Geluidnormen in planregels bestemmingsplan evenementen

Geluidnormen in planregels bestemmingsplan en evenementengeluidnormen

De gemeente heeft een bestemmingsplan voor de regeling van evenementen op een drafbaan vastgesteld. In de planregels zijn zowel maxima opgenomen voor het aantal bezoekers als voor maximaal toegestane geluidnormen.

In de nota Strategisch Evenementenbeleid staat dat muziekevenementen doorgaans maximaal 12 keer per jaar op één locatie georganiseerd kunnen worden. In voornoemde nota staat dat de drafbaan een toplocatie is voor grootschalige evenementen, zoals grote (pop)concerten, het bevrijdingsfestival en volksfeesten. geluidnormen

Appellant betoogt dat het plan 11 dagen onafgebroken muziekfestivals toestaat, omdat voor muziekevenementen, anders dan voor dance-evenementen geen maximale duur, rustperiode en aanvangstijd in de planregels is opgenomen. Hij voert aan dat voor dance-evenementen een rustperiode voor 2 weken in de planregels is opgenomen en dat dit voor de overige muziekevenementen ontbreekt.

Appellant betoogt verder dat de in de planregels opgenomen geluidnormen voor categorie-2 en 3-evenementen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Hij voert aan dat onduidelijk is of met de aangegeven geluidnormen getallen bedoeld worden die zijn gebaseerd op LAeq of LCeq metingen, of op LAmax of LCmax. Als in de planregels is uitgegaan van het equivalente geluidniveau is het van belang om te weten over welke tijdsduur, des te meer piekgeluiden zijn toegestaan. Deze informatie ontbreekt ten onrechte in de planregels, aldus appellant.

De raad stelt dat vanuit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid ervoor is gekozen voor dance-evenementen een rustperiode van minimaal 2 weken en een maximale duur van 8 uur vast te leggen in het plan. Een uitbreiding van deze regeling naar alle muziekevenementen is niet nodig, omdat er volgens de raad geen onaanvaardbare hinder optreedt als gevolg niet niet-dance-evementen.

De raad stelt verder dat de in de planregels opgenomen geluidnormen zien op het langtijd beoordelingsgemiddelde, het equivalente geluidniveau LAeq en LCeq. De raad erkent dat is nagelaten dit in de planregels op te nemen.

De Afdeling overweegt: (…) voorts overweegt de Afdeling dat nu in de artikelen (…) van de planregels niet is vermeld dat de geluidnormen zien op het equivalente geluidniveau en evenmin is vermeld hoe dit niveau dient te worden gemeten, de raad ten aanzien van deze geluidnormen niet precies genoeg heeft geregeld wat hij heeft beoogd. (…) Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan nvoor alle categorie 2- en 3 evenementen hogere geluidwaarden toestaat en dat in de planregeling voor alle evenementen naast een dB(A)- ook een dB(C) waarde voor de bastonen is vastgesteld. Gelet hierop heeft de raad het plan in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb vastgesteld.

Over laagfrequent geluid kunt u lezen in r.o. 11.2 van ABRS 23 augustus 2017, no. 201607013/1/R3

Advies nodig over de planologische regeling van geluidnormen?

omgevingsjurist

Bedrijfswoning Activiteitenbesluit niet gedefinieerd

Bedrijfswoning Activiteitenbesluit niet gedefinieerdbedrijfswoning activiteitenbesluit

Deze uitspraak gaat over een handhavingszaak. De gemeente heeft een caféhouder onder oplegging van een dwangsom gelast om te voldoen aan de geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Gelast is om het geluidniveau van het café in overeenstemming te brengen met de normen van het Activiteitenbesluit, door ervoor te zorgen dat het muziekgeluid afkomstig van het café de normen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit niet overschrijdt.

Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de geluidsnormen opgenomen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit, niet van toepassing zijn op de woning van belanghebbende, omdat deze woning een bedrijfswoning is in de zin van artikel 6.15 Activiteitenbesluit. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de vraag of een woning als zodanige bedrijfswoning kan worden aangemerkt, moet worden beantwoord aan de hand van de juridisch-planologische status van de woning. Volgens hem is bepalend of tussen de studio en de woning feitelijk een technische, organisatorische of functionele binding bestaat. Dit is volgens hem het geval, nu de woning wordt bewoond door de eigenaar van de studio en de tuin en schuur op het perceel worden gebruikt voor zowel de woning als de studio.

Bedrijfswoning Activiteitenbesluit niet gedefinieerd.

De Afdeling overweegt: “De begrippen dienstwoning en bedrijfswoning zijn in het Activiteitenbesluit niet gedefinieerd. In de Nota van Toelichting bij het Activiteitenbesluit (Stb. 2007, 415, p. 294-295) staat dat met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit niet is beoogd geluidsbescherming te bieden aan dienst- of bedrijfswoningen die onder het Besluit horeca-inrichtingen geen geluidsbescherming genoten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen met betrekking tot de Wet milieubeheer (…) is bij de vraag of aan een hindergevoelig object bescherming toekomt niet de planologische status van dit object doorslaggevend, maar het feitelijk gebruik dat hiervan wordt gemaakt. (…) Dit betekent dat het feitelijk gebruik van de woning (…) bepalend is voor het antwoord op de vraag of deze als dienst- of bedrijfswoning in de zin van artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit moet worden aangemerkt. Het betoog is gegrond.”

Lees meer in r.o. 2.3 van uitspraak ABRS 23 augustus 2017, no. 201603925/1/A1

omgevingsjurist

Spuitzone ook bij bestaande boomkwekerij onderzoeken

Spuitzone ook bij bestaande boomkwekerij onderzoekenspuitzone

Het bestemmingsplan in kwestie maakt een boomteeltbedrijf mogelijk met als nevenactiviteit een hoveniersbedrijf. Deze activiteiten waren per ongeluk niet bestemd in het geldende bestemmingsplan. Het gaat in dit geval dus om een bestaand bedrijf dat gelegaliseerd wordt. Voor de kwekerij wordt tevens de bouw van een loods mogelijk gemaakt.

Appellant woont naast het perceel en stelt overlast te ervaren van het bedrijf. Hij wijst er op dat er ten onrechte geen specifiek onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo dicht bij zijn woonperceel. De gemeente heeft gebruik gemaakt van het algemene onderzoek van de WUR naar spuitzones uit 2012 dat voor de gehele gemeente is gemaakt en stelt verder dat dit een bestaande situatie betreft en dat de activiteiten van het bedrijf abusievelijk niet in het geldende bestemmingsplan waren opgenomen. Om die reden heeft de gemeente geen locatiespecifiek onderzoek uitgevoerd naar de spuitzone van het bedrijf.

De Afdeling overweegt als volgt: “Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld betekent het enkele gegeven dat een bestaande situatie aan de orde is niet dat in het geheel geen betekenis behoeft te worden toegekend aan de milieuhygiënische gevolgen van een boomgaard voor de omgeving. Het laten voortbestaande van een bestaande historisch gegroeide situatie kan onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat deze in redelijkheid niet langer aanvaardbaar kunnen worden geacht. Dit is met name het geval indien de gezondheid van omwonenden niet kan worden gegarandeerd. 

Gezien de in het algemeen aan te houden spuitzone van 20 meter volgens het door de raad gehanteerde rapport, welke afstand in het geheel niet wordt gehaald, en vanwege het ontbreken van locatiespecifiek onderzoek, is de Afdeling van oordeel dat de raad er geen blijk van heeft gegeven zich ervan te hebben vergewist of in redelijkheid doorslaggevend belang kan worden toegekend aan het voortzetten van de gestelde bestaande situatie. Dat, naar de raad stelt, aan de rand van het perceel ter hoogte van de woning, de te bouwen loods is voorzien die eventuele drift kan weren is daarvoor onvoldoende. Bij de te hanteren spuitzone dient immers van de maximale planologische mogelijkheden te worden uitgegaan en de aanduiding staat een boomkwekerij toe tot aan de rand van het perceel toe. (…).”

Lees meer in uitspraak ABRS 16 augustus 2017, no. 20160477/1/R2.

Onderbouwing nodig over woningen bij spuitzones of advies over de borging in het bestemmingsplan? Bel de specialist in spuitzones:

omgevingsjurist

 

 

Geluidszone industrieterrein en akoestisch onderzoek bedrijven

Geluidszone industrieterrein en akoestisch onderzoek bedrijvengeluidszone industrieterrein

Het bestemmingsplan in kwestie voorziet in een actualisering van de bestemmingsplannen voor de bestaande industrieterreinen binnen de gemeente, en in de gewijzigde vaststelling van de geluidszone rondom deze terreinen als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder (Wgh).

Appellanten betogen dat er ten onrechte goedkeuring is verleend aan de gewijzigde vastgestelde geluidszone industrieterrein rondom het industrieterrein. Zij voeren onder meer aan dat het plan voorziet in een toename van de geluidhinder voor omwonenden en dat de burgerwoningen binnen de geluidszone niet mogen worden uitgebreid. Het college heeft aan de goedkeuring van de geluidszone ten grondslag gelegd dat slechts het westelijke deel van de geluidszone rondom het industrieterrein is gewijzigd en dat voor 3 woningen rond dat industrieterrein hogere grenswaarden in de zin van de Wet geluidhinder zijn vastgesteld.

Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat ook bedrijven die zijn gelegen op gronden waarop de vestiging van Wgh-inrichtingen niet is toegestaan in het akoestisch onderzoek zijn betrokken. De Afdeling overweegt: “Het college en de raad hebben daarmee een onjuist uitgangspunt gehanteerd bij het bepalen van de ligging van de geluidszonegrens van 50 dB(A). Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) zijn in dit kader uitsluitend relevant de gronden waarop op basis van het plan inrichtingen kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken in de zin van de Wgh. Slechts de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de bedrijven op die gronden dient op de zonegrens niet boven de 50 dB(A) te komen. Voor de aanwezige en eventuele nieuwe bedrijven op de overige gronden heeft de ligging ervan binnen een zone als bedoeld in artikel 40 van de Wgh derhalve geen betekenis. De aanduidingen ‘geluidszone’ en ‘grens van het plan’ betreffen de binnen- en buitengrenzen van de geluidszone op blad 2 van de plankaarten (…) zijn derhalve in strijd met artikel 40 van de Wgh vastgesteld.”

Zie uitspraak ABRS 20 mei 2009, no. 200708171/1/R1  

Vragen over akoestisch onderzoek en een goede ruimtelijke ordening?

omgevingsjurist

Agrarische bedrijfswoningen schrappen in bestemmingsplan

Agrarische bedrijfswoningen schrappen in bestemmingsplan, een lastige klus!agrarische bedrijfswoningen

In het bestemmingsplan in kwestie wordt de bestaande wijzigingsbevoegdheid voor het mogelijk maken van een agrarische bedrijfswoning geschrapt. Via deze bepaling bestond de mogelijkheid om een eerste agrarische bedrijfswoning toe te staan bij volwaardige agrarische bedrijven. Een aantal agrariërs in de omgeving heeft beroep ingesteld bij de Raad van State.

Agrarische bedrijfswoningen in sierteeltgebied schrappen vanwege beleid – De gemeente verwijst voor het schrappen van de wijzigingsbevoegdheid voor een eerste bedrijfswoning naar het project Modernisering teeltareaal Greenport West en het door de raad vastgestelde Uitvoeringsprogramma Greenport Boskoop West 2016-2020. Hierin staat aangegeven dat er in het teeltgebied een overschot is aan agrarische bedrijfswoningen en deze soms een belmmering vormen om tot schaalvergroting te komen. Het toevoegen van agrarische bedrijfswoningen in het productiegebied is volgens de raad niet wenselijk. Dit betekent dat een saldo-nul bepaling wordt gehanteerd voor agrarische bedrijfswoningen in het sierteeltgebied, behoudens bestaande rechten. Het schrappen van de wijzigingsbevoegdheid is hiervan een uitwerking.

In de Uitvoeringsagenda wordt onder Wonen vermeldt: “Een gevolg van de steeds verdergaande schaalvergroting is dat er al een flink aantal agrarische bedrijfswoningen overbodig zijn geworden. Immers, een kweker die zijn buurmans kwekerijperceel koopt, heeft doorgaans geen behoefte aan nóg een agrarische bedrijfswoning. De overtollige agrarische bedrijfswoningen worden omgezet naar burgerwoningen of plattelandswoningen en kunnen daardoor belemmerend gaan werken op de bedrijfsvoering van de kwekerijen (klagers, milieuwetgeving). Daarom is een aantal maatregelen gewenst en nodig om te voorkomen dat er meer agrarische woningen bij komen en te voorzien in een verplaatsingsmogelijkheid.”

De Afdeling overweegt als volgt: “Hoewel in de plantoelichting is vermeld dat de noodzaak voor een eerste bedrijfswoning ontbreekt, gelet op de stand der techniek en de verdergaande professionalisering en automatisering, heeft de raad niet nader onderbouwd dat dit voor alle betrokken bedrijven in het plangebied het geval is. Het ontbreken van de noodzaak wordt volgens de plantoelichting bevestigd door diverse agrarische makelaars en adviseurs met wie overleg heeft plaatsgevonden, en blijkt volgens de plantoelichting uit adviezen van de agrarische adviescommissie, maar nadere gegevens over dit overleg ontbreken. Volgens de plantoelichting heeft de Stichting (…) aangegeven dat het aantal verzoeken voor nieuw te bouwen bedrijfswoningen beperkt zal zijn en dat er nog maar weinig bedrijven zijn die voldoen aan de criteria voor een nieuwe bedrijfswoning. Daargelaten dat hierover nadere gegevens ontbreken, geldt dit standpunt hoe dan ook niet voor alle bedrijven. In het Uitvoeringsprogramma wordt op het ontbreken van de noodzaak van een eerste bedrijfswoning niet ingegaan. Ter zitting heeft de raad gesteld dat het niet zo is dat de noodzaak voor een eerste bedrijfswoning in geen enkel geval kan worden aangetoond, en dat dit per situatie moet worden beoordeeld. Nu de raad de noodzaak van een eerste bedrijfswoning ter plaatse van de gronden (…) niet per definitie uitsluit, acht de Afdeling het bestreden besluit, wat het laten vervallen van de wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming Agrarisch (…) niet deugdelijk gemotiveerd.” Lees meer in de uitspraak, ABRS 9 augustus 2017, no. 201608955/1/R3.

Dit is dus goed nieuws voor agrarische ondernemers in het sierteeltgebied. Het vereisen van de noodzaak van een agrarische bedrijfswoning – en die blijft aanwezig bij een volwaardig agrarisch bedrijf – is al voldoende om een te veel aan woningen op te vangen.

Bel voor onderbouwingen voor agrarische bedrijfswoningen met Marian Harberink

omgevingsjurist

Mantelzorgwoningen benadelen bedrijven

Mantelzorgwoningen kunnen bedrijven benadelenmantelzorgwoningen

De raad van de gemeente Heusden heeft een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein vastgesteld. Het grootste gedeelte van de gronden heeft hierin de bestemming Bedrijf, met bijbehorende milieucategorieën. Voor een aantal percelen is de voorheen geldende agrarische en bedrijfsbestemming gewijzigd naar Wonen.

De belangenstichting van de ondernemers ter plaatse heeft beroep in gesteld. Zij vreest onder meer dat de bedrijven in het plangebied in hun bedrijfsactiviteiten zullen worden beperkt door onder meer vergunningsvrije bouwmogelijkheden in de achtertuinen van woningen op percelen met de bestemming Wonen. Zij stelt onder meer dat de raad aan de gronden van tuinen van de woningen de bestemming Tuin toekent. In elk geval een bestemming die het niet mogelijk maakt dat op die gronden vergunningvrij mantelzorgwoningen worden opgericht. De stichting vreest dat het oprichten van mantelzorgwoningen in de nabijheid van bedrijven beperkend zal zijn voor de bedrijven.

Volgens de raad is het ook met een tuinbestemming mogelijk om vergunningvrij mantelzorgwoningen op te richten.

De Afdeling overweegt als volgt: “De gronden achter de betreffende woningen, die in het plan ook een woonbestemming hebben, liggen in het achtererfgebied van de percelen. Voor zover een bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg voldoet aan de eisen van artikel 2, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor, zijn de bouw en het gebruik van dit bouwwerk (…) vergunningvrij en worden de bouw en het gebruik van dit bouwwerk niet getoetst aan het bestemmingsplan. De bouwregels en het gebruiksverbod (…) sluiten daarom niet uit dat op deze gronden een mantelzorgwoning wordt gebouwd. De gronden achter de woningen (…) grenzen aan de bedrijfskavels. De Afdeling acht het daarom aannemelijk dat mantelzorgwoningen kunnen worden opgericht die komen te liggen binnen de richtafstanden zoals die zijn genoemd in de VNG-brochure en dat die woningen als gevoelig object de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven kunnen belemmeren. De raad heeft dit niet onderzocht en moet dit alsnog doen. (…)

De raad kan bezien of voor de tuinen, althans dat deel van de tuinen waar de richtafstanden worden overschreden, een zodanige bestemming met doeleindenomschrijving kan worden opgenomen, dat de gronden niet als erf mogen worden gebruikt. Ook kan worden bezien of het opnemen van maatwerkvoorschriften kan bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening ter plaatse, zonder dat de omliggende bedrijven in hun toegestane bedrijfsvoering worden belemmerd. Het betoog slaagt.”

Zie uitspraak ABRS 2 augustus 2017, no. 201606046/1/R2

omgevingsjurist

Laagfrequent geluid bij treinen onderzoeken

Laagfrequent geluid bij treinen onderzoeken – aanvaardbaar woon- en leefklimaatlaagfrequent geluid

Het bestemmingsplan in kwestie heeft betrekking op de spoorlijn Roodeschool – Eemshaven. De bestaande spoorlijn wordt geschikt gemaakt voor personenvervoer, de spoorlijn wordt verlengd en er komt een nieuw treinstation.  Een tweetal agrariërs vrezen als gevolg van deze ontwikkelingen ernstige geluidsoverlast bij hun bedrijfswoningen.

Aangevoerd wordt dat onder meer de geluidbelasting als gevolg van de nieuwe halte niet is onderzocht. Op dit nieuwe station zullen treinen halteren. Het geluid afkomstig van deze halterende treinen zal leiden tot ernstige geluidhinder bij de bedrijfswoningen. Hierbij wordt erop gewezen dat de afstand tussen de bedrijfswoning en de halte slechts 60 meter bedraagt, in plaats van de 100 meter richtafstand ingevolge de VNG-brochure. Gelet hierop had volgens appellant akoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Verder wordt verwezen naar de hinder als gevolg van laagfrequent geluid als gevolg van halterende treinen.

De Raad van State overweegt als volgt: “In het deskundigenbericht staat dat het nieuwe station niet meer omvat dan een perron met een wachtvoorziening en een voorplein met enkele parkeerplaatsen en een fietsenstalling, zodat waarschijnlijk volstaan kan worden met een kleinere afstand dan de in de VNG-brochure gestelde afstand van 100 meter. Om met zekerheid te kunnen bepalen dat een afstand van 60 meter voldoende is, en het nieuwe station vanwege het aspect geluid ruimtelijk aanvaardbaar is, had een beschouwing van de geluidaspecten van het nieuwe station in de rede gelegen. Het deskundigenbericht vermeldt verder dat in de woning van appellant vanwege de halterende treinen laagfrequent geluid kan optreden waarmee in de VNG-brochure geen rekening is gehouden en dat nader onderzoek zal moeten uitwijzen in welke mate dit laagfrequent geluid in de woning van appellant optreedt. (…)”.

Zie verder r.o. 16.2 e.v. van uitspraak ABRS 19 juli 2017, no. 201600845/1/R3.

Vragen over laagfrequent geluid en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij woningen?

omgevingsjurist

 

driftreductie gewasbeschermingsmiddelen open teelten 75% per 1 januari 2018

Driftreductie gewasbeschermingsmiddelen op open teelten naar tenminste 75% per 1-1-2018driftreductie gewasbeschermingsmiddelen

Per 1 januari 2018 wordt een belangrijke wijziging doorgevoerd voor open teelten. Per voornoemde datum dient bij alle open teelt een driftreductie van tenminste 75% te worden bereikt. Hoewel de meeste telers al serieus aan driftreductie doen en er allerlei programma’s voor bestaan is de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer op 1 januari 2018 een feit.

Driftreductie gewasbeschermingsmiddelen over hele landbouwperceel in plaats van eerste 14 meter. In het thans geldende Activiteitenbesluit geldt dat voor de eerste 14 meter vanaf de insteek van de sloot verplichte driftreducerende methoden moeten worden gebruikt. Dit is vanaf 1 september voor het gehele landbouwperceel verplicht. De reden hiervoor is dat de reductie niet meer uitsluitend is gericht vanuit de bescherming van het water, maar ook voor de bescherming van omwonenden en passanten van het landbouwperceel.

In de praktijk gebeurde dit overigens al. Welke agrariër gaat met driftreducerende spuitdoppen rijden voor slechts de eerste 14 meter? Toch is dit winst. Het beginsel van geïntegreerde gewasbescherming wint steeds meer terrein en daar is uiteindelijk iedereen bij gebaat.

Omdat controle in de praktijk lastig is te realiseren, wordt voorgeschreven dat die reductie moet worden aangetoond door in representatieve gebruiksomstandigheden metingen uit te voeren volgens de aangewezen testmethoden. De bewijslast ligt bij de toepasser van het gewasbeschermingsmiddel.

Voornoemde ontwikkeling betekent dat hiermee rekening kan worden gehouden in het kader van onderzoeken naar spuitzones van boomgaarden en andere open teelten.

Meer weten over driftreductie en een goed woon- en leefklimaat? Over het bouwen van woningen nabij landbouwpercelen met open teelten? Lees meer over spuitzones.

Mr. Marian Harberink is gespecialiseerd in spuitzonering en een goed woon- en leefklimaat. Ze heeft vele onderbouwingen gemaakt voor gemeenten, projectontwikkelaars, telers en particulieren. Ook heeft ze meerdere artikelen geschreven over dit onderwerp in vaktijdschriften, zoals Milieu & Recht en de Boomkwekerij.

omgevingsjurist

Natuurinclusieve landbouw regel spuitvrije zones in bestemmingsplan

Natuurinclusieve landbouw, regel spuitvrije zones in bestemmingsplannatuurinclusieve landbouw

In juni 2017 is er een publicatie verschenen over duurzame landbouw. In het interessante rapport wordt een overzicht gegeven van maatregelen voor duurzame landbouw. Wat is natuurinclusieve landbouw? Volgens voornoemd rapport gaat het om het volgende: “een vorm van duurzame landbouw die optimaal gebruik maakt van de natuurlijke processen en deze integreert in de bedrijfsvoering“.

In het rapport zijn een aantal aanbevelingen opgenomen die boeren kunnen doorvoeren op hun bedrijf om duurzame landbouw in brede zin te bevorderen. Dit zijn maatregelen die in de praktijk uitvoerig zijn getest door allerlei partijen, zoals boeren en onderzoeksinstituten. De maatregelen richten zich vooral op de aspecten biodiversiteit, milieu en klimaat. In het rapport is onderscheid gemaakt tussen akkerbouw en de melkveehouderij omdat er in de praktijk verschillende maatregelen voor de twee sectoren zijn. De effecten zijn vergelijkbaar voor andere grondgebonden sectoren (zoals de vollegronds groenteteelt, bollenteelt en de fruitteelt).

Voor wat betreft het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen geeft het rapport samengevat op p. 24 het volgende aan: “Binnen het project Een bloeiend bedrijf (www.bloeiendbedrijf.nl) is 3 jaar lang met ongeveer 600 boeren gewerkt aan akkerranden voor geïntegreerde gewasbescherming via kennisuitwisseling en ervaring. De uitkomsten van dit project lieten zien dat 75% van de deelnemers de middelen voor gewasbescherming heeft verminderd. Duidelijk is dat akkerranden, mits goed aangelegd en onderhouden, een zeer positief effect hebben op bufferfuncties, verminderd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, bestuiving en landschapsbeleving.” 

Naast positieve effecten op de biodiversiteit kan een alternatief gebruik van de akkerranden ook effecten hebben op de hoeveelheid drift van gewasbeschermingsmiddelen voor de omgeving. Afhankelijk van het gebied en de functie van de bodem kan het zinvol zijn om in het bestemmingsplan te regelen dat binnen een bepaalde afstand vanaf de grens van het agrarische perceel geen chemische gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Een dergelijke regeling ondersteunt het streven naar duurzaamheid. In de meeste bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt hier echter niet bij stilgestaan. Met name in een gebied waar van oudsher woningen in de nabijheid voorkomen kan dit van belang zijn. Ik vertel u er graag meer over!

omgevingsjurist

 

Noodzaak agrarische bedrijfswoning aangetoond

Noodzaak agrarische bedrijfswoning aangetoondnoodzaak agrarische bedrijfswoning

Het is in de praktijk steeds moeilijker geworden om de noodzaak van een bedrijfswoning aan te tonen bij agrarische bedrijven. Naar mijn mening is het altijd van belang bij een agrarisch bedrijf te wonen, niet alleen bij het houden van vee. Af en toe verschijnen er uitspraken waarin de bedrijfswoning ‘in stand blijft’ en om die reden deze publicatie.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de bouw van een agrarische bedrijfswoning mogelijk, op gronden met de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw. De raad heeft zich bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan gebaseerd op het ondernemingsplan van LTO.

Volgens appellant had de raad geen bruik mogen maken van dit rapport, omdat de opzet van het bedrijf niet volwaardig is en de urenomvang van de huidige situatie niet overeenstemt met het idee van een volwaardige arbeidsbehoefte. Er is volgens appellant geen sprake van een volwaardig bedrijf en het is ook niet realistisch dat te verwachten, aldus appellant.

Verder stelt appellant dat het bij de beoordeling van de noodzaak van een bedrijfswoning gaat om de onmisbaarheid van toezicht en controle buiten de normale werkuren, of om de grote kwetsbaarheid van de teelt of productie. Dat is volgens appellant niet aan de orde. Volgens hem wordt er uitsluitend hobbymatig geteeld. Voor hobbymatig gebruik is volgens hem geen bedrijfswoning noodzakelijk.

LTO concludeert in het Ondernemingsplan op basis van de begrote arbeidsvraag en de bedrijfsresultaten van het bedrijf dat er sprake is van een levensvatbaar en volwaardig bedrijf. Dat hij daar in de huidige situatie nog niet volledig invulling aan heeft kunnen geven, doet daar aan niet af.

Volgens het andere rapport dat is uitgevoerd is het noodzakelijk dat de agrariër bij zijn bedrijf woont. Door het afwijkende afzetconcept en de afhankelijkheid van de inbreng van eigen arbeid is het noodzakelijk dat hij bij zijn eigen bedrijf woont. Lees meer in r.o. 6.2 van uitspraak ABRS 12 juli 2017, no. 201608609/1/R3.

Hulp nodig bij het aantonen van de noodzaak van een agrarische bedrijfswoning?

noodzaak agrarische bedrijfswoning

omgevingsjurist