Beroep besluit hogere grenswaarden geluid in kader van Wet geluidhinder en relativiteitsbeginsel artikel 1.9 Crisis- en herstelwet

Beroep besluit hogere grenswaarden geluid in kader van Wet geluidhinder en relativiteitsbeginsel Crisis-en herstelwet. beroep besluit hogere grenswaarden

Het college van b&w heeft een besluit tot het vaststellen van hogere waarden genomen in verband met de vaststelling van een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan in kwestie maakt de bouw van een appartementengebouw met 17 appartementen mogelijk.

Een omwonende betoogt in beroep dat het college ten onrechte hogere grenswaarden heeft vastgesteld voor het appartementencomplex. Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 83, tweede lid van de Wet geluidhinder niet strekt tot de bescherming van de belangen van appellant en dat artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet daarom in de weg staat aan de vernietiging van het bestreden besluit.

De Afdeling overweegtDe regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting – na het zo mogelijk treffen van maatregelen – bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. De regeling strekt daarmee (…) tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. Niet in geschil is dat appellant, die woont tegenover het te bouwen appartementencomplex waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld, niet woonachtig zal zijn in het appartementencomplex. (…) Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van appellant. 

Zie uitspraak ABRS 20 februari 2013, no. 201208285/1/R3.

omgevingsjurist

Tijdelijke evenementen nader regelen in planregels van bestemmingsplan

Tijdelijke evenementen nader regelen in planregels van bestemmingsplan

Er zijn al vele uitspraken verschenen over het nader regelen van tijdelijke evenementen in het bestemmingsplan. Op 13 februari 2013 is er weer eentje gepubliceerd door de Afdeling (no. 201204059/1/T1/R1.

Het bestemmingsplan in kwestie is een in hoofdzaak conserverend plan. Het plangebied is tevens aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988. Aan het stadspark is de bestemming ‘Groen’ toegekend, met de mogelijkheid om tijdelijke evenementen toe te staan. Reclamanten betogen dat in het bestemmingsplan ten onrechte geen toetsingskader is opgenomen voor de verlening van vergunningen voor grote evenementen.

De Afdeling overweegt: “Het ligt op de weg van de planwetgever om onder meer ten aanzien van het aantal evenementen per jaar, het soort evenementen, de duur en de maximale bezoekersaantallen regels te stellen, voor zover dat uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid voor het houden van evenementen op een bepaalde locatie van belang is. De raad erkent dat in de planregels een specificatie had moeten worden opgenomen met betrekking tot evenementen die jaarlijks kunnen worden gehouden in het (..)park. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit planonderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.”

Lees meer jurisprudentie over tijdelijke evenementen en het bestemmingsplan.

 

woningen op niet gezoneerd bedrijventerrein worden in kader van milieuregelgeving minder beschermd dan woningen buiten een niet-gezoneerd bedrijventerrein

Woningen op niet gezoneerd bedrijventerrein worden in kader van milieuregelgeving minder beschermd dan woningen buiten een niet-gezoneerd bedrijventerrein

Dit onderwerp komt aan de orde in een uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2012. De gemeente heeft een ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht voor het mogelijk maken van een woning op een afstand van ongeveer 30 meter van een tankstation. Naar aanleiding van een zienswijze van de exploitant van het tankstation, heeft de raad vervolgens het verzoek om herziening van het bestemmingsplan geweigerd.

De garage met het tankstation is een categorie 3 bedrijf, waarvoor in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van het ontwerpbestemmingsplan een richtafstand van 50 meter staat genoemd. Nabij het tankstation staat een reeds bestaande bedrijfswoning. De afstand van deze bedrijfswoning tot het tankstation is ongeveer 9 meter.

De gemeente stelt dat het aannemelijk is dat een nieuwe woning op het perceel de uitbreidingsmogelijkheden van het tankstation zou kunnen beperken.

De Afdeling overweegt:De omstandigheid dat de bedrijfswoning op het perceel dichterbij dit bedrijf staat leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar wordt deze woning in het kader van de milieuregelgeving ook beschermd tegen geluidoverlast als gevolg van een inrichting waartoe deze niet behoort, maar de woning staat op een niet-gezoneerd bedrijventerrein. Aan woningen op een niet-gezoneerd bedrijventerrein komt in het kader van de milieuregelgeving op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer en volgens de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening minder bescherming toe dan aan woningen buiten een niet-gezoneerd bedrijventerrein.”

Zie uitspraak ABRS 30 januari 2013, no. 201207709/1/R1

omgevingsjurist

Stacaravans milieugevoelige objecten bij afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat – VNG brochure Bedrijven en milieuzonering

Stacaravans milieugevoelige objecten bij afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

De raad heeft een aanvraag om een herziening van het bestemmingsplan afgewezen voor het legaliseren van 5 stacaravans op een camping. Deze stacaravans bevinden zich op een afstand van ongeveer 50 meter van een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Volgens appellant heeft de gemeente ten onrechte de aanvraag afgewezen. Hij voert aan dat de stacaravans niet permanent bewoont worden mede door de bouwkundige verschillen met een recreatiewoning.

De Afdeling overweegt: “Anders dan appellant betoogt heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aan de bewoners van de stacaravans een aanvaardbaar verblijfsklimaat moet worden geboden. Daarbij heeft de raad de stacaravans mogen aanmerken als milieugevoelige objecten die bescherming verdienen. De stelling van appellant dat de stacaravans niet permanent worden bewoond, maakt dit niet anders, nu ook aan niet permanent bewoonde milieugevoelige objecten een zekere mate van bescherming kan worden toegekend. Het betoog faalt. 

Uitspraak ABRS 23 januari 2013, LJN: BY9190

omgevingsjurist

Agrarische geur en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Agrarische geur en aanvaardbaar woon- en leefklimaat – Bij afweging of sprake is van aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor woningen nabij agrarisch bedrijf ook de geurbelasting betrekken van omliggende agrarische bedrijven

Een bestemmingsplan maakt de bouw van 11 nieuwbouwwoningen mogelijk op een perceel dat voorheen in gebruik was voor glastuinbouw. Appellant betoogt dat onvoldoende duidelijk is of ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Hij wijst op de geurbelasting van het plangebied ten gevolge van zijn veehouderij. Voorts is volgens hem niet gekeken naar de geurbelasting van de overige veehouderijen in de omgeving van het plangebied.

Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat de omstandigheid dat de geurbelasting als gevolg van een veehouderij onder de wettelijke norm blijft in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij, dit nog niet betekent dat er zonder meer ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

De Afdeling overweegt: “Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat in de nabijheid van het plangebied meer veehouderijen zijn gelegen. De geurbelasting van deze veehouderijen op het plangebied is niet onderzocht voor de vaststelling van het plan. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te trachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond.”

Zie uitspraak 23 augustus 2013, no. 201201544/1/R1

omgevingsjurist

Bestemmingsplan en geluid: betrek bij bepaling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening altijd de geldende milieuvergunning

Bestemmingsplan en geluid – Betrek bij afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening altijd de geldende milieuvergunning

Het geldende bestemmingsplan is het kader waarbinnen gevolgen voor het milieu moeten worden meegenomen. De milieuregelgeving regelt specifiek de gevolgen voor het milieu van een bepaalde activiteit. Bij een nieuw ruimtelijk besluit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan dient het voornoemde te worden afgestemd: gevolgen van een bouwplan of activiteit voor de omgeving en de gevolgen voor het milieu. Vaak spelen afstanden (milieuzonering) tot gevoelige bestemmingen, zoals woningen, een rol. De aspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn hierbij belangrijk. Meestal is geluid doorslaggevend. Zo ook in de casus die zich afspeelt in een uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012.

Het bestemmingsplan maakt de bouw van 28 grondgebonden woningen mogelijk. Naast de geplande woningen staat een groot evenementencomplex. Volgens de eigenaar van het complex heeft de gemeente ten onrechte geen rekening gehouden met het evenementencomplex. De beoogde woningen zullen de (toekomstige) bedrijfsvoering belemmeren.

De milieuvergunning geeft aan dat het maximale geluidniveau (Lmax), veroorzaakt door in de inrichting aanwezige transportmiddelen, ter plaatse van de woningen van derden niet hoger mag zijn dan 60 dB(A) over de periode tussen 23.00 en 07.00 uur (nacht).

De Afdeling overweegtdat de milieuvergunning gebruik van het parkeerterrein in de nachtperiode toelaat. In de notitie van de gemeente zijn het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus als gevolg van het gebruik van het parkeerterrein bezien, maar de nachtperiode is niet in de berekeningen meegenomen. In een latere notitie is de nachtperiode wel meegenomen, maar is alleen ingegaan op het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. De raad heeft ter zitting erkend dat niet is bezien wat de gevolgen voor de voorziene woningen zijn van de in de nachtperiode optredende piekwaarden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad ten aanzien van de geluidbelasting als gevolg van het parkeren op het terrein van de hallen in de nachtperiode ten onrechte geen rekening gehouden met de maximale geluidniveaus.”

 

zie uitspraak ABRS 27 december 2012, no. 201208050/1/R1

omgevingsjurist

Slachterij VNG-brochure – onderscheid tussen verwerken en bewerlen vlees

Slachterij VNG-brochure – Het onderscheid in planregels tussen het verwerken van vlees en het bewerken van slachtbijproducten is ruimtelijk relevant

In een bestemmingsplan mogen alleen ruimtelijk relevante aspecten worden geregeld. De wet geeft geen houvast voor de beantwoording van de vraag wat onder ‘een goede ruimtelijke ordening’ moet worden verstaan. Welke regels zijn nodig met het oog op een goede ruimtelijke ordening?

Bovengenoemd onderwerp komt aan de orde in een uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012, no. 201109903/1/R3. De gemeente heeft voor een slachterij een maatbestemming opgenomen in het bestemmingsplan: ‘Bedrijf – 1’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – vleesverwerking’. Verder is in de planregels een onderscheid gemaakt tussen de bewerking van slachtbijproducten en de verwerking van overig vlees. De eigenaar van het bedrijf is het hier niet mee eens en stelt in beroep dat het onderscheid ruimtelijk niet relevant is. Volgens hem brengt het op- en overslaan en het invriezen geen overlast met zich en voor zover er wel overlast is te verwachten, kan hiermee bij de vergunningverlening in het kader van de milieuwetgeving rekening worden gehouden.

De Afdeling overweegt:De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onderscheid tussen de verwerking van vlees en de bewerking van slachtbijproducten ruimtelijk relevant is. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat een inrichting voor de bewerking van slachtbijproducten in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van 2009 van de VNG in een zwaardere categorie is ingedeeld dan een inrichting voor de verwerking van vlees en dat de bewerking van slachtbijproducten in het bijzonder vanwege het geuraspect een grotere ruimtelijke uitstraling heeft. Het betoog van appellant dat bij de vergunningverlening in het kader van de milieuwetgeving rekening kan worden gehouden met geurhinder vanwege de beperking van slachtbijproducten gaat eraan voorbij dat de raad hierover bij de vaststelling van het plan een afweging dient te maken.”

omgevingsjurist

 

water bestemmingsplan – bouwregels met voorwaardelijke verplichting dat alleen gebouwd kan worden zonder hydrologische gevolgen zijn ruimtelijk relevant

Water bestemmingsplan – bouwregels in bestemmingsplan dat alleen gebouwd mag worden zonder dat er hydrologische gevolgen optreden, zijn ruimtelijk relevant.

Om woningen te kunnen bouwen is het belangrijk dat de watertoets wordt uitgevoerd en nadere onderzoeken naar de waterhuishouding indien nodig. Appellant betoogt dat de gevolgen van de woningbouw voor de waterhuishouding op zijn perceel onvoldoende zijn onderzocht. Verder bevat het plan volgens appellant geen garanties dat de waterafvoer afdoende zal worden geregeld en geen wateroverlast zal ontstaan.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat de waterhuishouding voldoende is onderzocht. De gemeente stelt de de initiatiefnemer verplicht is om zodanig te bouwen dat geen negatieve hydrologische gevolgen voor omliggende gronden zullen optreden.

De Afdeling overweegt: Het aanleggen van een waterberging dan wel andere maatregelen om negatieve hydrologische gevolgen voor omliggende gronden als gevolg van het bouwen te voorkomen, zijn in het plan niet verplicht gesteld. Nu uit het besluit blijkt dat de raad het met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan noodzakelijk acht dat de woningen worden gebouwd zonder dat dergelijke gevolgen optreden, heeft de raad de voorwaarde dat alleen mag worden gebouwd indien dit geen negatieve hydrologische gevolgen heeft voor de omliggende gronden, ten onrechte niet in de planregels opgenomen. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak ABRS 27 december 2012, no. 201109598/1/R3.

 

Vormvrije mer beoordeling bij activiteit die voorkomt in bijlage D van Besluit m.e.r.

Vormvrije mer beoordeling – Voer altijd bij een voorgenomen activiteit die voorkomt in bijlage D van het Besluit m.e.r. een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit

Deze bericht is met name gericht aan gemeenten. Ik zie dikwijls uitspraken voorbij komen waaruit blijkt dat de gemeente er alles aan doet om maar geen milieueffectrapport op te stellen. Bij een overheidsorgaan vind ik dit vreemd overkomen. Het komt over alsof bij de gemeente niet het belang van het milieu voorop staat. De gemeente gedraagt zich op deze manier als een projectontwikkelaar.

Vormvrije mer- Voer bij activiteiten die voorkomen in bijlage D van het Besluit m.e.r. altijd een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit. Mocht je van mening zijn dat er geen MER benodigd is, motiveer dan tenminste waarom. Dikwijls blijft een motivering geheel achterwege. Ik vind dit onbegrijpelijk.

In een uitspraak van 19 december 2012, no. 201112785/1/R4 komt het voornoemde aan de orde in combinatie met een wijzigingsplan. Het wijzigingsplan maakt de verplaatsing van een agrarisch bedrijf mogelijk en een uitbreiding van het bedrijf. Appellant betoogt dat in de in het plan voorziene situatie tenminste 200 melkkoeien kunnen worden gehouden. Gelet hierop had volgens hem een milieueffectrapportage-beoordeling moeten worden gemaakt.

Op grond van categorie 14, kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangewezen de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het fokken, mesten of houden van dieren in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan de in kolom 2 aangegeven aantallen. Voor melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar geeft kolom 2 een aantal van 200 aan. In kolom 3 zijn als plannen onder meer aangewezen de plannen als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen a en b van de Wro.

In artikel 8 van het bestemmingsplan wordt geen beperking gesteld aan het te bebouwen oppervlak. De maatschap heeft de wens om het agrarische bedrijf te laten uitgroeien tot een bedrijf met ongeveer 200 melkkoeien. Het houden van een groter aantal melkkoeien of een omschakeling naar andere diersoorten is op grond van de planvoorschriften dan ook mogelijk. 

De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat ten onrechte geen m.e.r.-beoordeling is verricht.

 

 

 

MER en bestemmingsplan

MER en bestemmingsplan – Kijk bij controle of activiteit al dan niet drempelwaarden overschrijdt naar de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan

In een uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012, no. 201109052/1/R2 wordt weer eens duidelijk dat de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan erg belangrijk zijn bij het bepalen of de voorgenomen activiteit de drempelwaarden al dan niet zullen overschrijden.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt zandwinning mogelijk en voorziet in de realisatie van een nieuwe ontsluitingsweg. Na de beëindiging van de zandwinning zal de locatie worden ontwikkeld tot natuur- en recreatiegebied. Het plangebied heeft een omvang van 36 hectare.

Appellanten betogen dat de raad ten onrechte geen milieueffectrapport heeft gemaakt.

Wettelijk kader MER en bestemmingsplan  Op grond van onderdeel C, categorie 16.1, van de bijlage van het Besluit m.e.r., is het maken van een MER verplicht ten aanzien van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een winplaats van 100 hectare of meer, of op een aantal winplaatsen die tezamen 100 hectare of meer omvatten en die in elkaars nabijheid liggen. In kolom 3 is als MER-plichtig plan bij deze activiteit onder meer het bestemmingsplan aangewezen.

De Afdeling overweegt:Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat het plan niet de drempelwaarde overschrijdt zoals genoemd in categorie 16.1 voor zover dat betreft een winplaats van 100 hectare of meer. Naar het oordeel van de Afdeling moet echter tevens worden gekeken naar de drempelwaarde voor zover dat betreft een aantal winplaatsen die in elkaars nabijheid liggen. Hiertoe wordt overwogen dat ten zuiden van het gebied een bestaande ontgronding in uitvoering is, en dat deze ontgronding op een afstand van slechts ongeveer 40 meter van het plangebied plaatsvindt. Uit het deskundigenbericht blijkt dat het gehele ontgrondingenproject een oppervlakte heeft van 65 hectare. De beide ontgrondingslocaties (…) omvatten tezamen een totale oppervlakte van 101 hectare. Hiermee wordt de in categorie 16.1 opgenomen drempelwaarde voor het maken van een MER overschreden. 

(…) Gelet hierop dient ook voor de locatie (…) te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden en niet slechts van de oppervlakte van gronden waar uiteindelijk de recreatieplas zal worden gerealiseerd.”

Zie voor details r.o. 3.4.2 e.v.