Stemgeluid kinderen en overschrijding geluidnormen bestemmingsplan

Stemgeluid kinderen en overschrijding geluidnormen – maatregelen in bestemmingsplan

Uitbreidingen van schoolgebouwen in een bebouwde omgeving leveren steevast reacties op. Vaak wordt geageerd tegen mogelijke toename van stemgeluid van kinderen. Zo ook hier in de casus die zich afspeelt in uitspraak ABRS 22 augustus 2012, no. 201105998/1/R3.

Buurtbewoners stellen dat het plan tot een uitbreiding van de bestaande school zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de geluidsoverlast vanwege stemgeluid. Volgens hen heeft de gemeente zich bij de vaststelling van het plan niet mogen baseren op het akoestisch onderzoek, nu in het onderzoek niet is uitgegaan van de maximaal toegestane 11 leslokalen. Voorts volgt uit het akoestische onderzoek dat de geluidnormen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) worden overschreden. Volgens de bewoners leidt deze onaanvaardbare toename van de geluidsoverlast tot strijd met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling overweegt “dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan mogelijke geluidhinder voor omwonenden, ook indien dit hinder betreft door menselijk stemgeluid, in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de vereiste belangenafweging moet worden betrokken. (…). Ten aanzien van de in het onderzoek voorspelde overschrijdingen van de geluidnormen uit het Barim en het advies hiervoor maatregelen te treffen, blijkt uit het bestreden besluit niet op welke wijze de raad hiermee rekening heeft gehouden.

Voorts is door de raad ter zitting erkend dat het akoestisch rapport weliswaar is gebaseerd op het aantal leerlingen dat bij 11 lokalen kan worden gehuisvest, maar dat niet is uitgegaan van de in het plan voorziene bebouwing die is benodigd voor de 11 leslokalen. In het akoestisch rapport is uitgegaan van de situering van geluidsbronnen op plaatsen waar het plan voorziet in de uitbreiding van het schoolgebouw. Gelet hierop heeft de raad zich bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de te verwachten geluidhinder niet kunnen baseren op het akoestisch rapport. De betogen slagen.”

Vragen?

omgevingsjurist

gemeentelijk beleid plattelandswoning 5 redenen

Gemeentelijk beleid plattelandswoning: 5 redenen  voor gemeentelijk beleidgemeentelijke beleid plattelandswoning

De wet regelt 2 belangrijke zaken:

  • het planologisch regime wordt bepalend voor de bescherming van een gebouw tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijk gebruik;
  • voormalige agrarische bedrijfswoningen worden niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.
Volgens de MvT bij het voorstel is het nadeel van de functiemenging in het buitengebied dat agrarische functies en burgerfuncties elkaar in de weg zitten vanwege milieuregelgeving. Dit komt met name omdat in diverse milieuwetgeving het feitelijk gebruik van gronden en opstallen bepalend is voor de mate van milieubescherming, ongeacht of dat gebruik in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
<
Ik denk dat bijna iedereen wel zo’n situatie kent. Een boer in ruste heeft zijn agrarische bedrijf overgedragen aan zijn zoon. De bijbehorende bedrijfswoning heeft hij verkocht aan iemand uit de stad die graag van de rust op het platteland wil genieten. Deze nieuwe bewoner klaagt al snel over stank van de boerderij en dient bij de gemeente een verzoek om handhaving in.
<
In mijn praktijk heb ik schrijnende gevallen voorbij zien komen. Voormalige agrarische bedrijfswoningen die door de makelaar op het internet of in een glanzende brochure worden aangeboden. De bijbehorende tekst vermeldt meestal niet dat er nog een agrarische bestemming geldt voor het perceel. De directe gevolgen zijn vaak erg triest: fikse ruzies tussen agrariër en nieuwe bewoner, slapeloze nachten, een onverkoopbare woning, het agrarische bedrijf dat niet kan uitbreiden, etc.
<
Voor dit soort gevallen kan het wetsvoorstel een oplossing bieden. Het wetsvoorstel gaat in op een 3-tal milieuaspecten:
  • geurhinder
  • geluidhinder
  • fijn stof (luchtkwaliteit).
Deze aspecten zijn geregeld in de Wet geurhinder en veehouderij, Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Het wetsvoorstel zorgt voor aanpassing van voornoemde wetgeving, in die zin dat niet langer het feitelijk gebruik van toepassing is van de voormalige agrarische bedrijfswoning, maar het planologische gebruik:
Aan de Wet geluidhinder wordt de volgende definitie toegevoegd die relevant is voor de plattelandswoning:
  • Woning
    Gebouw of een gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in art. 3.38 van de Wro, of indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van de Wabo of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in art. 1.1 van laatstgenoemde wet.
Aan de Wet geurhinder en veehouderij wordt onder meer het volgende toegevoegd aan:
  • Geurgevoelig object
    Toegevoegd wordt: ‘waarbij onder ‘gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf’ wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in art. 3.1 van de Wro, (…), of, indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in art. 1.1 van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of verblijf.
  • Aan art. 2 wordt het volgende toegevoegd:
    ‘In afwijking van het eerste lid is art. 1.1a van de Wabo van overeenkomstige toepassing op het nemen van een beslissing als bedoeld in dat lid. De eerste volzin is niet van toepassing op gevallen als bedoeld in art. 3, tweede lid, voor zover het een geurgevoelig object betreft dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, en art. 14, tweede lid.
Aan de Wabo wordt het volgende artikel toegevoegd:
  • Art. 1.1a:
    1. Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden, wordt met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald;2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder landbouwinrichting verstaan: Inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten, zijnde het telen of kweken van landbouwgewassen of het fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren, dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht.
  • Art. 2.14, toevoeging van lid 7: ‘bij de toepassing van het eerste lid worden gronden en bouwwerken in de omgeving van de inrichting in aanmerking genomen overeenkomstig het bestemmingsplan, de beheersverordening, of, indien met toepassing van art. 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning.
Aan de Wet milieubeheer wordt het volgende toegevoegd:
  • Geluidgevoelig object: bij amvb als zodanig aangewezen gebouw of  terrein dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, waarvan wat betreft de bestemming wordt uitgegaan van het gebruik dat is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in art. 3.1 van de Wro, (…), of, indien met toepassing van 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning. 
Voor de gemeente is het mogelijk om de woning in het bestemmingsplan aan te duiden als plattelandswoning. Dit houdt in dat de voormalige agrarische bedrijfswoning weliswaar gebruikt mag worden voor burgerbewoning, maar dat de woning niet langer beschermd wordt tegen negatieve milieueffecten van het bijbehorende agrarische bedrijf inzake geur, fijn stof en geluid.
Let op: Het criterium ‘een goede ruimtelijke ordening blijft een rol spelen bij de plattelandswoning
Hoewel door aanpassing van de hiervoor genoemde wetgeving voormalige agrarische bedrijfswoningen niet langer beschermd worden tegen negatieve milieugevolgen ten aanzien geur, geluid en fijn stof, kan het wel zijn dat er nog wel andere negatieve milieugevolgen een rol kunnen spelen bij het bestemmen van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning.
Vanuit het aspect ‘een goede ruimtelijke ordening’ kan het onwenselijk zijn om een voormalige agrarische bedrijfswoning te bestemmen als plattelandswoning. Vanwege de negatieve milieugevolgen van het naastgelegen agrarische bedrijf kan het zo zijn dat er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Bijv. kan het intensieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een rol spelen, of geluidsoverlast dat zorgt dat er geen sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5 redenen voor de gemeente om beleid vast te stellen over de plattelandswoning
  • duidelijkheid scheppen wanneer er sprake is van een plattelandswoning;
  • in welke delen van het buitengebied kunnen voormalige agrarische bedrijfswoningen worden bestemd als plattelandswoning; bijv. niet in gebieden met intensieve veeteelt of in landbouwontwikkelingsgebieden;
  • ontwikkeling van het naastgelegen agrarische bedrijf; uitbreiding van bedrijfsactiviteiten binnen afzienbare termijn?
  • gezondheidsaspecten;
  • karakter en leefbaarheid van het gebied.
Vanuit het aspect een goede ruimtelijke ordening kan het voor een gemeente onwenselijk zijn om extra burgerbewoning toe te staan nabij agrarische bedrijven in bepaalde gebieden van het buitengebied. Verder geeft beleid extra zekerheid voor bewoners en potentiële kopers van bedrijfswoningen om te weten of de gemeente al dan niet meewerkt aan de planologische omzetting naar plattelandswoning.

Hogere waarden geluid en uitwerkingsplan

Hogere waarden geluid en uitwerkingsplanhogere waarden geluid

Het is mogelijk om hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder (hogere waarden procedure) vast te stellen voorafgaand aan de vaststelling van een uitwerkingsplan en niet slechts bij de vaststelling van het bestemmingsplan waarin de uitwerkingsplicht is opgenomen.

De gemeente had in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht opgenomen voor een woongebied en had daarvoor voorwaarden opgenomen. Eén van die voorwaarden had betrekking op hogere grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder. Appellanten betogen dat de omstandigheid dat het college van b&w voorafgaand aan het nog vast te stellen uitwerkingsplan hogere grenswaarden kan vaststellen niet met zich brengt dat daarmee de uitwerkingsplicht objectief begrensd is.

De Afdeling overweegt als volgt: “In de memorie van toelichting bij de Crisis- en herstelwet (Kamerstukken II 2009/2010, 32 127, nr. 3, p. 91) is het volgende opgenomen: Bij globale, nog uit te werken bestemmingsplannen is vaak nog niet precies te bepalen hoe hoog de geluidsbelasting op de toekomstige woningen zal zijn (afstand tussen weg en woning wordt pas bij uitwerking bekend). De Wgh schrijft voor dat een eventuele hogere waarde moet zijn verleend vóór de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad. Vanwege de onzekerheid over de hoogte van de geluidsbelasting wordt dan vaak voor een worst case benadering gekozen. Die komt dan meestal neer op de maximaal mogelijke ontheffingswaarde. Een serieuze afweging naar wat in de gegeven situatie een redelijke balans is tussen maatregelen en geluidkwaliteit (bijvoorbeeld zo dicht mogelijk bij of onder de voorkeurswaarde) zal dan niet plaatsvinden. De uitvoeringspraktijk geeft er de voorkeur aan om de hogere waardenprocedure en de geluidafweging te laten plaatsvinden voorafgaand aan het besluit van burgemeester en wethouders ter uitwerking. 

Het blijft overigens van belang om voorafgaand aan de bestemmingsplanvaststelling een geluidonderzoek uit te voeren. Zo moet worden bekeken of de geluidsbelastingen niet zo hoog zullen zijn dat ze de maximale ontheffingswaarde overschrijden. Dan kan immers geen hogere waarde worden verleend en kunnen de woningen niet worden gerealiseerd. Ook voor de financiering van eventuele geluidmaatregelen (nodig om bijvoorbeeld aan de maximale ontheffingswaarde te voldoen) moeten in het bestemmingsplan middelen zijn gereserveerd. 

Gelet op artikel 76 van de Wgh, in samenhang gelezen met de wetsgeschiedenis, is het mogelijk hogere waarden vast te stellen voorafgaand aan de vaststelling van een uitwerkingsplan. Aan het bestemmingsplan zelf ligt (…) een akoestisch onderzoek ten grondslag. Uit het onderzoek volgt dat met toepassing van de mogelijkheid hogere waarden vast te stellen uitwerkingen die voldoen aan de uitwerkingsplan, mogelijk zijn

Zie uitspraak ABRS 12 september 2012, no. 201103581/1/R1.

omgevingsjurist

VNG-brochure gemengd gebied en terugbrengen richtafstand

VNG-brochure gemengd gebied en terugbrengen richtafstandVNG-brochure gemengd gebied

Deze uitspraak van 12 september 2012 (no. 201109894/1/R3) onderstreept nog eens dat de aangegeven afstanden in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering indicatief zijn en dat onderbouwing bij afwijking van afstanden altijd – ook in een gemengd gebied – noodzakelijk is. 

In het bestemmingsplan had de gemeente de bestemming ‘Wonen’ mogelijk gemaakt nabij een schadeherstelbedrijf. De eigenaar van het perceel stelt in beroep dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of een afstand van 50 m tussen haar bedrijf en de voorziene woningen volstaat. Hij wijst erop dat het bedrijf een 24-uur service kent voor schadeherstel aan zware voertuigen als graafmachines en dat het met groot materieel laden en lossen van dergelijke voertuigen plaatsvindt bij de ingang van het bedrijf. Volgens hem zal het mogelijk maken van de woningen leiden tot een belemmering in de bedrijfsvoering.

De gemeente heeft het plangebied getypeerd als ‘gemengd gebied’ in de zin van de VNG-brochure. De hierbij behorende richtafstand kan dan in beginsel verkort worden met één afstandsstap tot 50 m. De Afdeling constateert dat de kwalificatie van het gebied door de gemeente juist is.

Echter, de in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn indicatief. Tussen de voorziene woningen en het bedrijfsperceel ligt een afstand van 50 m, waardoor aan de richtafstand uit de VNG-brochure kan worden voldaan. Volgens de Afdeling heeft appellant echter aannemelijk gemaakt dat ondanks dat aan deze richtafstand wordt gedaan, niet vaststaat dat zij door de voorziene woningen niet in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt. Daarbij is van belang dat appellante onweersproken heeft gesteld dat haar bedrijf onder meer de reparatie van zware (landbouw)voertuigen uitvoert die 24 uur per dag kunnen worden geladen en gelost en dat het laden en lossen plaatsvindt bij de ingang van het bedrijf, aan de zijde van het bedrijf waar de voorziene woningen op 50 m afstand liggen. Tevens is van belang dat de woning die thans maatgevend is voor de geluidbelasting veroorzaakt door deze activiteiten, op een afstand van 105 m daarvan staat. Ter plaatse van de woning kan dan weliswaar sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat, dat wil echter nog niet zeggen dat het bedrijf niet in de bedrijfsvoering wordt benadeeld. Onderzoek dit punt om die reden.

Gelet op het voorgaande heeft de raad niet kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar de VNG-brochure, doch had hij moeten onderzoeken of het bedrijf van appellant na de realisering van de woningen nog zal kunnen voldoen aan de in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Barim gestelde normen, in het bijzonder die voor de nachtperiode. De raad heeft het besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid.”

Advies nodig over toepassing van de VNG-brochure of een 2-nd opinion?

omgevingsjurist

Hangplek jongeren en afstand tot woningen bestemmingsplan

Hangplek jongeren en afstand tot woningen bestemmingsplan in verband met goed woon- en leefklimaat

In een bestemmingsplan had de gemeente de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – jongerenactiviteitenplek’ gebruikt voor het toelaten van een jongerenplek in het plangebied. Buurtbewoners kunnen zich in beroep niet vinden met de toelating van de jongerenplek op deze locatie. Ze vrezen geluidsoverlast, vandalisme en afval. Ze achten een jongerenactiviteitenplek niet wenselijk, omdat dat deze op korte afstand van woningen wordt gesitueerd.hangplek jongeren

De gemeente stelt dat een zo ruim mogelijke afstand van de jongerenactiviteitenplek (hangplek jongeren) tot de woningen zal worden aangehouden. Met betrekking tot de gestelde overlast stelt de raad dat hij verwacht dat de overlast juist zal afnemen omdat het aanbieden van sportactiviteiten vandalisme en verveling bij jongeren zal voorkomen.

De Afdeling geeft aan: “Hoewel de raad ter zitting heeft toegelicht dat is beoogd alleen in de noordelijke punt van het perceel een skatebaan, een trapveldje en bijbehorende voorzieningen en daarbij een afstand van tenminste 40 meter aan te houden tot de in de omgeving aanwezige woningen, volgt dit niet uit het plan. De betrokken planregels verduidelijken niet wat is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – jongerenactiviteitenplek’ en de term jongerenactiviteitenplek is in het plan niet gedefinieerd. Verder is de aanduiding blijkens de verbeelding toegekend aan de gehele noordelijke helft van het perceel en daarmee ook aan gronden die thans zijn ingericht ten behoeve van de aanwezige ijsbaan, alsmede aan gronden op korte afstand van de aanwezige woningen.”

Zie verder r.o. 23.9 van uitspraak ABRS 5 september 2012, LJN: BX6528.

omgevingsjurist

 

stemgeluid kinderdagverblijf en een goede ruimtelijke ordening

Stemgeluid kinderdagverblijfstemgeluid kinderdagverblijf

Neem stemgeluid van kinderen van een kinderdagverblijf mee in de afweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzake de vaststelling van een bestemmingsplan

Uit diverse uitspraken blijkt dat dit vaak wordt vergeten. Deze casus die behandeld wordt in een uitspraak van 5 september 2012 (no. 201106299/1/R4) gaat om een wijzigingsplan dat de wijziging mogelijk maakt van ‘Wonen’ naar de bestemming ‘Maatschappelijke voorzieningen’. Het voormalige koetshuis wordt in gebruik genomen voor tussenschoolse en buitenschoolse opvang en voor aanvullende onderwijsactiviteiten in een woonwijk.

Buurtbewoners vrezen geluidsoverlast van stemgeluid van kinderen. Ze voeren aan dat in het akoestische onderzoek dat de gemeente heeft uitgevoerd ten onrechte niet het stemgeluid van kinderen op de omliggende woningen is betrokken. Waarschijnlijk heeft de gemeente zich laten leiden door artikel 2.18 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim). Daarin staat dat bij het bepalen van het geluidsniveau in de daar genoemde artikelen, het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting van primair onderwijs of instelling voor kinderopvang, buiten beschouwing blijft. (Voor details verwijs ik naar artikel 2.18 Barim).

De Afdeling zegt het volgende: “Uit artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder h en i, van het Barim volgt weliswaar dat het stemgeluid van kinderen in de daar bedoelde situaties buiten beschouwing blijft bij het bepalen van de daar bedoelde geluidniveaus, maar dat dit niet weg neemt dat het dagelijks bestuur bij de vaststelling van een wijzigingsplan mogelijke geluidhinder voor omwonenden, ook indien dit hinder betreft door menselijk stemgeluid, in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de vereiste belangenafweging dient te betrekken”. 

Voor meer informatie over stemgeluid en een goede ruimtelijke ordening:

omgevingsjurist

 

30 km zone en feitelijke maximumsnelheid van weg bij onderzoek bestemmingsplan

30 km zone en feitelijke maximumsnelheid bij onderzoek bestemmingsplan30 km zone

Volgens de Wet geluidhinder bevinden zich langs wegen geluidszones. Dit geldt niet voor woonerven en 30 km/u-gebieden. Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting die door woningen wordt ondervonden die binnen een geluidszone liggen.

Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan in kwestie gold voor de weg een maximum snelheid van 80 km/uur ter hoogte van de beoogde woningen. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van 30 km/uur. Het gemeentebestuur is voornemens om ook voor dit deel van de weg een maximum snelheid in te stellen van 30 km/u. Volgens de Afdeling liggen de maximumsnelheid en geluidbelasting op de weg evenwel feitelijk hoger dan waarvan bij de vaststelling van het bestemmingsplan is uitgegaan. Om die reden voldoet het akoestisch onderzoek niet aan de vereisten van artikel 77 van de Wet geluidhinder.

Conclusie voor de praktijk: Indien ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan een maximumsnelheid van 30 km/u van kracht is en het bevoegd gezag een daartoe strekkend besluit heeft genomen, dan geldt een uitzonderingsplicht van het verrichten van akoestisch onderzoek op grond van artikel 77 Wgh.

Zie uitspraak ABRS 29 augustus 2012, no. 201110735/1/R3.

omgevingsjurist

 

 

evenement motorcross gedurende 3 weekeinden en bestemmingsplan

Evenement motorcross gedurende 3 weekenden per jaar en bestemmingsplan

Jaarlijkse motorcrosswedstrijden gedurende 3 weekeinden per jaar zijn volgens de Afdeling niet zodanig kort en incidenteel dat de bestemming zich hiertegen niet verzet

Het niet regelen van evenementen in bestemmingsplannen levert in de praktijk vaak problemen op. Vaak verwijst de gemeente naar de APV en geeft aan dat met een evenementenvergunning eventuele overlast beteugeld kan worden. Dat dit niet het geval is, is inmiddels bestendige jurisprudentie.

De gronden waarop de motorcrosswedstrijden plaatsvinden hebben een agrarische bestemming. De gemeente vond het gebruik van 3x per jaar ondergeschikt en derhalve passend in de bestemming.

De Afdeling is het hiermee niet eens en geeft aan “in dit verband tevens van belang is dat het jaarlijkse gebruik van de gronden voor motorcrosswedstrijden gedurende 3 weekeinden per jaar niet zodanig kortdurend en incidenteel is dat de bestemming zich hiertegen niet verzet. Voor zover de raad stelt dat het gebruik kan worden gereguleerd op grond van de APV overweegt de Afdeling dat een evenementenvergunning ingevolge de APV met name is ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde en geen toetsingskader vormt voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement of een evenemententerrein. De toetsing aan de
APV kan derhalve niet in de plaats worden gesteld van een toetsing aan het plan.”

 

Evenementen en bestemmingsplan – in planregels beperkingen opnemen aan het maximale aantal bezoekers per evenement

Evenementen en bestemmingsplan

Het opnemen van de aanduiding ‘evenemententerrein’ voor een perceel op de verbeelding van een bestemmingsplan lijkt heel onschuldig. In dit geval was de buurman van het nabij gelegen perceel hier niet zo blij mee. Hij vreest onder meer geluidsoverlast en geeft aan dat de evenementenvergunning op grond van de APV onvoldoende waarborgen biedt om de negatieve effecten voor de omgeving uit te sluiten.

De Afdeling betoogt “dat de aanwijzing van het terrein (..) voor evenementen, gelet op de beperkte grootte van het terrein en de afstand tot het perceel van appellant, op zichzelf aanvaardbaar kan zijn. Hoewel in de planregels een beperking is gesteld aan het aantal en de duur van de evenementen waarin het plan voorziet, stelt het plan evenwel geen beperkingen aan het maximale aantal bezoekers per evenement en het soort evenementen dat met de aanduiding ‘evenemententerrein’ mogelijk wordt gemaakt.

Nu het soort evenementen en het maximum aantal  bezoekers per evenement relevant is voor de ruimtelijke uitstraling en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement, in het bijzonder voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat van omwonenden, had het op de weg van de raad gelegen om omtrent deze aspecten in het plan voorschriften op te nemen. De raad heeft in dit verband niet kunnen volstaan met de stelling dat op het perceel met name jaarlijks terugkerende evenementen zijn voorzien die beperkte overlast veroorzaken. Daarbij wijst de Afdeling erop dat aan de plantoelichting geen juridisch bindende betekenis toekomt en derhalve aan belanghebbenden onvoldoende rechtszekerheid biedt over het maximum aantal bezoekers per evenement en het soort evenement dat met het plan mogelijk wordt gemaakt. Daarbij komt dat aan de omstandigheid dat een evenementenvergunning op grond van de APV nodig is, niet de zekerheid kan worden ontleend dat op het perceel alleen evenementen kunnen worden gehouden die vanuit planologisch oogpunt aanvaardbaar zijn. De APV is met name ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde.

Gelet op het voorgaande heeft de raad door in de planregels geen beperkingen op te nemen omtrent het maximum aantal bezoekers en het soort evenementen dat op het terrein mogelijk wordt gemaakt, het plan, voor zover dat betrekking heeft op de functieaanduiding ‘evenemententerrein’, vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening.” Zie uitspraak ABRS 22 augustus 2012, no. 201101467/1/R2.

 

Geurnorm Wet geurhinder en veehouderij en aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Geurnorm Wet geurhinder en veehouderij en aanvaardbaar woon- en leefklimaatgeurnorm wet geurhinder en veehouderij

Het bestemmingsplan in kwestie maakt een vergroting van het bouwvlak mogelijk voor een bestaande veehouderij. De buurman (in de nabijgelegen) burgerwoning vreest door de vergroting van het bouwvlak onder meer voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat ten gevolge van stank- en geluidsoverlast. De uitbreiding maakt bebouwing mogelijk op een afstand van 12 m tot het plandeel met de bestemming ‘Wonen’.

Volgens de gemeente voldoen de bestaande intensieve veehouderijen aan de eisen van de Wet geurhinder en veehouderij en het veroorzaakt het plan geen onevenredige milieuhinder.

Het niet overschrijden van de voor veehouderijen toepasselijke individuele geurnorm Wet geurhinder en veehouderij betekent volgens de Afdeling niet zonder meer dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De gemeente heeft in het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied slechts verwezen naar de toepasselijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Deze uitspraak van 22 augustus 2012, (no. 201101467/1/R) bevestigt de bestaande jurisprudentie ten aanzien van de Wet geurhinder en een goede ruimtelijke ordening.

omgevingsjurist