Afstand manege en woningen jurisprudentie

Afstand manege en woningen jurisprudentie

  • afstand manege en woning
  • Activiteitenbesluit milieubeheer
  • VNG-brochure

afstand manege

De raad van de gemeente Terschelling heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor een manege met bijbehorende activiteiten. Eerder was het besluit tot vaststelling op onderdelen vernietigd. De manegehouder stelt in beroep dat er milieutechnische belemmeringen bestaan om de benodigde uitbreiding van de bestaande stalruimte voor paarden te realiseren. Volgens hem is het niet mogelijk de stalruimte te realiseren buiten de in artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit genoemde afstand tussen een dierenverblijf en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom: in dit geval een woning.

Daarnaast wordt volgens hem niet voldaan aan de afstand van 50 m die in de brochure Bedrijven en milieuzonering wordt aanbevolen tussen de grens van de bestemming die een manege toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning. Volgens hem is de afstand tussen de grens van het perceel met de bestemming ‘Sport – Manege’ en de woning slechts 17 meter.

Afstand manege en woning ingevolge Activiteitenbesluit – De in artikel 3.117 genoemde afstand van 50 m wordt gemeten tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en het geurgevoelig object.

De Afdeling overweegt: “De afstand van de woning tot de grens van het perceel is ongeveer 17 m. Het perceel heeft een lengte van ongeveer 75 m en een breedte van ongeveer 70 m. De Afdeling ziet gelet op de maatvoering van het perceel geen aanleiding voor het oordeel dat de afstand tussen het emissiepunt van het gebouw waar op het perceel paarden kunnen worden gehuisvest en de woning niet kan voldoen aan de in artikel 3.117, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit voorgeschreven afstand van 50 m. De stelling van appellant dat zij hiervoor de bestaande bebouwing op haar perceel anders zal moeten indelen en de logiesruimten op haar perceel zal moeten verplaatsen naar uit landschappelijk oogpunt minder aantrekkelijk gedeelte op het perceel, vormt voor de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voor appellant reële mogelijkheden bestaan om bij een uitbreiding van de bestaande stalruimte op haar perceel te voldoen aan de in artikel 3.117, eerste lid, onder b van het Activiteitenbesluit neergelegde afstand. 

Over de verwijzing van appellant naar de VNG-brochure, overweegt de Afdeling dat de in de VNG-brochure opgenomen indicatieve afstanden bedoeld zijn voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. De manege (…) is een bestaande situatie. Dit neemt niet weg dat het laten voortbestaan van een dergelijke situatie onder omstandigheden in strijd kan zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor ziet de Afdeling in dit geval geen aanleiding, omdat op het moment dat tussen de manege en het geurgevoelige object de in het Activiteitenbesluit genoemde afstanden wordt aangehouden, in beginsel mag worden aangehouden dat bij het geurgevoelig object een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en dus kan worden afgeweken van de richtafstand van de VNG-brochure.”

Lees meer in uitspraak ABRS 25 april 2018, no. 201608986/1/R3, r.o. 12.

Opfokken paarden agrarische activiteit?

Opfokken paarden agrarische activiteit?opfokken paarden

De gemeente Haaksbergen heeft een nieuwe partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied opgesteld voor het onder meer mogelijk maken van een opfokbedrijf voor paarden.

Een milieustichting voert bij de Raad van State onder meer aan dat de activiteiten van het bedrijf geen op het in productie gerichte agrarische activiteiten zijn, zoals bedoeld in het bestemmingsplan. De gemeente raad stelt dat het beoogde plan past binnen de bepalingen van het geldende bestemmingsplan. De activiteiten bestaan uit het opfokken, trainen en verkoopklaar maken van jonge hengsten. Het gaat niet om het fokken van paarden ter plaatsen.

In het nieuwe bestemmingsplan heeft de grond de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’. Op basis hiervan is een agrarisch bedrijf toegelaten. Uit de definitie van de planregels volgt dat er sprake moet zijn van een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren, niet zijnde een paardenhouderij gericht op het gebruik. Nu op het bedrijf alleen wordt opgefokt en niet gefokt, zou uit voorgaande definitie kunnen worden afgeleid dat geen sprake is van het voortbrengen van producten. Uit de definitie van productiegerichte paardenhouderij dat ook in het bestemmingsplan is opgenomen, volgt dat tevens het opfokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden hieronder moet worden verstaan. Volgens de Raad van State valt op basis hiervan het opfokken van paarden ook onder de definitie van agrarisch bedrijf.

Let op: in de meeste bestemmingsplannen voor het buitengebied is dit echter niet zo, en valt het opfokken van paarden niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf. Volgens de gemeente Haaksbergen is de ruimtelijk impact van een opfokbedrijf en een fokbedrijf nagenoeg hetzelfde. Ik ben het hier helemaal mee eens.

Lees meer in de uitspraak van de Raad van State (opfokken paarden) ABRS 23 mei 2018, no. 201702656/1/R3

Volwaardig agrarisch bedrijf en bestemmingsplan

Volwaardig agrarisch bedrijf en bestemmingsplanvolwaardig agrarisch bedrijf

In de meeste bestemmingsplannen voor het buitengebied is een definitie opgenomen van een volwaardig of reëel agrarisch bedrijf. Bij een startend agrarisch bedrijf kan dit vaak tot problemen leiden. De meeste gemeenten leggen de vraag of een bedrijf al dan niet volwaardig is voor aan een agrarische adviescommissie. Persoonlijk vind ik dat deze commissies veel te rigide en behoudend het bedrijf beoordelen. Ook aan de objectiviteit van deze commissies twijfel ik regelmatig. Het is echter wel zo dat de meeste gemeenten klakkeloos het oordeel van deze commissies volgen. Het is dus belangrijk om goed beslagen ten ijs te komen!

In een uitspraak van 24 januari 2018 komt een dergelijk geval aan de orde. De gemeente had een omgevingsvergunning geweigerd voor het oprichten van 3 bedrijfsgebouwen voor een agrarisch bedrijf. Volgens het college van B&W behoren de bouwwerken niet bij een volwaardig agrarisch bedrijf als bedoeld in de planregels van het geldende bestemmingsplan.

Volgens appellant hoeft er geen sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het college had volgens hem, gelet op de voorgeschiedenis, ervan op de hoogte kunnen zijn dat de door hem aangevraagde gebouwen noodzakelijk zijn voordat hij zijn agrarische bedrijfsvoering kan starten.

In 2012 heeft de gemeente een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfswoning op het perceel. De agrariër was destijd van plan een land- en tuinbouwbedrijf te starten conform het ingediende bedrijfsplan. Volgens de gemeente heeft appellant echter geen uitvoering gegeven aan het bedrijfsplan en om die reden is de omgevingsvergunning voor de bedrijfsgebouwen geweigerd. Het college wil ongewenste leegstand van gebouwen in het buitengebied voorkomen.

Appellant heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij in eerste instantie voornemens was de percelen te gebruiken voor fruitteelt, maar de inkomsten daarvan zijn voor hem achteraf onvoldoende gebleken om dat plan door te zetten. Om die reden is hij mais en gras gaan kweken. Daarnaast is hij voornemens koeien te gaan houden, maar daarvoor stelt hij de aangevraagde gebouwen nodig te hebben voor de opslag van machines.

De Afdeling overweegt als volgt: “Aan appellant is een omgevingsvergunning verleend voor een agrarische bedrijfswoning en vervolgens is het door appellant gewenste agrarische gebruik in het bestemmingsplan opgenomen. In deze procedures heeft het college het in het bedrijfsplan door appellant gepresenteerde gebruik als een agrarisch bedrijf aangemerkt. Bovendien is in artikel (…) van de planregls niet opgenomen dat sprake dient te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het is van belang dat het bedrijf gericht dient te zijn op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert. Onder die omstandigheden kan het college niet volstaan met de motivering dat het door appellant van het perceel gemaakte gebruik niet kan worden aangemerkt als een agrarisch bedrijf als bedoeld in het bestemmingsplan en het het appellant in de gelegenheid dienen te stellen nader uiteen te zetten op welke wijze hij, al dan niet in afwijking van zijn bedrijfsplan, voornemens is het perceel te gebruiken. Daarbij is van belang dat appellant de vergunde bedrijfswoning heeft gebouwd, dat appellant een verklaring heeft gegeven voor het niet gebruiken van het perceel voor fruitteelt conform zijn bedrijfsplan, dat hij ter zitting te kennen heeft gegeven dat de afgelopen jaren mais is verbouwd op de percelen en hij nog steeds voornemens is het perceel agrarisch te blijven gebruiken. Het betoog slaagt.”

Lees meer in uitspraak ABRS 24 januari 2018, no. 201701101/1/A1.

Hulp nodig bij de realisatie van uw bedrijfswoning of agrarisch bedrijf? 

Bel De Omgevingsjurist voor:

  • onderbouwingen voor de noodzaak van een bedrijfswoning
  • onderbouwingen voor een volwaardig agrarisch bedrijf
  • contra-advies Agrarische adviescommissies

Bel 010 – 268 0689 voor meer informatie.

Natuurinclusieve landbouw regel spuitvrije zones in bestemmingsplan

Natuurinclusieve landbouw, regel spuitvrije zones in bestemmingsplannatuurinclusieve landbouw

In juni 2017 is er een publicatie verschenen over duurzame landbouw. In het interessante rapport wordt een overzicht gegeven van maatregelen voor duurzame landbouw. Wat is natuurinclusieve landbouw? Volgens voornoemd rapport gaat het om het volgende: “een vorm van duurzame landbouw die optimaal gebruik maakt van de natuurlijke processen en deze integreert in de bedrijfsvoering“.

In het rapport zijn een aantal aanbevelingen opgenomen die boeren kunnen doorvoeren op hun bedrijf om duurzame landbouw in brede zin te bevorderen. Dit zijn maatregelen die in de praktijk uitvoerig zijn getest door allerlei partijen, zoals boeren en onderzoeksinstituten. De maatregelen richten zich vooral op de aspecten biodiversiteit, milieu en klimaat. In het rapport is onderscheid gemaakt tussen akkerbouw en de melkveehouderij omdat er in de praktijk verschillende maatregelen voor de twee sectoren zijn. De effecten zijn vergelijkbaar voor andere grondgebonden sectoren (zoals de vollegronds groenteteelt, bollenteelt en de fruitteelt).

Voor wat betreft het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen geeft het rapport samengevat op p. 24 het volgende aan: “Binnen het project Een bloeiend bedrijf (www.bloeiendbedrijf.nl) is 3 jaar lang met ongeveer 600 boeren gewerkt aan akkerranden voor geïntegreerde gewasbescherming via kennisuitwisseling en ervaring. De uitkomsten van dit project lieten zien dat 75% van de deelnemers de middelen voor gewasbescherming heeft verminderd. Duidelijk is dat akkerranden, mits goed aangelegd en onderhouden, een zeer positief effect hebben op bufferfuncties, verminderd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, bestuiving en landschapsbeleving.” 

Naast positieve effecten op de biodiversiteit kan een alternatief gebruik van de akkerranden ook effecten hebben op de hoeveelheid drift van gewasbeschermingsmiddelen voor de omgeving. Afhankelijk van het gebied en de functie van de bodem kan het zinvol zijn om in het bestemmingsplan te regelen dat binnen een bepaalde afstand vanaf de grens van het agrarische perceel geen chemische gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Een dergelijke regeling ondersteunt het streven naar duurzaamheid. In de meeste bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt hier echter niet bij stilgestaan. Met name in een gebied waar van oudsher woningen in de nabijheid voorkomen kan dit van belang zijn. Ik vertel u er graag meer over!

omgevingsjurist

 

Noodzaak agrarische bedrijfswoning aangetoond

Noodzaak agrarische bedrijfswoning aangetoondnoodzaak agrarische bedrijfswoning

Het is in de praktijk steeds moeilijker geworden om de noodzaak van een bedrijfswoning aan te tonen bij agrarische bedrijven. Naar mijn mening is het altijd van belang bij een agrarisch bedrijf te wonen, niet alleen bij het houden van vee. Af en toe verschijnen er uitspraken waarin de bedrijfswoning ‘in stand blijft’ en om die reden deze publicatie.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt de bouw van een agrarische bedrijfswoning mogelijk, op gronden met de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw. De raad heeft zich bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan gebaseerd op het ondernemingsplan van LTO.

Volgens appellant had de raad geen bruik mogen maken van dit rapport, omdat de opzet van het bedrijf niet volwaardig is en de urenomvang van de huidige situatie niet overeenstemt met het idee van een volwaardige arbeidsbehoefte. Er is volgens appellant geen sprake van een volwaardig bedrijf en het is ook niet realistisch dat te verwachten, aldus appellant.

Verder stelt appellant dat het bij de beoordeling van de noodzaak van een bedrijfswoning gaat om de onmisbaarheid van toezicht en controle buiten de normale werkuren, of om de grote kwetsbaarheid van de teelt of productie. Dat is volgens appellant niet aan de orde. Volgens hem wordt er uitsluitend hobbymatig geteeld. Voor hobbymatig gebruik is volgens hem geen bedrijfswoning noodzakelijk.

LTO concludeert in het Ondernemingsplan op basis van de begrote arbeidsvraag en de bedrijfsresultaten van het bedrijf dat er sprake is van een levensvatbaar en volwaardig bedrijf. Dat hij daar in de huidige situatie nog niet volledig invulling aan heeft kunnen geven, doet daar aan niet af.

Volgens het andere rapport dat is uitgevoerd is het noodzakelijk dat de agrariër bij zijn bedrijf woont. Door het afwijkende afzetconcept en de afhankelijkheid van de inbreng van eigen arbeid is het noodzakelijk dat hij bij zijn eigen bedrijf woont. Lees meer in r.o. 6.2 van uitspraak ABRS 12 juli 2017, no. 201608609/1/R3.

Hulp nodig bij het aantonen van de noodzaak van een agrarische bedrijfswoning?

noodzaak agrarische bedrijfswoning

omgevingsjurist

Definitie grondgebonden veehouderij bestemmingsplan

Definitie grondgebonden veehouderij bestemmingsplan

Het college van B&W heeft een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van een bestaande melkrundveehouderij. Vergund is een toename van het aantal dieren en het uitbreiden van de bestaande stal met 106 dierplaatsen. definitie grondgebonden veehouderij

Appellant betoogt in hoger beroep dat de veehouderij als een grondgebonden agrarisch bedrijf in de zin van het bestemmingsplan aan te merken. Volgens hem is het daarvoor niet voldoende dat het voer voor de veestapel in overwegende mate afkomstig is van de grond van het bedrijf. Indien dat wel zo zou zijn is volgens appellant evenmin sprake van grondgebondenheid omdat het bedrijf slechts beschikt over 57% van de grond die nodig is om het voer voor de veestapel volledig te produceren.

In het bestemmingsplan is de definitie grondgebonden veehouderij: “een agrarisch bedrijf dat is gericht op het houden van dieren en dat voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.”

In de planregels van het bestemmingsplan is niet bepaald wat onder afhankelijk moet worden verstaan. De Afdeling is van oordeel dat een redelijke uitleg van van de definitie met zich brengt dat afhankelijkheid niet betekent dat al het voer voor de veestapel afkomstig is van de grond die tot het bedrijf behoort. Het college van B&W heeft als richtlijn aangehouden dat ten minste 75% van het benodigde voer van de bij de veehouderij behorende gronden komt. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college hier niet van zou mogen uitgaan.

Lees meer in r.o. 9.5 van uitspraak ABRS 22 maart 2017, no. 201601878/1/A1.

Definitie bebouwde kom Activiteitenbesluit

Definitie bebouwde kom Activiteitenbesluit

Een bestemmingsplan maakt woningen mogelijk bij een dierenartsenpraktijk voor paarden. Naast de kliniek en een paardenstal is er ook een mestplaat en kadaverplaats aanwezig. De maatschap vreest dat de woningen leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering.

Volgens de raad is de dierenkliniek niet gesitueerd binnen de bebouwde kom, zodat ter voorkoming van onaanvaardbare geurhinder een afstand in acht moet worden genomen van 50 m van de mestplaat tot geurgevoelige objecten. Op de opslag van paardenmest op het perceel is in dit geval het Activiteitenbesluit van toepassing. Uit dit besluit blijkt dat een afstand van 50 meter in acht moet worden genomen tussen mestopslag en een gevoelig object. Voor gevoelige objecten binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter.

Definitie bebouwde kom Activiteitenbesluit – Naar vaste jurisprudentie van de Raad van State wordt de grens van de bebouwde kom bepaald door de aard van de omgeving. De bebouwde kom betreft het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. Uit de luchtfoto blijkt in dit geval dat het gebied ten noorden van de (…)weg wordt gekenmerkt door intensieve residentiële bebouwing. De gronden ten zuiden van de weg betreffen agrarische (cultuur)gronden. De in het gebied aanwezige bebouwing betreft in de regel agrarische bedrijfsbebouwing, voornamelijk kassen. Het standpunt van de maatschap dat het plangebied na realisatie van de 7 woningen deel zal gaan uitmaken van de bebouwde kom, volgt de Raad van State niet. De beoogde woningbouw op het perceel heeft een dermate geringe omvang dat het hiervoor geschetste ruimtelijke karakter van het gebied ten zuiden van de (…) weg niet wezenlijk zal wijzigen na realisatie van het plan. Er dient derhalve ingevolge het Activiteitenbesluit een afstand van minimaal 50 meter aangehouden te worden tussen de stal en de mestplaat op het perceel van de maatschap en de in het plangebied voorziene (gomgevingsjuristeur)gevoelige objecten.

Zie uitspraak ABRS 8 maart 2017, no. 201602669/1/R1

 

Agrarische geur en goede ruimtelijke ordening

Agrarische geur en goede ruimtelijke ordeningAgrarische geur en goede ruimtelijke ordening

Een bestemmingsplan maakt de bestemming wonen mogelijk met verschillende bouwvlakken voor 11 nieuwe woningen. Appellant heeft een veehouderij in de nabije omgeving. Hij betoogt dat hij door de woningen in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.

De gemeente geeft in beroep aan dat er berekeningen zijn uitgevoerd naar de geurbelasting van de veehouderij en dat daaruit volgt dat ter plaatse van deze woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Verder wordt door de aanwezigheid van deze woningen appellant niet in zijn bedrijfsvoering beperkt.

In het geuronderzoek zijn voor de voorziene woningen zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting berekend. De Afdeling overweegt hierover als volgt: “Uit een vergelijking tussen de voorgrond- en de achtergrondbelasting voor de in het plangebied voorziene woningen, blijkt uit het geuronderzoek dat voor deze woningen de voorgrondbelasting vanwege genoemde veehouderij maatgevend is. Voor de in het plangebied voorziene woningen (…) is de achtergrondbelasting vanwege de in de omgeving gelegen veehouderijen maatgevend. (…) In het geuronderzoek wordt ten aanzien van de algehele milieukwaliteit ter plaatse van de in het plangebied voorziene nieuw te projecteren woningen de conclusie getrokken dat deze op basis van de voorgrond- en de achtergrondbelasting ‘redelijk goed’ is. Andere woningen worden als ‘matig’ geduid. (…)

Voor zover de in het geuronderzoek met betrekking tot de milieukwaliteit ter plaatse van de geprojecteerde woningen getrokken conclusie is gebaseerd op een gemiddelde van de kwalificaties, die voor zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting binnen de bandbreedte van de voor de voorgrondbelasting wettelijk toegestane geurnormen vallen, oordeelt de Afdeling dat voor de beoordeling van de vraag of het plan ter plaatse van de voorziene woningen voorziet in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat de situatie per individuele woning van belang is. Dit betekent dat de milieukwaliteit ter plaatse van de overige binnen het plangebied voorziene woningen daarbij niet van belang kan worden geacht. De Handreiking geeft voor de beoordeling van de geurbelasting ook geen grondslag om voor een woningbouwproject uit te gaan van een gemiddelde van de kwalificaties voor alle woningen tezamen. 

Gelet op de uitkomsten van het geuronderzoek, waarin de milieukwaliteit voor de projectwoningen 01, 02, 03 en 05 vanwege de veehouderij op het perceel als ‘matig’ moet worden beschouwd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich zonder nadere motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de in het plan voorziene woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het plan in dit verband in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.”

Lees meer in r.o. 8 e.v. van uitspraak ABRS 30 november 2016, no. 201508000/1/R1

 

Agrarische bedrijfswoning en noodzaak

Agrarische bedrijfswoning boomkwekerij en noodzaak

De agrarische bedrijfswoning is steeds vaker punt van discussie tussen gemeente en aanvrager. Hoewel ten aanzien van de eerste bedrijfswoning er geen (extra) eisen kunnen worden gesteld voor de noodzaak ervan, wordt dit in de praktijk wel gedaan door de gemeente. Er wordt dan meer gevraagd dan op basis van de definitie in het agrarische bedrijfswoningbestemmingsplan van een agrarische bedrijfswoning noodzakelijk is. Vaak wordt advies ingewonnen bij een Agrarische Adviescommissie.

In de zaak die aan de orde was in een uitspraak van de Raad van State van 23 december 2015, ging het om een bedrijfswoning bij een boomkwekerij. Ik heb deze uitspraak opgenomen omdat deze ingaat op de onderdelen die van belang zijn om de noodzaak aan te tonen voor een bedrijfswoning bij een boomkwekerij. In deze uitspraak wordt onder meer het volgende overwogen: “Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) is voor de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning van belang, of de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht van de aanvrager opeisen, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. In de ruimtelijke onderbouwing (…) is vermeld dat in het afleverseizoen van september tot eind mei gedurende de dagperiode op willekeurige momenten transporteurs langskomen, ook op momenten dat appellant nog op zijn woonlocatie is. Verder is vermeld dat de aanwezigheid van appellant op de locatie van het bedrijf noodzakelijk is voor de te verrichten werkzaamheden en toezicht op de werknemers, waarbij met name in de zomerperiode na zonsondergang nog bevloeiing van planten is vereist in verband met risico op verbranding bij bevloeiing overdag. Ook de gevoeligheid voor diefstal van de coniferen, die een hoge prijs vertegenwoordigen, en de uitgebreide bedrijfsinventaris, maken een bedrijfswoning volgens de ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk.”

Lees meer in uitspraak ABRS 23 december 2015, no. 201500921/1/A4

Plattelandswoning jurisprudentie artikel 1.1a Wabo

Plattelandswoning jurisprudentie – artikel 1.1a Waboplattelandswoning jurisprudentie

  • derde in de zin van artikel 1.1a Wabo

Het college van b&w van de gemeente Loon op Zand heeft een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning. Al enige tijd wordt de woning gebruikt als plattelandswoning.

Volgens appellant is de omgevingsvergunning ten onrechte verleend. Volgens hem kan de vergunninghouder niet worden aangemerkt als een derde in de zin van artikel 1.1a van de Wabo.

De Afdeling overweegt als volgt: “In het aangevoerde wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was omgevingsvergunning te verlenen. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wijzigingswet (…) wordt onder een derde in de context van artikel 1.1a van de Wabo een persoon verstaan die niet of niet langer functioneel is verbonden aan de agrarische inrichting. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat vergunninghouder ten tijde van het besluit niet of niet langer functioneel verbonden was aan de nertsenhouderij (…).  

Lees meer in uitspraak ABRS 18 november 2015, no. 201500978/1/A1