenseizoen 2011-2012, dat liep van 1 april tot en met 31 maart 2012, zijn (…) 29 evenementen gehouden uit categorie I. Gelet op dit aantal heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom op grond van het plan een ongelimiteerd aantal evenementen uit categorie I (…) mag worden gehouden. Voorts heeft de raad niet gemotiveerd dat, uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden, dagelijks evenementen met 1000 bezoekers en een maximale geluidproductie van 70 dB(A) op de dichtstbijzijnde gevel ruimtelijk aanvaardbaar is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat dergelijke evenementen binnen het gehele park mogelijk zijn en het park grenst aan een woonwijk.”

Zie verder r.o. 10.2 uit de uitspraak ABRS 4 september 2013, no. 201211995/1/R4

omgevingsjurist

Akoestisch onderzoek veehandelstransportbedrijf uitgaan van representatieve invulling van maximale mogelijkheden bestemmingsplan

Akoestisch onderzoek: bij berekening geluid (veehandelstransport)bedrijf uitgaan van representatieve invulling van maximale mogelijkheden bestemmingsplan

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de vestiging mogelijk van een veehandel- en transportbedrijf. In de directe omgeving liggen zowel burgerwoningen als bedrijven. De hoofdactiviteit van het bedrijf is transport. Daarnaast zullen er telkens gemiddeld 100 varkens in een stal worden gehuisvest in afwachting van transport.

Volgens appellant wordt er niet voldaan aan de aanbevolen richtafstand van 100 meter (aspect geluid) en heeft de gemeente onvoldoende gemotiveerd waarom van deze afstand kan worden afgeweken. De woning van appellant ligt op 67 meter van het bestemmingsvlak ‘Bedrijf’ dat het veehandelstransportbedrijf mogelijk maakt.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat de aanbevolen richtafstand van 100 meter niet haalbaar is, omdat binnen deze afstand reeds burgerwoningen staan. Voor de vraag of er ter plaatse van deze woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is, heeft de gemeente aansluiting gezocht bij de Handreiking Industrielawaai 1998. Voor de vraag of er kan worden voldaan aan de genoemde normen in de Handreiking heeft de gemeente akoestisch onderzoek laten opstellen. In het akoestische onderzoek is vermeld dat de piekgeluiden afkomstig zijn van optrekkende en afremmende vrachtwagens bij de poort en de weg nabij de oprit. Los van het aantal vrachtwagens dat de inrichting aandoet zal het piekgeluidniveau hetzelfde zijn.

De gemeente is van mening dat bij het bepalen van de piekgeluiden van de feitelijke bedrijfsvoering dient te worden uitgegaan en dat daarom is uitgegaan van de vrachtwagens van het bedrijf die een bronvermogen van 105 dB(A) hebben.

De Afdeling overweegt als volgt: “In het kader van het beoordelen van de gevolgen van een bestemmingsplan dient in dit geval evenwel te worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. In het deskundigenbericht is vermeld dat het bronvermogen van een gemiddelde vrachtwagen 108 dB(A) is. Nu de raad is zoverre niet is uitgegaan van een representatieve invulling van het plan en de gevolgen hiervan, is het bestreden besluit in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.”

Zie uitspraak ABRS 4 september 2013, no. 201202652/1/R3.

MER moet gebaseerd zijn op maximaal aantal intensieve veehouderijen waarin bestemmingsplan voorziet

MER moet gebaseerd zijn op maximaal aantal intensieve veehouderijen waarin het bestemmingsplan voorziet – begrenzingen aangeven in bestemmingsplan

Het bestemmingsplan voorziet in nieuwvestiging en omschakeling van intensieve veehouderijen. Appellanten vrezen dat het plan leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van de inwoners van het plangebied. Zij stellen onder meer dat in het MER ten onrechte niet het uitgangspunt is genomen dat alle bestaande agrarische bedrijven kunnen worden gewijzigd in intensieve veehouderijen. Verder is geen rekening gehouden met de in het plan voorziene mogelijkheid dat alle agrarische bouwvlakken kunnen worden uitgebreid tot 1,5 hectare.

De Afdeling overweegt: “De Afdeling ziet zich in dit verband eerst gesteld voor de vraag of het MER is gebaseerd op het maximale aantal intensieve veehouderijen waarin het plan bij recht en na gebruikmaking van de in het plan vervatte wijzigingsbevoegdheden voorziet. Het plan maakt ter plaatse van de plandelen met de bestemming ‘Agrarisch’ bij recht intensieve veehouderij mogelijk. Anders dan de raad ter zitting heeft gesteld, is in de planregels niet bepaald dat de vestiging van intensieve veehouderijen ter plaatse van agrarische bouwvlakken alleen mogelijk is indien het bouwvlak op ten minste 100 meter afstand ligt van woonbestemmingen en andere intensieve veehouderijen. (…) Gelet hierop is het aantal intensieve veehouderijen dat zich in het plangebied kan vestigen niet in de planregels of in de verbeelding begrensd. Het plan staat er niet aan in de weg dat bij recht ter plaatse van alle veertien agrarische bouwvlakken een intensieve veehouderij wordt gevestigd. 

Zie verder nog de interessante overweging 12. waarin de Afdeling ingaat op wijzigingsbevoegdheden in het plan.

Zie uitspraak ABRS 21 augustus 2013, no. 201208004/1/R2.

 

Evenementen binnen bestemming ‘Verkeer’ aantal evenementen regelen

Evenementen binnen bestemming ‘Verkeer’ regelen evenementen

De gemeente heeft binnen de bestemming ‘Verkeer’ onder meer terrassen en evenementen toegelaten. Appellant voert aan dat deze activiteiten zullen leiden tot onaanvaardbare hinder.

Over de terrassen overweegt de Afdeling het volgende: “Voor zover appellant heeft betoogd dat binnen de bestemming ‘Verkeer’ ten onrechte overal terrassen mogelijk zijn, wordt overwogen dat deze mogelijkheden op grond van de APV gebonden zijn aan nadere toestemmingen van het college van b en w, waarbij het college op grond van art. 2.17, zevende lid, APV regels kan stellen ter bescherming van het woon- en leefklimaat. In hetgeen appellant hierover heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid  op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit voldoende is om eventuele hinder tegen te gaan.

Over de evenementen overweegt de Afdeling het volgende: “(…) ligt het op de weg van de planwetgever om een beoordeling en afweging te maken of een bestemming die evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt is aangewezen. Ook dient deze omtrent onder meer het toegestane aantal evenementen per jaar en de maximale bezoekersaantallen, voorschriften op te stellen voor zover dat vanuit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid op een locatie van belang is. Deze beoordeling en afweging is een andere dan die op grond van waarvan in een concreet geval voor een evenement al dan niet toestemming of een vergunning wordt verleend.”

Zie uitspraak ABRS 7 augustus 2013, no. 201300815/1/R4

omgevingsjurist

Geluid en bestemmingsplan Toename van 1 dB ten opzichte van feitelijke situatie bij woningen

Geluid en bestemmingsplan: toename van 1 dB ten opzichte van feitelijke situatie bij bouwplan voor woningen kan leiden tot strijd met een goede ruimtelijke ordening 

Het bestemmingsplan in kwestie voorziet in de bouw van een nieuwe woonwijk, waar naast woningen ook enkele maatschappelijke voorzieningen zullen worden gerealiseerd. In de woonwijk zal een 30 km-zone worden ingesteld. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient daarom te worden onderzocht of ter plaatse wat betreft de geluidbelasting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit het akoestische onderzoek blijkt dat de hoogste geluidbelasting ter plaatse van al bestaande woningen 61 dB bedraagt.

De Afdeling overweegt: “Ongeacht of de in de Wgh genoemde aftrek van 5 dB plaatsvindt, blijft de geluidbelasting weliswaar onder de door de raad gehanteerde maximale grenswaarde van 63 dB, maar overschrijdt deze de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat er sprake is van een toename van maximaal 1 dB ten opzichte van de huidige feitelijke situatie, kan volgens de raad niet gesproken worden van een relevante verandering van de geluidbelasting. Nu in de huidige feitelijke situatie de geluidbelasting ter plaatse reeds 60 dB bedraagt, heeft de raad met de enkele stelling dat de geluidbelasting slechts 1 dB toeneemt, naar het oordeel van de Afdeling niet voldoende gemotiveerd dat deze geluidbelasting niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad geen rekening heeft gehouden met de binnenwaarde van de bestaande woningen, de aanvaardbaarheid van deze binnenwaarde, en of eventueel aanvullende geluidbeperkende maatregelen mogelijk zijn.”

zie uitspraak ABRS 14 augustus 2013, no. 201110192/1/R2

omgevingsjurist