wijzigingsbevoegdheid horeca in bestemmingsplan

Wijzigingsbevoegdheid horeca in bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheid horeca

Neem bij opname wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan alle belangen op die eventueel kunnen worden geschaad door de toekomstige bestemming. Zie uitspraak van 15 augustus 2012, no. 201105700/1/R4 van de Afdeling.

In het bestemmingsplan voor de binnenstad heeft de gemeente een wijzigingsgebied aangeduid. Dit gebied heeft nog de bestemming ‘Gemengd’, maar kan door middel van een wijzigingsplan gewijzigd worden in ‘Horeca’. Appellant vreest geluidhinder indien op deze locatie bedrijfsmatige horeca wordt toegestaan. Hij stelt dat als gevolg van de bestaande horeca-actitiveiten ter plaatse de normen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) reeds worden overschreden en dat met zijn belangen geen rekening is gehouden.

De Afdeling overweegt over de wijzigingsbevoegdheid horeca: “Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het plan kan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemmingen binnen het gebied waarop die wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft, in beginsel als een gegeven worden beschouwd indien voldaan wordt aan de bij het plan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Derhalve moet reeds bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid die horeca mogelijk maakt, worden beoordeeld of horeca in het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid rust, vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in beginsel aanvaardbaar is.  (..)

In de plantoelichting staat dat een horecabedrijf zich alleen kan vestigen op de desbetreffende locatie, indien wordt voldaan aan de wettelijke vereisten, waaronder het Barim, en wordt aangetoond dat door middel van het treffen van maatregelen de overlast van komende en gaande bezoekers wordt beperkt. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het belang van appellant bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is betrokken bij de besluitvorming over de wijzigingsbevoegdheid voor bedrijfsmatige horeca voor de locatie. Dit klemt temeer nu, naar niet in geschil, appellant eerder bij de gemeente heeft geklaagd over geluidhinder vanwege de horeca-activiteiten die ter plekke reeds plaatsvinden. Verder is van belang dat in de plantoelichting staat dat een horecabedrijf zich alleen, dan kan vestigen, indien wordt aangetoond dat door middel van het treffen van maatregelen de overlast van komende en gaande bezoekers wordt beperkt, terwijl geen wijzigingsvoorwaarden in het plan zijn opgenomen waarmee het treffen van dergelijke maatregelen kan worden gewaarborgd.

omgevingsjurist

Stadslandbouw hype of een blijvertje?

Stadslandbouw hype of een blijvertje?

Stadslandbouwstaat in Nederland in een toenemende belangstellingstadslandbouw hype

In de VS en Canada is stadslandbouw al langer populair. In onder meer Washington, New York, Madison en Detroit is het hip onder stadsbewoners om eigen producten te verbouwen en bijen of kippen te houden. Ook zijn er commerciële stadstuinen die hun producten verkopen aan lokale restaurants of op lokale markten met eetgelegenheid. Via maandelijkse tijdschriften als ‘Urban Farm’ en ‘Beeculture’ worden tips gegeven en netwerken bijgehouden over stadslandbouw, rooftopgardening en het houden van bijen of kippen in de stad. Stadslandbouw maakt in steeds meer Amerikaanse steden onderdeel uit van Sustainability Plans. Deze integratie van lokale en regionale voedselproductie in planologische stadsplannen moet uiteindelijk bijdragen tot een duurzamere samenleving waar de gezondheid van bewoners en voedselproductie in brede zin centraal staat.

Ook wordt stadslandbouw steeds vaker geïntegreerd in stadsplannen, vergelijkbaar met de gemeentelijke structuurvisie. Een voorloper op dat gebied in de VS is Philadelphia, waar programma’s zijn ontwikkeld voor stadslandbouw, zoals de Philadelphia’s Green Program. Het doel van het programma is om in 2015 locaties in de stad te creëren waar lokaal verbouwd voedsel is te kopen op maximaal 10 minuten loopafstand voor tenminste 75% van de inwoners.

Stadslandbouw is meer dan een volkstuin

In Nederland kennen we al vrij lang het fenomeen volkstuin waar bewoners eigen groenten verbouwen en planten kweken. Stadslandbouw omvat echter meer. Het is een omslag in denken over de algemene voedselproductie door meer lokaal voedsel te produceren, te consumeren en te verkopen. Landbouw wordt meestal geassocieerd met het platteland. Stadslandbouw onderscheidt zich van de klassieke landbouw doordat het bewust interactie zoekt met de stad. Het is op allerlei manieren mogelijk om ook in een stedelijke omgeving gewassen te verbouwen, vissen te kweken of dieren te houden, zoals kippen ten behoeve van de lokale voedselconsumptie. Dit kan op een kleinschalige wijze via een dakterras of volkstuin, maar ook op een professionele en commerciële manier, zoals op landbouwgronden van boerderijen aan de rand van de stad of via inbreidingslocaties. Een vast concept bestaat niet voor stadslandbouw.

Stadslandbouw hype 

Nederland kent ook in een aantal steden stadslandbouw. De omvang is nog vrij beperkt al is die de laatste tijd erg toegenomen. Voorbeelden van stadsboerderijen op landbouwgronden in of aan de rand van de bebouwde kom zijn Stadsboerderij Almere en de Genneperhoeve in Eindhoven. In Almerde wordt op dit moment het project Agromere ontwikkeld. Dit project moet ervoor zorgen dat landbouw weer bij de stad wordt betrokken.

Een andere manier van stadslandbouw is het telen van gewassen op voormalige industriële gronden, inbreidingslocaties of op beoogde woningbouwlocaties die in verband met de crisis stilliggen. Een voorloper hiervan is het project ‘Uit je eigen stad‘ in Rotterdam.

Om stadslandbouw te laten slagen is het van belang dat het aantrekkelijk wordt gemaakt voor initiatiefnemers en op de politieke agenda wordt gezet. Behalve de voordelen voor de volksgezondheid, valt er voor gemeenten ook veel sociale winst te behalen. Tevens is het nodig dat de traditionele denkwijze rondom landbouw verandert en dat er ruimte voor stadslandbouw in bestemmingsplannen wordt gemaakt. Zo waait stadslandbouw niet over als een hype of trend, maar gaat het deel uitmaken van ons straatbeeld!

 

Geluidwerende maatregelen in bestemmingsplan

Geluidwerende maatregelen borgen in bestemmingsplangeluidwerende maatregelen

Wat is het toch jammer dat bij de vertaling van technische maatregelen uit een akoestisch onderzoek naar het bestemmingsplan het zo vaak misgaat. Naar mijn mening komt dit vooral omdat er tussen techneuten en juristen (of planologisch medewerkers) een gat gaapt qua communicatie en taalgebruik. Het is om die reden belangrijk om als jurist door te vragen bij degene die het akoestische rapport heeft opgesteld, of er speciale maatregelen moeten worden getroffen om te kunnen voldoen aan de gestelden waarden. De jurist moet vervolgens deze omzetting ‘vertalen’ naar het bestemmingsplan. Ook is het belangrijk om te checken of het akoestische rapport ook een paragraaf kent over ‘een goede ruimtelijke ordening’. Ook dit laatste wordt vaak vergeten.

Het bestemmingsplan in kwestie maakt onder meer woningbouw mogelijk nabij een bouw- en aannemingsbedrijf. Volgens dit bedrijf kan er ter plaatse van de beoogde woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Volgens stelt het bedrijf dat zij in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden worden gehinderd, omdat niet wordt voldaan aan de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’. De aanbevolen afstand dient volgens hen voor geluid en stof ten minste 30 m te bedragen.

Volgens de raad wordt weliswaar niet voldaan aan de geluidgrenswaarden van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim), maar dat na het treffen van een geluidwerende voorziening wel kan worden voldaan aan deze geluidgrenswaarden. Volgens de raad is er derhalve sprake van een voldoende waarborg voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij deze woningen.

Volgens de Afdeling zijn onderlinge afspraken over geluidwerende maatregelen niet genoeg en dient de geluidbelasting op de gevels van de voorziene woningen te voldoen aan de in de artikelen 2.17 en volgende van het Barim gestelde grenswaarden. Volgens het akoestische onderzoek kan aan de geluidgrenswaarden van het Barim worden voldaan, indien tussen de bestaande woning, de desbetreffende voorziene woningen en het bedrijfsperceel een geluidscherm wordt geplaatst met een hoogte van 6 m. “Daarbij merkt de Afdeling nog op dat het betoog van de raad dat met de ontwikkelaar is afgesproken dat niet met realiseren van de woningen mag worden gestart voordat tussen het terrein van het bouwbedrijf en de perceelsgrens van de gronden waarop de nieuwe woningen worden voorzien een geluidscherm wordt aangelegd, niet kan worden gevolgd. In het plan is immers niet gegarandeerd dat een geluidwerende maatregel zal worden getroffen. In het geval dat de raad de oprichting van een geluidscherm noodzakelijk acht om bij de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen, dient de raad een daartoe strekkende regel in het plan op te nemen.”

Zie ABRS 15 augustus 2012, no. 201104346/1/R4.

omgevingsjurist

 

 

Gemeentelijke geurverordening en afwijking afstanden

Gemeentelijke geurverordening en afwijking afstanden Wet geurhinder en veehouderijgemeentelijke geurverordening

Het bestemmingsplan maakt de bouw van ongeveer 1400 woningen mogelijk. De eigenaar van een paardenhouderij stelt in beroep dat de afstand van 50 m tussen het voorziene woongebied en zijn paardenhouderij niet voldoende is. Hij vindt deze afstand te gering, gelet op de geurhinder van zijn bedrijf en in verband met het toekomstige woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners in het plangebied. Op grond van artikel 4, tweede lid van het Besluit landbouw milieubeheer dient volgens hem een afstand van 100 m te worden aangehouden.

Volgens de raad kan op grond van de gemeentelijke geurverordening een afstand van 50 m worden aangehouden. De raad verwijst naar de motivering in de gemeentelijke geurverordening waarom kan worden afgeweken van de 100 m zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij moet worden aangehouden.

De Afdeling  geeft aan “dat de raad zich geen rekenschap heeft gegeven van de te verwachten geursituatie vanwege veehouderijen in het gebied. De enkele motivering in de gebiedsvisie dat een afstand van 50 m tussen een paardenhouderij en woningen door inwoners van stedelijke gebieden en dorpskernen aanvaardbaar wordt geacht, is gelet op artikel 8 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) onvoldoende aanleiding voor afwijking van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Wgv dat binnen de bebouwde kom als uitgangspunt 100 m dient te worden aangehouden. Gelet hierop heeft de raad bij de beoordeling op welke afstand ten opzichte van de paardenhouderij de  woonfunctie gesitueerd kan worden, de gebiedsvisie  en de daarop gebaseerde geurverordening in redelijkheid niet aan de vaststelling van het plan ten grondslag kunnen leggen.”

Noot bij gebrekkige motivering Uit deze uitspraak blijkt weer eens hoe belangrijk de motivering is bij afwijking van gestelde normen. In het algemeen geldt hoe groter de afwijking, hoe uitgebreider de motivering dient te zijn. Door middel van een geurverordening kan in een bepaald geval worden afgeweken van de afstandsnormen die gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij. De gemeentelijke geurverordening is in dit geval gebaseerd op een gebiedsvisie. Helaas was noch in de plaatselijke geurverordening, noch in de gebiedsvisie gemotiveerd wat de te verwachten geursituatie zal zijn in verband met de aanwezigheid van veehouderijen in de nabijheid van de beoogde woonlocatie in het plangebied. Om die reden kon de gemeente hier niet kort naar verwijzen in de motivering.

Zie voor de uitspraak ABRS 29 februari 2012, LJN: BV7289, r.o. 2.5 e.v.

omgevingsjurist

 

 

geluidbelasting woonschepen en woon- en leefklimaat

Geluidbelasting woonschepen en woon- en leefklimaatgeluidbelasting woonschepen

In een bestemmingsplan worden onder meer ligplaatsen voor varende woonschepen mogelijk gemaakt. Voor het overige is het bestemmingsplan conserverend van aard.

Appellant kan zich hiermee niet verenigen. Zij betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de geluidbelasting op de woonschepen als gevolg van haar bedrijfsactiviteiten. Zij stelt dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonschepen en zij vreest bovendien door de aanwezigheid van de woonschepen in haar uitbreidingsmogelijkheden te worden beperkt.

Aan de gronden ter plaatse is de bestemming ‘Water – 1’ toegekend met de aanduiding ‘varende woonschepen toegestaan’. Het gebied waarbinnen de ligplaatsen voor woonschepen zijn voorzien ligt binnen de 50 dB(A)-zone van een industrieterrein. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 mei 2007, no. 200609072/1) zijn woonschepen geen geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. Dit neemt niet weg dat moet worden nagegaan of ter plaatse van de woonschepen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Door de regionale milieudienst is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek volgt dat bij een beoordelingshoogte van 5 m ten opzichte van het plaatselijke maaiveld sprake is van een geluidbelasting van 48 dB(A) tot maximaal 55 dB(A).

De Afdeling overweegt over geluidbelasting woonschepen “dat weliswaar een indicatief onderzoek is verricht naar de geluidbelasting op de woonschepen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van appellant, maar dat het bestreden besluit geen inzicht biedt in de geluidbelasting zoals die geldt aan de binnenzijde van de woonschepen. Dit klemt temeer nu woonschepen doorgaans een slechtere gevelisolatie hebben dan reguliere woningen. Verder is in het plan geen beperking opgenomen wat betreft de aanlegduur van de woonschepen, terwijl ter zitting is gebleken dat de raad ervan uitgaat dat de woonschepen niet permanent liggen afgemeerd in de haven. Ook is niet inzichtelijk gemaakt waarom de tussen de bedrijfslocatie van appellant en de woonschepen gelegen bedrijven niet bij de berekening van de geluidbelasting hoefden te worden betrokken. 

Naar het oordeel van de Afdeling is gelet op het vorenstaande niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de mogelijk gemaakte ligplaatsen voor varende woonschepen.” Zie ABRS 18 juli 2012, no. 201103249/1/R

Meer weten?

omgevingsjurist

Behoefte kantoren binnen de planperiode onderzoeken

Behoefte kantoren vooraf onderzoekenbehoefte kantoren

Het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om de gronden in te richten als een bedrijventerrein. De oppervlakte van het uit te geven bedrijventerrein bedraagt 52 ha.

Appellanten betogen dat er onvoldoende behoefte bestaat aan de voorziene kantoorlocatie op een deel van het bedrijventerrein. Ze voeren verder aan dat er binnen de gemeente reeds sprake is van leegstaande kantoorruimte.

Onderzoek naar behoefte kantoren – De gemeente heeft ter voorbereiding van het bestemmingsplan onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan kantoren binnen de gemeente. Volgens het onderzoek is bij een voorspoedige economische groei en een verdere verdienstelijking van de economie het maximum scenario van toepassing volgens welk scenario de gemiddelde jaarlijkse behoefte 7.700 m² bedraagt.  Een deel van het onderzoek is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. Door de verdere ontwikkeling naar een meer kennisintensieve economie is het uitgangspunt dat een sterker accent moet worden gelegd op dienstverlening (gehuisvest in kantoren), zo staat in de toelichting.

Volgens de toelichting is de huidige economische recessie van een zodanige omvang dat ze mogelijkerwijs van invloed is op de vraagontwikkeling naar kantoren op lange termijn, zodat in afwijking van de ramingen uit het kantorenonderzoek het kantorenprogramma naar beneden is bijgesteld. Om die reden heeft de gemeente een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht, waarin de bestemming ‘Kantoor’ wordt gewijzigd in ‘Bedrijventerrein’.

Appellanten hebben in 2011 een onderzoek gedaan naar de behoefte naar kantoren binnen de gemeente. In dat onderzoek staat dat er geen rekening is gehouden met de grote kantorenleegstand binnen de gemeente. Verder wordt aangegeven dat voor de voorziene locatie de bereikbaarheid met het openbaar vervoer slecht scoort.

Volgens de Afdeling heeft de raad echter al ten tijde van de vaststelling ingezien dat het aanvankelijk beoogde kantorenprogramma als gevolg van de economische recessie niet zou kunnen worden uitgevoerd. Ook in het rapport uit 2009 is dat erkend. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom niet reeds ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan had moeten worden voorzien dat binnen de planperiode onvoldoende behoefte bestaat aan de in dat plan voorziene kantoorlocatie. Zie verder r.o. 2.6.3.1 van ABRS 11 januari 2012, LJN: BV0602. Gelet op het vorenstaande geeft het aangevoerde aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plandeel met de bestemming ‘Kantoor’ onzorgvuldig tot stand is gekomen.

Wijsheid achteraf

Persoonlijk heb ik wat moeite met deze uitspraak. De gemeente wordt op de vingers getikt, omdat het ondanks de leegstand van kantoren binnen de gemeente en de economische recessie, een nieuw bestemmingsplan vaststelt voor een nieuwe kantoorlocatie. Het is wijsheid achteraf van mensen die zelf nooit bij een gemeente hebben gewerkt. Het is in de praktijk namelijk erg lastig om een ‘olietanker’ bij te sturen.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan worden tal van onderzoeken uitgevoerd. Ook naar voorziene kantoor- of woningbouwbehoefte. Tussen onderzoek en vaststelling kunnen enkele jaren zitten waarin de economische situatie drastisch kan veranderen. In de tussenliggende periode is al veel geld besteed aan onderzoek en mankracht. Mocht na de vaststelling blijken dat de voorziene bestemming niet langer voldoet, dan kan alsnog voor dat plandeel een herziening worden opgestart. Dat is naar mijn mening ook de bedoeling van de wetgever. Volgens de wetgever is het bestemmingsplan nog steeds het ‘primaat’ in de ruimtelijke ordening.

Zelf ben ik er echter voorstander van om het bestemmingsplan als leidend instrument in de ruimtelijke ordening los te laten. Het is een illusie om te denken dat we een gebied kunnen beheersen door het vast te leggen in een bestemmingsplan. Daarvoor is de werkelijkheid veel te dynamisch. Ik ben een groot voorstander van invoering van een juridisch instrument vergelijkbaar met de ‘oude artikel 19 lid 2 WRO-procedure’. Dit was een zeer flexibel instrument met een eenvoudige procedure. Met een dergelijk instrument kan een gemeente eenvoudiger inspelen op nieuwe ontwikkelingen i.p.v. via lastige bestemmingsplanprocedures. Met name het feit dat de raad vaak maar 1x per maand vergadert, het feit dat het gemiddelde raadslid niet gehinderd wordt door enige kennis en de voorbereiding tot besluitvorming, maakt het voor de gemeente lastig om sneller in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.

bericht uit 2012

omgevingsjurist

 

Definitie MER en definitie in bestemmingsplan

Definitie MER en definitie in bestemmingsplandefinitie MER

Bij het bepalen of voor een project een MER opgesteld moet worden (of m.e.r.-beoordelingsplichtig is), is het eerst relevant om te kijken of het beoogde project een activiteit is als bedoeld in bijlage onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. Indien een project niet valt onder een categorie dan is geen MER vereist of geldt er geen m.e.r.-beoordelingsplicht.

Deze activiteiten staan genoemd in kolom 1.

Casus In deze casus ging het om een vergroting van een agrarisch bouwperceel van 1,8 ha naar 4,3 ha voor een uitbreiding van een melkveehouderij. Dit werd mogelijk gemaakt met een wijzigingsplan. De verzoeker om de voorlopige voorziening in deze zaak, betoogt dat er voorafgaand aan de vaststelling van het plan ten onrechte geen MER is gemaakt, terwijl het plan betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in categorie D14 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Ook rundveehouderijen vallen volgens de verzoeker onder deze categorie. (In deze categorie was vóór 1 juli 2011 het houden van rundvee niet opgenomen.)

De voorzitter van de Afdeling stelt vast dat het houden van rundvee niet als activiteit wordt genoemd in categorie D14 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. In een uitspraak van 27 juli 2011, no. 201007705/1/M2 heeft de Afdeling eerder overwogen dat in bijlage II van de M.e.r.-richtlijn intensieve veeteeltbedrijven zijn aangemerkt als projecten waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden gemaakt. Dat de regels van het bestemmingsplan geen intensieve veehouderij niet toelaten, kan hieraan niet afdoen. Zie voor de uitspraak Vz ABRS 1 mei 2012, no. 20120076/2/R4.

Les voor de praktijk definitie MER en bestemmingsplan Hoewel deze casus zich voordeed onder het ‘oude’ Besluit m.e.r. (vóór 1 april 2011) en het Besluit m.e.r. nadien is aangepast, valt er ook in de huidige praktijk lering uit te trekken. Leg de activiteiten die in kolom 1 staan vermeld niet ’te krap’ uit. Hou in je achterhoofd dat een MER er uiteindelijk voor bedoeld is de milieueffecten van het voorgenomen project te betrekken in de besluitvorming. Persoonlijk vind ik dat je als gemeente een ‘modderfiguur’ slaat door juridische woordspelletjes te gebruiken om te proberen onder de m.e.r.-(beoordelings)plicht uit te komen. Dit komt richting burgers en bedrijven op z’n minst bedenkelijk over: ‘Een overheid die geen acht slaat op de gevolgen voor het milieu….’

Maak op z’n minst in dat geval een uitgebreide toelichting waarom een voorgenomen project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is en betrek hierin tevens de motivering waarom de activiteit geen (onevenredige) gevolgen voor het milieu heeft. Een ruimere uitleg wekt sympathie op en ‘scoort’ in juridische procedures.

toverformule bestemmingsplan en Wabo

Toverformule bestemmingsplan en Wabotoverformule bestemmingsplan

In veel oude bestemmingsplannen is de zogeheten ‘toverformule‘ opgenomen. Deze bepaling berust op artikel 15 van de WRO. Het gaat bij de toverformule bestemmingsplan om een – in de praktijk beperkt bruikbare – afwijkingsbevoegdheid (of vrijstelling), waarmee het algemene gebruiksverbod om gronden of  bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het plan gegeven bestemming voor een concreet geval terzijde kan worden gesteld. Vrijstelling voor een ander gebruik (niet voor bouwwerken) is volgens de jurisprudentie van de Afdeling alleen mogelijk, als een zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk is en tegen de beoogde nieuwe gebruiksvorm geen dringende bezwaren bestaan. Vooral de zinsnede ‘als een zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk is’ gaf (en geeft) in de praktijk veel problemen. Gelukkig zien we de toverformule in nieuwe bestemmingsplannen niet meer terug.

Wanneer is daar sprake van? Bijv. in het geval het gebruik van een gebouw in het buitengebied met een agrarische bestemming, terwijl ter plaatse naar agrarische gebouwen van die soort als gevolg van sociale, economische of ruimtelijke ontwikkelingen geen vraag meer bestaat. Dat dit niet altijd geldt bewijst onderstaande uitspraak van 4 juli 2012.

Aan de gebruiker en eigenaar van een tuinbouwkas met agrarische bestemming had de gemeente een last onder dwangsom opgelegd vanwege de stalling van caravans, boten en het opslaan van materialen van anderen. Het gebruik is in strijd met het bestemmingsplan. Appellant doet een beroep op de toverformule, nu het exploiteren van zijn glastuinbouwbedrijf op het perceel financieel niet meer haalbaar is. De Afdeling geeft aan dat zijn betoog faalt:

Appellant betoogt tevergeefs dat het voor hem financieel niet meer haalbaar is om een glastuinbouwbedrijf op het perceel te exploiteren, reeds nu deze omstandigheid niet betekent dat het perceel objectief gezien niet meer voor agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van glastuinbouwbedrijf zou kunnen worden gebruikt.” 

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 6 mei 2009, LJN: BI2969) is het verlenen van een vrijstelling op de voet van de zogeheten toverformule eerst mogelijk en ook verplicht, indien een zinvol gebruik overeenkomstig het geldende bestemmingsplan objectief gezien niet meer mogelijk is. Er bestaat geen aanleiding om daar onder de werking van  de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht anders over te denken.” Zie uitspraak ABRS 4 juli 2012, LJN: BX0296.

Tip voor de praktijk: Bent u zelf eigenaar van een schuur of ander gebouw in het buitengebied dat niet meer voor agrarische doeleinden wordt gebruikt? Ga tijdig met de gemeente om de tafel en vraag na wat de planologische mogelijkheden zijn. De gemeente is meestal bereid om mee te denken. Een verzoek om een herziening van het bestemmingsplan van de betreffende locatie is meestal kansrijker dan een beroep op de toverformule.

omgevingsjurist

 

 

geluid recreatiewoning en Activiteitenbesluit

Geluid recreatiewoning en Activiteitenbesluitgeluid recreatiewoning

Onder ‘woning’ in de zin van het Barim (thans: Activiteitenbesluit) wordt verstaan: “een gebouw of een deel van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd’. 

De Afdeling bevestigt in deze uitspraak van 11 juli 2012, LJN: BX1081 nog eens dat hieronder ook permanent bewoonde recreatiewoningen moeten worden beschouwd.

In deze uitspraak gaat het om een bestemmingsplan dat een sportcomplex mogelijk maakt. Het sportcomplex zal worden gebruikt voor voetbal en cricket. Appellant die een naastgelegen woning bewoont op een afstand van 10 meter van het plangebied, stelt beroep in. Hij stelt dat er ter plaatse geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat, met name vanwege geluidhinder.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat is aangesloten bij de afstanden die in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ zijn opgenomen en dat daaraan wordt voldaan. De raad brengt onder meer naar voren dat het veldsportcomplex valt onder de werkingssfeer van het Barim, zodat aan de daarin gestelde geluid- en lichtnormen moet worden voldaan.

Geluid recreatiewoning – De woning van appellant is in strijd met het bestemmingsplan opgericht. Er geldt voor de recreatiewoning de bestemming ‘Recreatie’. De gemeente heeft zich volgens de Afdeling onterecht op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de aanbevolen afstand van 50 m voor een veldsportcomplex t.o.v. een milieugevoelige bestemming.

Uit het akoestische onderzoek blijkt dat t.a.v. de permanent bewoonde woning sprake is van een overschrijding van de in het Barim gestelde grenswaarden door voetbaltrainingen in de avondperiode op het trainingsveld. “Niet is gebleken van waarborgen op grond waarvan kan worden aangenomen dat (..) een geluidwerende voorziening zal worden gerealiseerd dan wel andere maatregelen zullen worden getroffen zodat aan de in het Barim gestelde grenswaarden kan worden voldaan. De raad heeft voorts ter zitting bevestigd niet handhavend tegen de woning van appellant en het gebruik daarvan te zullen optreden. De raad heeft zich gezien het vorenstaande niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar is.”

omgevingsjurist

 

scouting bestemmingsplan en regulering activiteiten

Scouting bestemmingsplan en regulering activiteiten in planregelsscouting bestemmingsplan

Het bestemmingsplan in kwestie maakt ‘extensief recreatief medegebruik ten behoeve van scouting’ mogelijk, naast de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Deze bepaling zie je in steeds meer bestemmingsplannen voor het buitengebied terug. Bij veel agrariërs bestaat namelijk de behoefte (en vaak ook noodzaak) om naast agrarische inkomsten ook inkomsten uit recreatieve activiteiten, zoals boerengolf, te halen.

Scouting bestemmingsplan en beperken activiteiten – De buurman vreest dat het gebruik voor scoutingactiviteiten zal leiden tot een aantasting van zijn woongenot en de aanwezige natuurwaarden. Volgens hem heeft de raad ten onrechte niet onderzocht of behoefte bestaat aan het gebruik van gronden ten behoeve van scoutingactiviteiten en of dit gebruik zal leiden tot een onevenredige aantasting van de daar aanwezige natuurwaarden.

Volgens de gemeente is het gebruik van de bossen voor scoutingactiviteiten niet wezenlijk anders dan het gebruik van het bos door andere bezoekers en zijn er geen aanwijzingen dat het gebruik van dergelijke activiteiten tot een onevenredige aantasting van de in het bos aanwezige natuurwaarden zal leiden. Er mogen in het gebied alleen tenten worden gebruikt als kampeermiddel. Andere vormen van verblijfsrecreatie zijn niet toegestaan. Om die reden heeft de gemeente dit niet nader onderzocht. Verder heeft de gemeente op de zitting aangegeven het gebruik van kampvuren in het gebied via een privaatrechtelijke overeenkomst te zullen regelen.

De Afdeling overweegt dat de planregels onvoldoende voorzien in de aangegeven beperkingen door de gemeente. De planregels maken het namelijk mogelijk dat het terrein het gehele jaar kan worden gebruikt voor overnachtingen met tenten. “Enige vorm van regulering van tijd en omvang is mede gelet op de belangen van de omwonenden en de binnen de GHS te verwachten natuurwaarden naar het oordeel van de Afdeling aangewezen. Aan private afspraken tussen de scoutingvereniging en het gemeentebestuur kunnen door derden geen rechten worden ontleend.” Zie ABRS 15 februari 2012, no. 201005344/1/R3.

omgevingsjurist