Agrarisch bouwblok en uitbreidingsmogelijkheden bestemmingsplan

Agrarisch bouwblok en uitbreidingsmogelijkheden bestemmingsplan buitengebied

In het kader van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan worden in de praktijk meestal de geldende bestemmingen overgenomen uit het bestaande bestemmingsplan. De gedachtegang is meestal dat het gaat om bestaande rechten die je eigenaren niet zo maar kunt afnemen. Dat dit ‘gevaarlijk’ is blijkt weer eens uit een uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2013, no. 201109895/1/R3. In deze uitspraak ging het om een nieuw – in hoofdzaak – conserverend bestemmingsplan voor het buitengebied waar wijzigingsbevoegdheden voor het college van b&w zijn opgenomen voor het vergroten en/of veranderen van vorm van het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

De Afdeling tikt de gemeente op de vingers: “Niet in geschil is dat binnen de agrarische bouwvlakken in het plan nog niet gerealiseerde bouwmogelijkheden bestaan, waardoor een feitelijke uitbreiding van de agrarische bedrijven ter plaatse niet is uitgesloten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) dient de raad de aanvaardbaarheid van een bestemmingsplan bij het vaststellen (opnieuw) te bezien, mede in relatie tot de op het moment van vaststelling geldende regelgeving. Dat deze bouwvlakken voor agrarische bedrijven overeenkomen met de bouwvlakken in het voorheen geldende plan, leidt derhalve niet tot het oordeel dat het plan op dit punt in overeenstemming is met artikel 19j van de Nbw 1998 en dat daarvoor geen passende beoordeling nodig is. Niet is gebleken dat de raad de mogelijke gevolgen van de genoemde uitbreidingsmogelijkheden heeft onderzocht in de passende beoordeling. Gelet op het voorgaande en nu uit het plan-MER volgt dat in het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (…) elke toename van de stikstof- en ammoniakdepositie reeds kan leiden tot een significant negatief effect op dat Natura 2000-gebied, heeft de raad de mogelijke gevolgen van de nog niet benutte uit het vorige plan overgenomen en de overige bij dit plan toegekende uitbreidingsmogelijkheden alsmede de mogelijke maatregelen en beperkingen ten onrechte niet onderzocht en inzichtelijk gemaakt in de passende beoordeling.”

omgevingsjurist

Aantal evenementen regelen in planregels bestemmingsplan

Aantal evenementen regelen in planregels bestemmingsplan

De gemeente heeft binnen de bestemming ‘Verkeer’ het mogelijk gemaakt om evenementen te houden. In de planregel is geregeld dat een evenement maximaal 7 aaneengesloten dagen mag duren. Voor een langere duur (max. 30 dagen) kan via een omgevingsvergunning medewerking worden verleend.

Uit een uitspraak van 10 juli 2013 (no. 201208101/1/R2) blijkt dat dit niet voldoende is.geluid evenementen

De Afdeling overweegt: Ook dient deze omtrent onder meer het toegestane aantal evenementen per jaar en de maximale bezoekersaantallen, voorschriften te stellen voor zover dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening op een locatie van belang is. Deze beoordeling en afweging is een andere dat die op grond waarvan in een concreet geval voor een evenement al dan niet vergunning wordt verleend. Ook ten aanzien van de mogelijkheid voor standplaatsen zal de planwetgever een beoordeling en afweging moeten maken inzake het aantal standplaatsen en de periode waarin deze standplaatsen mogen worden opgenomen, voor zover dit uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid van belang is. 

Zie verder r.o. 16.4

omgevingsjurist

Activiteitenbesluit en bestemmingsplan – een goede ruimtelijke ordening

Activiteitenbesluit en bestemmingsplan – een goede ruimtelijke ordening

Een bestemmingsplan maakt een nieuwe woning mogelijk op 25 meter afstand van een akkerbouwbedrijf. Appellant betoogt dat er ter plaatse van de voorziene woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, gelet op de afstand tot het akkerbouwbedrijf.

De gemeente geeft aan dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ondanks het feit dat deze afstand kleiner is dan de aanbevolen afstand in de VNG-brochure. Volgens de gemeente is geluid het maatgevende aspect in verband met hinder vanwege het akkerbouwbedrijf en dat vanuit de milieuregelgeving reeds ter plaatse van de dichterbij gelegen woningen zal moeten worden voldaan aan de geluidnormen. Hieruit kan volgens de gemeente worden geconcludeerd dat ook ter plaatse van de voorziene woning zal worden voldaan aan de geluidnormen.

De milieuregelgeving is in dit geval artikel 4, lid 6 van het Besluit landbouw milieubeheer (thans Activiteitenbesluit).

Volgens de Afdeling is het “van belang dat het bedrijf ten tijde van de inwerkingtreding van het Blm reeds aanwezig was, dat binnen de in dit artikel genoemde afstanden woningen aanwezig zijn en dat deze afstand niet is afgenomen. Indien tussen een inrichting die onder de werkingssfeer van het Blm valt en een burgerwoning de in het Blm genoemde afstand wordt aangehouden, mag in beginsel worden aangenomen dat daar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Indien de in het Blm genoemde afstand niet wordt aangehouden, mag niet zonder meer worden aangenomen dat daar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In een dergelijk geval dient door de raad te worden gemotiveerd waarom ter plaatse niettemin een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het bouwvlak voor de voorziene woning ligt dichterbij het akkerbouwbedrijf dan de in art. 4, lid 6, onder a, van het Blm genoemde afstand van 50 meter. 

In het Blm zijn geluidgrenswaarden opgenomen waaraan het bedrijf vallend onder deze regeling moet voldoen. In het Blm worden voor woningen die ten tijde van de inwerkingtreding reeds aanwezig waren geen uitzondering gemaakt wat betreft de toepasselijkheid van de geluidgrenswaarden, zodat het akkerbouwbedrijf ter plaatse van zowel bestaande als nieuwe woningen aan de bepalingen van het Blm moet voldoen. Dat betekent dat het akkerbouwbedrijf op grond van het Blm gehouden is ter plaatse van bestaande woningen te voldoen aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden. De stelling van de raad dat het akkerbouwbedrijf wat betreft de geluidproductie reeds rekening dient te houden met de bestaande woning aan de locatie die op kortere afstand van het akkerbouwbedrijf ligt dan de voorziene woning, als gevolg waarvan ter plaatse van de voorziene woning ook zal worden voldaan aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden in het Blm en derhalve sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woning, acht de Afdeling gelet hierop in beginsel niet onredelijk. De raad heeft evenwel onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom deze redenering in dit geval kan worden gevolgd. Hiertoe wordt overwogen dat de voorziene woning zich niet op dezelfde hoogte van het perceel van het akkerbouwbedrijf bevindt als de woning (…). Onduidelijk is of vanwege het akkerbouwbedrijf ter hoogte van de voorziene woning geluid wordt geproduceerd, dan wel of in planologisch opzicht de mogelijkheid daartoe bestaat.”

Zie ABRS 10 juli 2013, no. 201211760/1/R2

omgevingsjurist

Paardenhouderij bouwplan nabij paardenhouderij

Paardenhouderij let op of bestemmingsplan geen bouwmogelijkheden biedt op kortere afstand dan 50 meter

Het bestemmingsplan in kwestie voorziet in een uitbreiding van een bedrijventerrein. Dit terrein grenst aan het perceel waar appellant een stoeterij exploiteert. Appellant betoogt dat hij door het plan wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering. Volgens hem staat het bestemmingsplan bedrijfsbebouwing toe binnen een afstand van 50 meter van de stoeterij. Volgens hem kan hij zo niet langer voldoen aan de toepasselijke milieuwetgeving en ook niet aan de milieuvergunning die is verleend voor zijn bedrijf.

Volgens de gemeente wordt hij niet beperkt in zijn bedrijfsvoering, omdat uitsluitend mag worden overnacht in de kantine en het nachtverblijf voor truckers. Dat is bebouwing die onder het voorheen geldende bestemmingsplan in gebruik was als bedrijfswoning. Volgens de gemeente is de bebouwing zoals toegestaan ter plaatse van de onmiddellijk ten oosten van de stoeterij gesitueerde bedrijfsbestemming niet bestemd voor menselijk verblijf, zodat het plan niet voorziet in nieuwe geurgevoelige objecten.

De Afdeling overweegt: “Vaststaat dat de stoeterij een veehouderij is in de zin van de Wgv. Evenmin in geschil is dat het plangebied buiten de bebouwde kom is gesitueerd. Nu uit de Regeling geurhinder en veehouderij volgt dat voor paarden geen geuremissiefactor is vastgesteld, is in dit geval de norm van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wgv van toepassing. Gelet hierop bedraagt de afstand tussen de stoeterij en een geurgevoelig object voor de toepassing van deze wet ten minste 50 meter. 

Ter zitting is van de zijde van de raad ten aanzien van de toegestane bebouwing ter plaatse van het betrokken plandeel gesteld dat er het voornemen is enkel een sanitaire voorziening te realiseren. Gelet evenwel op de bouwmogelijkheden die het plan  biedt en het toegestane gebruik van de op te richten bebouwing, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat in ter plaatse op te richten gebouwen langdurig door een persoon zal worden verbleven. Nu gebouwen ingevolge artikel (…) van de planregels binnen het gehele bouwvlak van de bedrijfsbestemming kunnen worden gerealiseerd, en de kortste afstand tussen dat bouwvlak en het bouwvlak van de stoeterij ongeveer 13 meter bedraagt, heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestreden plandeel niet voorziet in geurgevoelige objecten in de zin van de Wgv en daarom niet leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van de stoeterij. Gezien het voorgaande heeft de raad het belang van appellant bij een ongestoorde bedrijfsuitoefening en behoud van de uitbreidingsmogelijkheden van de stoeterij onvoldoende bij het bestreden besluit betrokken.”

Zie uitspraak ABRS 17 juli 2013, no. 201210979/1/R4

omgevingsjurist

 

Spuitzone boomgaard VNG-brochure is niet van toepassing bij open teelten

Spuitzone boomgaard: VNG-brochure niet van toepassing  bij open teelten

In de praktijk gaat het regelmatig mis met dossiers die gaan over de te bepalen afstand tussen woningen en landbouwgronden met open teelten. Vaak wordt uitgegaan van de richtafstanden die genoemd worden in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Al meerdere malen heeft de Afdeling bepaald dat voornoemde brochure niet van toepassing is. Dit komt omdat in de VNG-brochure afstanden worden genoemd tussen bebouwing en niet tussen bebouwing en open teelten.spuitzone boomgaard

Verder bevestigt de Afdeling ook nog eens dat ook de regelgeving voor inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer ook niet van toepassing is op open teelten, omdat deze gronden geen deel uitmaken van een inrichting. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de gemeente wel af te wegen of er voldoende afstand tussen de landbouwgronden en de woningen. In het kader van deze beroepsprocedure heeft appellant echter niet naar voren gebracht dat bijv. onvoldoende afstand risico’s met zich kan brengen voor de gezondheid van de omwonenden. Om deze reden is de Afdeling niet verder ingegaan op dit aspect.

Het aspect spuitzone boomgaard dient te worden onderzocht in het kader van een goede ruimtelijke ordening, en dus bij ruimtelijke besluitvorming.

Zie uitspraak ABRS 31 juli 2013, no. 201301703/1/R6

omgevingsjurist

Geluid kinderdagverblijf Maximum aantal kinderen kinderdagverblijf bij buitenspelen opnemen in bestemmingsplan

Geluid kinderdagverblijf: Maximum aantal kinderen dat tegelijkertijd buiten mag spelen opnemen in bestemmingsplan

De gemeente heeft via een projectbesluit een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een gebouw met de functies kinderopvang, kantoorruimte en verhuurbare ruimte. Het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang voorzien in totaal 10 groepen van kinderen in de leeftijd van 0-13 jaar.

Waar het in deze zaak met name omgaat is of het nodig is om bepaalde begrenzingen inzake geluid van buitenspelende kinderen op te nemen in een ruimtelijk besluit, zoals een projectbesluit of planregels van een bestemmingsplan.

Het college van b&w heeft een akoestisch onderzoek laten uitvoeren naar mogelijke geluidsoverlast van buitenspelende kinderen voor de omliggende woningen. Het college betoogt dat er ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is. Ze betogen dat het onderzoek is gebaseerd op de werkelijke toekomstige situatie en dat hieruit is gebleken dat de in het Barim opgenomen geluidsnormen ook zonder geluidwerende voorziening niet worden overschreden, wanneer ervan wordt uitgegaan dat maximaal 30 kinderen van het kinderdagverblijf en maximaal 10 kinderen van de buitenschoolse opvang gelijktijdig in de buitenspeeltuin zullen spelen. Volgens het college is in het in acht te nemen inrichtingsplan verzekerd dat het aantal kinderen dat gelijktijdig buiten speelt niet hoger zal zijn dan het door akoestische bureau in aanmerking genomen aantal.

De Afdeling overweegt:Nu echter aan het projectbesluit zelf geen voorwaarden zijn verbonden ten aanzien van het maximaal aantal kinderen dat tegelijk buiten speelt en het maximaal aantal uren per dag dat wordt buiten gespeeld, kan het college niet handhavend optreden indien niet wordt voldaan aan de in het akoestisch rapport in aanmerking genomen uitgangspunten. Gelet hierop is in het besluit onvoldoende gegarandeerd dat het maximaal aantal gelijktijdig buiten spelende kinderen nooit hoger zal zijn dan waarvan in het akoestisch rapport is uitgegaan en dat de geluidbelasting ten gevolge van de vestiging van de kinderopvang ter plaatse niet zodanig zal toenemen dat nog steeds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden.”

Juridische akoestische onderbouwing nodig voor het bestemmingsplan? Twijfels of de maatregelen afdoende zijn geborgd in het bestemmingsplan? Bel De Omgevingsjurist!

omgevingsjurist

Zie uitspraak ABRS 17 juli 2013, no. 201210607/1/A1.

Akoestisch onderzoek Ook remmend en optrekkend verkeer onderzoeken

Akoestisch onderzoek: ook remmend en optrekkend verkeer betrekken in akoestisch onderzoek naar maximale geluidbelasting voor woningenakoestisch onderzoek

Het is erg belangrijk om te checken of alle relevante geluidsaspecten in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel zijn onderzocht in het akoestisch onderzoek. Dit is zowel voor RO-medewerkers als voor degene die het akoestisch onderzoek heeft opgesteld lastig. ‘Een goede ruimtelijke ordening’ is een criterium uit de Wet ruimtelijke ordening en dient te worden meegenomen bij de besluitvorming in het kader van een bestemmingsplan. Het akoestisch onderzoek wordt meestal opgesteld door techneuten die met een andere bril naar de materie kijken. Het is lastig om deze twee visies, de meer juridische blik en de technische kijk, in de praktijk te combineren. De casus in de uitspraak van 24 juli 2013, no. 201211423/1/R2, is er een voorbeeld van.

In verband met de revitalisering van een bedrijventerrein is het nodig om een bestaande ontsluiting te verplaatsen. Hiervoor heeft de gemeente een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Voor deze nieuwe verbindingsweg wordt een maximum snelheid van 30 km/h ingevoerd. Appellanten betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de aanleg van de verbindingsweg niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting ter plaatse van hun woningen. Zij vrezen een onaanvaardbare geluidoverlast ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking door de nieuw aan te leggen weg. Tevens betogen zij dat de raad ten onrechte geen rekening houdt met het feit dat de nieuwe verbindingsafslag aan de Stationsstraatzijde – waar een snelheidsregime van 50 km/h geldt – ook een toename zal geven van optrekkend en afremmend vrachtverkeer.

De Afdeling overweegt: “Nu ingevolge artikel 74, tweede lid, van de Wgh geen geluidzone geldt voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/u geldt, zoals ter plaatse van de verbindingsweg, vloeien uit de Wgh in zoverre geen verplichtingen voort. Dit neemt echter niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden vastgesteld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om vast te stellen of daarvan sprake is en met het oog op een zorgvuldige belangenafweging is in opdracht van de raad (…) een akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de gevels van de in de omgeving van de weg aanwezige woningen vanwege het wegverkeer. (…) In het geluidrapport is echter uitsluitend gekeken naar het geluid afkomstig van het verkeer op de nieuw aan te leggen weg waarvoor een maximumsnelheid van 30 k/u geldt. Gelijk appellanten hebben aangevoerd is er bij de berekening van de verwachte maximale geluidbelasting ten onrechte geen rekening gehouden met remmend en optrekkend verkeer afkomstig van de Stationsstraat dat afslaat naar de nieuwe verbindingsweg. (…) Het betoog slaagt in zoverre.”

omgevingsjurist

 

Lichtmasten borg ter voorkoming van negatieve effecten van lichtmasten op diersoorten de maatregelen in planregels van het bestemmingsplan

Lichtmasten – Borg ter voorkoming van negatieve effecten van verlichting op beschermde dieren bij recreatiepark in planregels van het bestemmingsplan  de benodigde maatregelen

De gemeente heeft een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor een recreatiepark. Het plan maakt een uitbreiding mogelijk van 125 recreatiewoningen en bijbehorende voorzieningen. Appellanten vrezen in beroep dat de verlichting op het terrein negatieve effecten zal veroorzaken voor beschermde diersoorten die in de omgeving van het recreatiepark voorkomen. Zij voeren aan dat het aantal lichtmasten op het nieuwe recreatiepark in de planregels had moeten worden begrensd. De raad voert aan dat op grond van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld met betrekking tot lichthinder. Verder is in het bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om nadere eisen te stellen aan de situering van terreinverlichting. De gemeente heeft het aspect verstoring door verlichting laten onderzoeken. In het rapport staan maatregelen genoemd over het voorkomen van lichthinder voor diersoorten op het terrein. De Afdeling geeft aan: “De planregels garanderen echter niet dat deze maatregelen daadwerkelijk worden getroffen. De (…) vermelde bepalingen bevatten immers slechts een bevoegdheid, en geen verplichting, voor het college van b&w om nadere eisen te stellen ter voorkoming van hinderlijke lichtuitstraling en negatieve beïnvloeding van dieren. (…) Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.”

Zie uitspraak ABRS 10 juli 2013, no. 201200312/1/R4

wijzigingsbevoegdheid woningen bestemmingsplan op voorhand een geuronderzoek uit – cumulatie geurbelasting en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

wijzigingsbevoegdheid woningen in bestemmingsplan op voorhand een geuronderzoek uit vanwege aspect woon- en leefklimaat

Het is vaste jurisprudentie dat bij opname van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan voor nieuwe ontwikkelingen, het uit te voeren onderzoek of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, niet mag worden doorgeschoven naar de besluitvorming bij het wijzigingsplan.

In een uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2013, no. 201209115/1/R3 komt dit wederom aan de orde. Dit keer gaat het om onderzoek naar geurhinder voor toekomstige woningen en een nabijgelegen agrarisch bedrijf. Ook een wijzigingsplan dient te voldoen aan het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening’. Bij de te bouwen woningen dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het agrarische bedrijf mag niet in de bedrijfsvoering worden gehinderd.

Het betreffende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw. Een nabij gelegen varkenshouder is niet blij met deze mogelijkheid en stelt in beroep dat hij door deze mogelijkheid in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt. Ook kan er ter plaatse van de beoogde woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

De raad stelt dat de agrariër reeds in de huidige situatie in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt vanwege woningen. Verder is er volgens de raad geen directe bouwmogelijkheid opgenomen in het bestemmingsplan aan gronden waar geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

De Afdeling overweegt: “Voor het gebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt is op grond van de geurverordening een maximale voorgrondbelasting vastgesteld van 14 Ou/m3, zodat in zoverre aan de gestelde norm wordt voldaan. Dit neemt echter niet weg dat de raad inzichtelijk dient te maken dat de toegestane geurbelasting, rekening houdend met mogelijke cumulatie van geurbelasting, in overeenstemming is met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening (…). In de plantoelichting en het geurrapport is opgenomen dat als grenswaarde bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen minimaal de kwalificatie ‘redelijk goed’ heeft te gelden, hetgeen overeenkomt met een achtergrondbelasting van meer dan 13 Ou/m3. Uit het geurrapport volgt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft als matig kan worden gekwalificeerd, hetgeen overeenkomt met een achtergrondbelasting van meer dan 13 Ou/m3. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat desondanks sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gebied (…). Het betoog slaagt.”

omgevingsjurist

 

geluidscontour bedrijventerrein kan worden teruggelegd in geval van een verzoek om een burgerwoning nabij een bedrijventerrein

geluidscontour bedrijventerrein kan worden teruggelegd in geval van verzoek om burgerwoning nabij het bedrijventerrein

Persoonlijk vind ik dit een zeer vergaande uitspraak van de Afdeling. Wat is er aan de hand? De gemeente heeft een actualisatieplan opgesteld voor een bestaande woonwijk. Appellant wil graag een woning bouwen op zijn perceel en kan zich niet vinden in de bestemming ‘Tuin’ met de aanduiding ‘geluidzone – industrie’. Het standpunt van de raad dat dat niet kan worden toegestaan omdat het perceel in een geluidzone ligt, snijdt volgens hem geen hout, omdat mogelijke geluidhinder met eenvoudige maatregelen kan worden voorkomen. Daarnaast heeft de raad, aldus appellant, woningbouw op percelen in de nabije omgeving, die ook in de geluidzone liggen, in het verleden wel toegestaan.

De raad stelt zich op het standpunt dat woningbouw op het perceel van appellant niet kan worden toegestaan, omdat het perceel in een geluidzone ligt vanwege het nabijgelegen bedrijventerrein. Volgens de raad kan het desbetreffende deel van de geluidzone niet worden verschoven in de richting van het bedrijventerrein, omdat ter plaatse reeds sprake is van een gesaneerde zone industrielawaai. De geluidruimte binnen de geluidzone van 50 dB(A) en 55 dB(A) wordt voor het overgrote deel volledig benut door de bedrijven op het bedrijventerrein. Om de kunnen voldoen aan die gesaneerde zone hebben deze bedrijven reeds vergaande maatregelen moeten treffen en de raad acht het niet reëel in zoverre nog meer investeringen van de bedrijven te verlangen.

De Afdeling overweegt: “In de plantoelichting staat dat in het hiervoor geldende bestemmingsplan (…) uit 2009 de grens van de geluidscontour is teruggelegd in de richting van het bedrijventerrein (…), zodat meer ruimte kon worden gecreëerd voor woningbouw (…). Dit was mogelijk door het door het college van GS vastgestelde saneringsprogramma, waarbij de bedrijven op het bedrijventerrein (…) maatregelen hebben getroffen om de geluidsemissie in de gesaneerde zone te beperken. De raad heeft in de stukken noch ter zitting kunnen toelichten waarom het niet redelijk zou zijn opnieuw van die bedrijven te verlangen dat zij maatregelen treffen om woningbouw op het perceel van appellant mogelijk te maken. De Afdeling acht in dat verband van belang dat ter zitting is gebleken dat de raad niet heeft onderzocht welke maatregelen dat zouden moeten zijn. Bovendien heeft de raad niet onderzocht welke  maatregelen aan de woning van appellant zelf, bijvoorbeeld door de aanleg van een dove gevel zoals (…) ook is gerealiseerd bij de woning op het perceel (locatie B), een aanvaardbaar geluidniveau kan worden bereikt. Voorts is van andere redenen waarom de raad een woning niet mogelijk wil maken, niet gebleken.”

Zie uitspraak ABRS 19 juni 2013, no. 201209399/1/T1/R1

omgevingsjurist