Flexibel bestemmingsplan en milieu: wat te onderzoeken?

Flexibel bestemmingsplan en milieu: wat te onderzoeken?

Vanwege de voortdurende crisis is er meer behoefte aan flexibiliteit in bestemmingsplannen. Verschillende websites en vakbladen besteden er aandacht aan: ‘Flexibele bestemmingsplannen stimuleren gebiedsontwikkeling’ aldus de boodschap op de website van Platvorm 31

Er zijn verschillende instrumenten om flexibiliteit in een bestemmingsplan te brengen: voorlopige bestemmingen, uitwerkingsplichten, wijzigingsbevoegdheden, afwijkingsmogelijkheden en de mogelijkheid om nadere eisen te stellen.

In dit blog besteed ik aandacht aan de wijzigingsbevoegdheid. Een wijzigingsplan scheelt meestal tijd – het plan hoeft niet langs de raad – en het plan voldoet aan de behoefte van de markt om flexibel te kunnen inspelen op de veranderende behoefte aan bijv. verschillende functies in een plangebied.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening bezien zijn er echter wel onzekerheden. Welke milieuonderzoeken dienen er bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan te worden uitgevoerd als de invulling van het plangebied nog onzeker is?

De wijzigingsbevoegdheid in het kort

Artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening biedt de mogelijkheid om flexibiliteit in een bestemmingsplan te brengen. Onder meer wordt in dit artikel de mogelijkheid genoemd om om in een plan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen. Op grond van de wijzigingsbevoegdheid kan het college van b&w – met inachtneming van de voorwaarden bij de wijzigingsregels – een wijzigingsplan opstellen.

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient afd. 3.4 van de Awb te worden gevolgd.

 

Grenzen aan flexibiliteit

In de eerste plaats moet een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan worden begrensd. Een wijzigingsplan mag namelijk niet leiden tot een ingrijpende verandering van de bestemming.

Een tweede aandachtspunt is dat de voorschriften in de wijzigingsbevoegdheid ‘een voldoende objectieve begrenzing‘ moeten geven. Dit heeft te maken met het rechtszekerheidsbeginsel. Vooraf moet voldoende duidelijk zijn waar het gebruik maken van die bevoegdheid tot kan leiden.

Een derde belangrijk aandachtspunt is dat de wijzigingsbevoegdheid in het plan moet voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. De standaardoverweging in uitspraken van de Afdeling luidt:

Met de vaststelling van een wijzigingsbevoegdheid mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming in beginsel als een gegeven worden beschouwd. Dit brengt met zich dat de raad reeds bij de vaststelling van het plan moet hebben afgewogen of de situatie die kan ontstaan door de toepassing van deze bevoegdheid planologisch aanvaardbaar is.”

Er moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening vooraf voldoende inzicht bestaan in de gevolgen van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, onder andere ten aanzien van:

  • geluidsbelasting op de directe omgeving;
  • cumulatieve geurbelasting op woningen;
  • financiële uitvoerbaarheid;
  • externe veiligheid: verantwoording groepsrisico, etc.

Onderzoeken niet doorschuiven tot aan fase wijzigingsplan

Dit betekent in de praktijk dat de uit te voeren onderzoeken niet kunnen worden doorgeschoven tot aan de fase van het op te stellen wijzigingsplan. Dit houdt ook in dat de gemeente niet klakkeloos de wijzigingsbevoegdheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan kan overnemen zonder enig onderzoek, zoals blijkt uit de hieronder genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 september 2013.

Zie ABRS 4 september 2013, no. 201211995/1/R4

Zie ABRS 3 juli 2013, no. 201209115/1/R3

omgevingsjurist

Wro en Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden hebben elk hun eigen werkingssfeer

Wro en Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden hebben elk hun eigen werkingssfeer 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er te worden afgewogen of er tussen een gevoelige functie, zoals een woning, en een fruitboomgaard voldoende afstand bestaat. Met name drift (het verwaaien van spuitvloeistof) kan onder bepaalde omstandigheden nadelig zijn voor de gezondheid van mensen. In de praktijk wordt meestal uitgegaan van een afstand van 50 meter tussen een gevoelige functie en de rand van een boomgaard. Van deze afstand kan onder bepaalde omstandigheden worden afgeweken. Dit dient echter wel onderbouwd te worden. Dit gaat in de praktijk vaak mis.

In dit geval – uitspraak ABRS 19 september 2013, no. 201209567/1/R1 – gaf de gemeente aan dat een afstand van 12 meter voldoende was. In het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden dient de fruitteler volgens de gemeente driftbeperkende maatregelen te treffen en wordt het gezondheidsbelang van de bezoekers van de horecagelegenheid hiermee voldoende in acht genomen.

Zoals de Afdeling ook aangeeft hebben de Wet ruimtelijke ordening en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden elk hun eigen werkingssfeer en hun eigen belangen. Geef als gemeente daarom altijd in een onderbouwing weer waarom er ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

omgevingsjurist

 

Geluid en bestemmingsplan Toename van 1 dB ten opzichte van feitelijke situatie bij woningen

Geluid en bestemmingsplan: toename van 1 dB ten opzichte van feitelijke situatie bij bouwplan voor woningen kan leiden tot strijd met een goede ruimtelijke ordening 

Het bestemmingsplan in kwestie voorziet in de bouw van een nieuwe woonwijk, waar naast woningen ook enkele maatschappelijke voorzieningen zullen worden gerealiseerd. In de woonwijk zal een 30 km-zone worden ingesteld. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient daarom te worden onderzocht of ter plaatse wat betreft de geluidbelasting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit het akoestische onderzoek blijkt dat de hoogste geluidbelasting ter plaatse van al bestaande woningen 61 dB bedraagt.

De Afdeling overweegt: “Ongeacht of de in de Wgh genoemde aftrek van 5 dB plaatsvindt, blijft de geluidbelasting weliswaar onder de door de raad gehanteerde maximale grenswaarde van 63 dB, maar overschrijdt deze de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat er sprake is van een toename van maximaal 1 dB ten opzichte van de huidige feitelijke situatie, kan volgens de raad niet gesproken worden van een relevante verandering van de geluidbelasting. Nu in de huidige feitelijke situatie de geluidbelasting ter plaatse reeds 60 dB bedraagt, heeft de raad met de enkele stelling dat de geluidbelasting slechts 1 dB toeneemt, naar het oordeel van de Afdeling niet voldoende gemotiveerd dat deze geluidbelasting niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad geen rekening heeft gehouden met de binnenwaarde van de bestaande woningen, de aanvaardbaarheid van deze binnenwaarde, en of eventueel aanvullende geluidbeperkende maatregelen mogelijk zijn.”

zie uitspraak ABRS 14 augustus 2013, no. 201110192/1/R2

omgevingsjurist

Aantal evenementen regelen in planregels bestemmingsplan

Aantal evenementen regelen in planregels bestemmingsplan

De gemeente heeft binnen de bestemming ‘Verkeer’ het mogelijk gemaakt om evenementen te houden. In de planregel is geregeld dat een evenement maximaal 7 aaneengesloten dagen mag duren. Voor een langere duur (max. 30 dagen) kan via een omgevingsvergunning medewerking worden verleend.

Uit een uitspraak van 10 juli 2013 (no. 201208101/1/R2) blijkt dat dit niet voldoende is.geluid evenementen

De Afdeling overweegt: Ook dient deze omtrent onder meer het toegestane aantal evenementen per jaar en de maximale bezoekersaantallen, voorschriften te stellen voor zover dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening op een locatie van belang is. Deze beoordeling en afweging is een andere dat die op grond waarvan in een concreet geval voor een evenement al dan niet vergunning wordt verleend. Ook ten aanzien van de mogelijkheid voor standplaatsen zal de planwetgever een beoordeling en afweging moeten maken inzake het aantal standplaatsen en de periode waarin deze standplaatsen mogen worden opgenomen, voor zover dit uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid van belang is. 

Zie verder r.o. 16.4

omgevingsjurist

Activiteitenbesluit en bestemmingsplan – een goede ruimtelijke ordening

Activiteitenbesluit en bestemmingsplan – een goede ruimtelijke ordening

Een bestemmingsplan maakt een nieuwe woning mogelijk op 25 meter afstand van een akkerbouwbedrijf. Appellant betoogt dat er ter plaatse van de voorziene woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, gelet op de afstand tot het akkerbouwbedrijf.

De gemeente geeft aan dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ondanks het feit dat deze afstand kleiner is dan de aanbevolen afstand in de VNG-brochure. Volgens de gemeente is geluid het maatgevende aspect in verband met hinder vanwege het akkerbouwbedrijf en dat vanuit de milieuregelgeving reeds ter plaatse van de dichterbij gelegen woningen zal moeten worden voldaan aan de geluidnormen. Hieruit kan volgens de gemeente worden geconcludeerd dat ook ter plaatse van de voorziene woning zal worden voldaan aan de geluidnormen.

De milieuregelgeving is in dit geval artikel 4, lid 6 van het Besluit landbouw milieubeheer (thans Activiteitenbesluit).

Volgens de Afdeling is het “van belang dat het bedrijf ten tijde van de inwerkingtreding van het Blm reeds aanwezig was, dat binnen de in dit artikel genoemde afstanden woningen aanwezig zijn en dat deze afstand niet is afgenomen. Indien tussen een inrichting die onder de werkingssfeer van het Blm valt en een burgerwoning de in het Blm genoemde afstand wordt aangehouden, mag in beginsel worden aangenomen dat daar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Indien de in het Blm genoemde afstand niet wordt aangehouden, mag niet zonder meer worden aangenomen dat daar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In een dergelijk geval dient door de raad te worden gemotiveerd waarom ter plaatse niettemin een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het bouwvlak voor de voorziene woning ligt dichterbij het akkerbouwbedrijf dan de in art. 4, lid 6, onder a, van het Blm genoemde afstand van 50 meter. 

In het Blm zijn geluidgrenswaarden opgenomen waaraan het bedrijf vallend onder deze regeling moet voldoen. In het Blm worden voor woningen die ten tijde van de inwerkingtreding reeds aanwezig waren geen uitzondering gemaakt wat betreft de toepasselijkheid van de geluidgrenswaarden, zodat het akkerbouwbedrijf ter plaatse van zowel bestaande als nieuwe woningen aan de bepalingen van het Blm moet voldoen. Dat betekent dat het akkerbouwbedrijf op grond van het Blm gehouden is ter plaatse van bestaande woningen te voldoen aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden. De stelling van de raad dat het akkerbouwbedrijf wat betreft de geluidproductie reeds rekening dient te houden met de bestaande woning aan de locatie die op kortere afstand van het akkerbouwbedrijf ligt dan de voorziene woning, als gevolg waarvan ter plaatse van de voorziene woning ook zal worden voldaan aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden in het Blm en derhalve sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woning, acht de Afdeling gelet hierop in beginsel niet onredelijk. De raad heeft evenwel onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom deze redenering in dit geval kan worden gevolgd. Hiertoe wordt overwogen dat de voorziene woning zich niet op dezelfde hoogte van het perceel van het akkerbouwbedrijf bevindt als de woning (…). Onduidelijk is of vanwege het akkerbouwbedrijf ter hoogte van de voorziene woning geluid wordt geproduceerd, dan wel of in planologisch opzicht de mogelijkheid daartoe bestaat.”

Zie ABRS 10 juli 2013, no. 201211760/1/R2

omgevingsjurist

Akoestisch onderzoek Ook remmend en optrekkend verkeer onderzoeken

Akoestisch onderzoek: ook remmend en optrekkend verkeer betrekken in akoestisch onderzoek naar maximale geluidbelasting voor woningenakoestisch onderzoek

Het is erg belangrijk om te checken of alle relevante geluidsaspecten in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel zijn onderzocht in het akoestisch onderzoek. Dit is zowel voor RO-medewerkers als voor degene die het akoestisch onderzoek heeft opgesteld lastig. ‘Een goede ruimtelijke ordening’ is een criterium uit de Wet ruimtelijke ordening en dient te worden meegenomen bij de besluitvorming in het kader van een bestemmingsplan. Het akoestisch onderzoek wordt meestal opgesteld door techneuten die met een andere bril naar de materie kijken. Het is lastig om deze twee visies, de meer juridische blik en de technische kijk, in de praktijk te combineren. De casus in de uitspraak van 24 juli 2013, no. 201211423/1/R2, is er een voorbeeld van.

In verband met de revitalisering van een bedrijventerrein is het nodig om een bestaande ontsluiting te verplaatsen. Hiervoor heeft de gemeente een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Voor deze nieuwe verbindingsweg wordt een maximum snelheid van 30 km/h ingevoerd. Appellanten betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de aanleg van de verbindingsweg niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting ter plaatse van hun woningen. Zij vrezen een onaanvaardbare geluidoverlast ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking door de nieuw aan te leggen weg. Tevens betogen zij dat de raad ten onrechte geen rekening houdt met het feit dat de nieuwe verbindingsafslag aan de Stationsstraatzijde – waar een snelheidsregime van 50 km/h geldt – ook een toename zal geven van optrekkend en afremmend vrachtverkeer.

De Afdeling overweegt: “Nu ingevolge artikel 74, tweede lid, van de Wgh geen geluidzone geldt voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/u geldt, zoals ter plaatse van de verbindingsweg, vloeien uit de Wgh in zoverre geen verplichtingen voort. Dit neemt echter niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden vastgesteld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om vast te stellen of daarvan sprake is en met het oog op een zorgvuldige belangenafweging is in opdracht van de raad (…) een akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de gevels van de in de omgeving van de weg aanwezige woningen vanwege het wegverkeer. (…) In het geluidrapport is echter uitsluitend gekeken naar het geluid afkomstig van het verkeer op de nieuw aan te leggen weg waarvoor een maximumsnelheid van 30 k/u geldt. Gelijk appellanten hebben aangevoerd is er bij de berekening van de verwachte maximale geluidbelasting ten onrechte geen rekening gehouden met remmend en optrekkend verkeer afkomstig van de Stationsstraat dat afslaat naar de nieuwe verbindingsweg. (…) Het betoog slaagt in zoverre.”

omgevingsjurist

 

Paardenbak meenemen in belangenafweging besluitvorming nieuw bestemmingsplan

Paardenbak – Gemeente moet ook illegale paardenbak meenemen in belangenafweging besluitvorming bestemmingsplan

De gemeente heeft een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het buitengebied. Op grond van de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ is het mogelijk de gronden te gebruiken voor extensieve weidegang voor paarden. Op de zitting hebben appellanten betoogd dat toen zij het betreffende perceel in 1978 kochten daar zowel een paardenstal en een -bak aanwezig waren. De bak hebben zij later verplaatst (zonder vergunning).paardenbak

De Afdeling overweegt: “Niet in geschil is dat voor de paardenbak op het perceel evenmin een bouw- of omgevingsvergunning is verleend. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat tegen de aanwezigheid van de paardenbak niet meer handhavend kan worden opgetreden. Hiervoor is onvoldoende dat, zoals appellanten hebben gesteld en wat hiervan ook zij, de gemeente reeds lange tijd op de hoogte is van de aanwezigheid van dit bouwwerk. 

Het voorgaande neemt niet weg dat de raad bij de vaststelling van het plan, gelet op de zienswijze van appellanten, diende te beoordelen of de aanwezigheid van de paardenbak vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niettemin aanvaardbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Hiertoe is het volgende van belang. Gelet op de foto’s in het deskundigenbericht en het verhandelde ter zitting, heeft de raad onvoldoende onderbouwd waarom de paardenbak niet verenigbaar is met de landschappelijke waarde openheid. Wat de waarde graslandvegetaties betreft, is van belang dat de raad onvoldoende heeft weersproken dat ter plaatse van de paardenbak al meer dan 20 jaar geen grasland aanwezig is. Bovendien is de oppervlakte van de paardenbak beperkt ten opzichte van de totale oppervlakte van het perceel van 0,8 ha, dat grotendeels uit grasland bestaat. Voorts is van belang dat de raad het hobbymatig houden van paarden door appellanten op het perceel op zichzelf aanvaardbaar acht. Ook staat op het perceel een paardenstal die met bouwvergunning is gebouwd en door de raad als zodanig is bestemd. Onder deze omstandigheden heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom een regeling in het plan voor een paardenbak vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is. In zoverre slaagt het betoog.”

Zie uitspraak ABRS 17 juli 2013, no. 201203926/1/R4.

omgevingsjurist

 

wijzigingsbevoegdheid horeca in bestemmingsplan onderzoek doen naar ruimtelijke aanvaardbaarheid van terrassen

Wijzigingsbevoegdheid horeca in bestemmingsplan ook onderzoek doen naar ruimtelijke aanvaardbaarheid van terrassen

Appellanten vrezen voor overlast van bezoekers van de terrassen die onder meer met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt. De stelt stelt dat een aanvraag om een terrasvergunning dient te worden getoetst aan de APV waar volgens de raad voorwaarden zijn opgenomen ter bescherming van het woon- en leefklimaat.

De Afdeling overweegt: “Verder dienen de gevolgen van de mogelijke uitbreiding van horeca (…) voor het woon- en leefklimaat te worden meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan, waarbij mede relevant is dat het plan voorziet in de mogelijkheid om terrassen te exploiteren. De raad heeft dit ten onrechte nagelaten. De omstandigheid dat op grond van de APV dient te worden bezien of een terras leidt tot een onevenredige aantasting van de woon- en leefsituatie, alsmede de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan een terrasvergunning, leidt niet tot een ander oordeel. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan gaat het om de beoordeling en de afweging of een bestemming die terrassen toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Deze beoordeling en afweging is een andere dan de afweging die plaatsvindt bij het beoordelen van de vraag of in een concreet geval voor een terras al dan niet een vergunning op grond van de APV kan worden verleend. Bij de beslissing omtrent het verlenen van terrasvergunning kan immers geen integrale afweging worden gemaakt van alle in het plangebied betrokken ruimtelijke relevante belangen. De beoordeling welke dient plaats te vinden in het kader van artikel 3.1 van de Wro kan dan ook niet worden vervangen door een beoordeling bij het verlenen van een vergunning op grond van de APV.”

Zie uitspraak ABRS 3 juli 2013, no. 201209663/1/R3.

Geluidsoverlast horeca beperken via Activiteitenbesluit en bestemmingsplan

Geluidsoverlast horeca in binnenstad beperken via regels geluid uit Activiteitenbesluit en bestemmingsplan

Onlangs heb ik voor een gemeente een onderbouwing gemaakt voor de toelichting van een bestemmingsplan dat ging over de invulling van een nieuwe bestemming voor een reeds gevestigde horecazaak in een drukke binnenstad. De horecazaak is gevestigd in een monumentaal pand waar de Monumentenwet 1988 op van toepassing is. Naast een nieuw bestemmingsplan liep er ook gelijktijdig een handhavingszaak vanwege geluidsoverlast door muziek en luidruchtig stemgeluid vanwege bezoekers op het terras. De gemeente vroeg me om een oplossing hoe dit het beste ingepast kon worden in het bestemmingsplan.

De oplossing is een combinatie van regels uit het Activiteitenbesluit, de APV en het bestemmingsplan. Allereerst is het belangrijk om het juridische kader dat hierbij een rol kan spelen op een rijtje te zetten:geluidsoverlast horeca

  • Activiteitenbesluit milieubeheer
  • APV
  • Een goede ruimtelijke ordening (Wro)
  • VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering.

In deze publicatie bespreek ik alleen de relatie tussen geluid in het Activiteitenbesluit en het bestemmingsplan. De VNG-brochure laat ik hier verder buiten beschouwing, maar speelt tevens een rol bij het bestemmingsplan. Besteed hier dus wel aandacht aan in de ruimtelijke onderbouwing!

Activiteitenbesluit

In afdeling 2.8 zijn de algemene regels opgenomen over geluidhinder van inrichtingen van type A of B. Met name artikel 2.17 is van belang bij de beoordeling van geluidhinder vanwege allerlei activiteiten van een horecabedrijf, zoals werkzaamheden in het bedrijf, maar ook los- en laadactiviteiten en bijv. muziekinstallaties. In de bijbehorende tabel staan de maximaal toegestane geluidsniveaus op de gevels van geluidgevoelige gebouwen (milieuspoor).

Een goede ruimtelijke ordening

De relatie tussen het bestemmingsplan en het Activiteitenbesluit komt regelmatig ter sprake in jurisprudentie. Uit uitspraken van de Afdeling blijkt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening uitsluitend beoordeeld dient te worden of bijv. het bestemmingsplan niet kan worden vastgesteld, omdat ernstig moet worden betwijfeld of kan worden voldaan aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidnormen (r.o.-spoor). Andersom hoeft volgens jurisprudentie het enkele feit dat nog geen milieuvergunning is verleend niet te maken dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

APV

Op grond van artikel 2.18, lid 5 van het Activiteitenbesluit is het mogelijk voor gemeenten om akoestische normen aan te passen op lokaal niveau. Dat kan via de APV. In deze verordening kunnen nadere eisen worden gesteld om geluidhinder te voorkomen van onder meer versterkte muziek.

STAP 1

Inventariseer allereerst alle klachten over geluidsoverlast horeca. Welke geluidsbronnen zijn aanwezig? Gaat het om incidentele muziekactiviteiten of wekelijkse?  Laat vervolgens een akoestisch onderzoek uitvoeren. Erg belangrijk voor het onderzoek is dat het moet uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Zie hiervoor uitspraak ABRS 3 april 2013, no. 201202100/1/R3.

STAP 2

Kan er met geluidsreducerende maatregelen worden voldaan aan de wettelijke geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit? Let op! Dit kan een probleem zijn bij rijksmonumenten, omdat er bijv. niet gewenste voorzieningen mogen worden aangebracht. Kunnen incidentele muziekactiviteiten waarbij de wettelijk toegestane geluidsnormen overschreden wellicht worden geregeld via de APV? Zie artikel 2.18, lid 5 Activiteitenbesluit.

STAP 3

Na de beoordeling van geluid inzake het Activiteitenbesluit, dient de beoordeling plaats te vinden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De vraag is of er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd voor omwonenden. Gaat het om een stedelijke omgeving waar bewoners meer geluid hebben te dulden dan in een rustige woonwijk? Wijkt de situatie van de afstand van 30 m die wordt aanbevolen in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ tussen een muziekcafé en woningen? In dat geval grijp je weer terug naar het akoestische onderzoek uit stap 1. Dit heb je namelijk nodig om het aspect geluid te motiveren.

Uit het akoestisch onderzoek kan blijken dat met behulp van geluidsreducerende maatregelen kan worden voldaan aan het Activiteitenbesluit. Het kan in dat geval raadzaam zijn om de vereiste voorzieningen vast te leggen in een bestemmingsplan. Dit kan in de vorm van een voorwaardelijke bepaling in de planregels.

Bel De Omgevingsjurist voor:

  • juridische onderbouwingen over geluid in bestemmingsplan
  • akoestisch onderzoek

akoestisch onderzoek parkeerterrein – vrachtwagentrailer kan niet worden ingezet als geluidscherm om te voldoen aan Activiteitenbesluit milieubeheer

Akoestisch onderzoek parkeerterrein – vrachtwagentrailer kan niet worden ingezet als geluidscherm om te voldoen aan Activiteitenbesluit

Een op zich wat merkwaardige titel van een artikel waarin een uitspraak van de Afdeling wordt behandeld. In een bestemmingsplan dat woningen mogelijk moet maken stelt appellant in beroep dat het voorziene gebruik van een parkeerterrein in strijd is met een goede ruimtelijke ordening vanwege de geluidbelasting van het parkeerterrein.

Volgens appellant is de raad in het akoestisch onderzoek ten onrechte uitgegaan van twee vrachtwagen trailers als geluidscherm. Volgens hem zijn de werkelijke afschermingseffecten van de trailers meettechnisch niet bepaald en niet vergelijkbaar met een geheel gesloten object.

Volgens het akoestisch onderzoek kan door het treffen van maatregelen, waaronder de toepassing van twee vrachtwagentrailers als geluidscherm, het gebruik van het parkeerterrein in overeenstemming met het Activiteitenbesluit worden gebracht. Verder wordt door onder meer deze maatregel aan de binnenwaarden voldaan. Vaststaat dat de trailers een open onderzijde hebben. Om aan de eisen uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (massa per eenheid van oppervlakte moet tenminste 10 kg/m2 bedragen). Volgens de gemeente moeten de trailers in dat geval worden beladen. Volgens de Afdeling is niet vast komen te staan dat de trailers voldoen aan deze eis: “Gelet hierop heeft de raad zich niet in redelijkheid op het akoestisch onderzoek kunnen baseren voor zover vrachtwagentrailers worden ingezet als geluidscherm.”

Voor meer informatie over deze interessante uitspraak zie ABRS 26 juni 2013, no. 201107874/1/R1.

omgevingsjurist